Wat is de zienswijze van de bijbel?
Wordt uw toekomst bepaald door het lot?
ELK jaar eisen ongelukken thuis, op het werk en op de straat het leven van duizenden mensen. Nog vele duizenden meer lopen jaarlijks ernstig letsel op wanneer het onverwachte toeslaat. Waarom? En waarom wordt het leven van afzonderlijke personen soms verlicht met onvoorziene zegeningen? De meeste mensen zien dit alles als louter toeval, als toevallige gebeurtenissen. Maar zijn het werkelijk toevalligheden?
Sommigen zeggen van niet. Zij geloven dat elke gebeurtenis in iemands leven, met inbegrip van zijn moment van sterven, door het lot is voorbeschikt. Napoleon Bonaparte schreef eens: „Ons uur staat vast, en niemand kan aanspraak maken op een seconde leven buiten hetgeen door het lot is bepaald.”
Velen die geloven in het lot, en dat dit hun toekomst beheerst, geloven ook in God. Zij gaan ervan uit dat God alle toekomstige gebeurtenissen vooruit weet. En op grond daarvan gaan zij dan verder redeneren dat alle toekomstige gebeurtenissen ook van tevoren zijn bepaald. Want wat God van tevoren weet, kan niet anders dan gebeuren moeten. Sommigen breiden dit idee zelfs uit tot geloof in goddelijke predestinatie, wat betekent dat God bepaalde mensen heeft voorbeschikt om gered te worden en de rest van de mensenwereld heeft voorbeschikt tot de eeuwige straf.
Heeft God echter werkelijk alle dingen die in de geschiedenis hebben plaatsgevonden, vooruit geweten? Weet hij nu precies alles wat zijn schepselen in de komende tijd zullen gaan doen? Is ook uw toekomst aan een dergelijk lot onderworpen?
De bijbel maakt duidelijk dat veel van wat mensen overkomt, „echte” ongelukken zijn, want „tijd en onvoorziene gebeurtenissen treffen hen allen” (Pred. 9:11). Bovendien heeft Jehovah God zijn denkende schepping het voorrecht en de verantwoordelijkheid van een vrije wil geschonken. Het Israël uit de oudheid kreeg de vermaning het leven te „kiezen” door naar Jehovah God te luisteren. De profeet Zefanja spoorde zachtmoedigen ertoe aan ’Jehovah te zoeken’ (Deut. 30:19, 20; Zef. 2:3). En in Openbaring 22:17 doet Gods Woord aan „een ieder die wil” de uitnodiging om voordeel te trekken van Gods voorzieningen voor redding.
De geïnspireerde Schrift beeldt Jehovah af als een barmhartige, onpartijdige en liefdevolle God (Deut. 4:31; 32:4; Hand. 10:34; 1 Joh. 4:8). Zou zo iemand mensen aanmoedigen tot het kiezen van wat juist is, als hij al van tevoren weet dat het lot hen zal verhinderen dit te doen?
Voorkennis anders dan lot
Het is waar dat God dingen vooruit kan weten. In de Schrift wordt naar hem verwezen als „degene die van het begin af de afloop vertel[t], en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn” (Jes. 46:10). Maar iets van tevoren weten, is niet hetzelfde als van tevoren zorgen dat iets gebeurt. Een meteoroloog kan bijvoorbeeld op grond van zijn kennis van het weerpatroon, een nauwkeurige weersvoorspelling doen. Maar niemand zou het in zijn hoofd halen om te zeggen dat hij voor het voorspelde weer gezorgd heeft.
Wanneer God voorzegt wat afzonderlijke personen of groepen van mensen zullen gaan doen, is dit vaak gebaseerd op waarnemingen van reeds duidelijk kenbare gedachtenpatronen. Toen Jehovah bijvoorbeeld profeteerde dat de natie Israël zijn wetsverbond zou verbreken, zei hij: „Want ik ken heel goed hun geneigdheid” (Deut. 31:21). De profetieën betreffende Jezus’ getrouwe aardse loopbaan waren gebaseerd op hetgeen Jehovah reeds duizenden jaren vóór het bestaan van de mensheid van hem wist. — Joh. 6:62; 17:5, 25.
Als Jehovah dit wil, kan hij het erfelijkheidspatroon van nog ongeboren kinderen lezen, en daardoor weten welke karaktertrekken zich bij hen zullen ontwikkelen. Het was kennelijk op basis hiervan dat Jehovah in het geval van Isaäks tweelingzonen Jakob en Esau voorzei: „De oudste zal de jongste dienen” (Gen. 25:23). In enkele gevallen (zoals van de Israëlitische rechter Simson en koning Cyrus van Perzië) voorzei God reeds vóór de geboorte wat bepaalde mensen zouden gaan doen (Recht. 13:3-5; Jes. 44:28–45:3). Doch in geen geval was elke daad en gebeurtenis in het leven van deze personen onderhevig aan het lot.
Maar, zo zullen sommigen vragen, als God het vermogen heeft om van tevoren dingen te weten die zullen gebeuren, komt dit vermogen van hem dan in feite toch niet neer op een onveranderlijk lot, dat alle toekomstige gebeurtenissen beheerst? Neen, absoluut niet. Waarom niet? Omdat men dan, onjuist, dat wat God kan doen, gaat verwarren met wat hij werkelijk doet. Ofschoon Jehovah het vermogen heeft dingen vooruit te weten, hoeft hij dat vermogen niet ten volle te gebruiken. Neem bijvoorbeeld Gods gebruik van macht. Hoewel hij Almachtig is, gaat hij niet in elke situatie zijn volledige macht aanwenden; hij gebruikt zijn macht slechts voor zover dit voor de verwezenlijking van zijn voornemen noodzakelijk is. Op dezelfde wijze maakt God ook niet volledig van zijn voorkennis gebruik.
Dit kan worden opgemaakt uit bijbelteksten die beschrijven hoe God bepaalde situaties in ogenschouw neemt om er meer over te weten te komen. Wij lezen hoe God Abraham op de hoogte stelt van zijn besluit om de zaken in Sodom en Gomorra nader te gaan onderzoeken „om te zien of zij geheel en al handelen naar het luide geroep dat erover tot mij is doorgedrongen, en zo niet, dan kan ik het te weten komen”. — Gen. 18:20, 21.
Wat valt er te zeggen over de predestinatie?
Maar hoe staat het dan met schriftplaatsen die spreken over bepaalde personen als zijnde „uitverkorenen overeenkomstig de voorkennis van God”, ’uitgekozen vóór de grondlegging van de wereld’, ’voorbestemd als zonen van God te worden aangenomen’? (1 Petr. 1:1, 2; Ef. 1:3-5, 11) Op basis van dit soort van bijbelverwijzingen hebben religieuze leiders als Augustinus, Martin Luther en Johannes Calvijn onderwezen dat Adam en Eva reeds vóór hun schepping gedoemd waren aan God ongehoorzaam te worden; en dat al hun nakomelingen reeds van tevoren waren uitgekozen voor redding of eeuwige verdoemenis.
Maar leren deze verzen werkelijk een dergelijke predestinatie van afzonderlijke personen? Zo ja, dan zou het voor elk van de uitverkorenen onmogelijk zijn om nog Gods gunst te verliezen. Toch schreven dezelfde apostelen van wie bovenstaande uitdrukkingen afkomstig zijn (Petrus en Paulus) eveneens over het feit dat sommigen die „gekocht” en „geheiligd” waren door het bloed van Christus, zouden afvallen zonder dat er nog berouw voor hen mogelijk was en zij zodoende vernietiging over zichzelf zouden brengen. — 2 Petr. 2:1, 2, 20-22; Hebr. 6:4-6; 10:26-29.
Derhalve kan het niet anders of bovengenoemde teksten moeten verwijzen naar de voorbeschikking van de christelijke gemeente als een klasse.
Hoe werd de christelijke gemeente echter „vóór de grondlegging van de wereld” gekozen? In Lukas 11:50, 51 verbindt Jezus die „grondlegging” met Abel. Het was dus vóór de geboorte van Abel, maar niet voordat Adam en Eva ongehoorzaam aan God werden, dat God de klasse van mensen voorbeschikte die met Christus erfgenamen zouden worden in diens koninkrijk. — Openb. 20:6.
Net zoals in het geval van het Israël uit de oudheid spoort God thans mensen ertoe aan ’terug te keren van al hun overtredingen en in leven te blijven’ (Ezech. 18:23, 30-32). Petrus schreef dat God „niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). Hoe oprecht zou die wens zijn als velen, ja misschien wel miljoenen, reeds door het lot gedoemd zouden zijn hun leven te verliezen? En zou de bijbelse leer nog waar kunnen zijn dat Christus Jezus „zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen”, als het alleen vanwege het lot reeds voor velen onmogelijk zou zijn van deze voorziening voordeel te trekken? — 1 Tim. 2:6.
Neen, noch uw eigen toekomst, noch die van een ander denkend schepsel wordt door het lot bepaald. U bent vrij om te kiezen of u God wel of niet wilt dienen. Alleen zal „een ieder van ons” wel „rekenschap” dienen af te leggen van de keuze die hij doet (Rom. 14:12). Wat zal uw keus zijn?