Ons verbazingwekkende brein
„MARIE, waar heb je het molentje van mijn vishengel gelaten?” „Op de bovenste plank van de kast in de garage”, antwoordt zonder aarzeling de stem van de vissersvrouw. Al is het al weer zes maanden geleden dat ze het molentje daar had neergelegd, ze wist het weer onmiddellijk, alsof ze het pas had gedaan en de herinnering nog maar enkele ogenblikken geleden in haar geheugen had opgeborgen.
En dan te bedenken dat Marie’s zenuwstelsel die afgelopen zes maanden zonder dat Marie zich dat bewust was geweest, toch elke seconde dat ze niet sliep, een bombardement had ondergaan van ontelbare impulsen, afkomstig van haar gehoor-, reuk-, gezicht-, smaak- en gevoelszintuigen. Achthonderd miljoen daarvan waren belangrijk genoeg geweest om tot haar hogere hersencentra door te dringen. Hersenonderzoekers hebben deze getallen ontdekt. Doch uit die reusachtige massa informatie in de „opslagruimten” van haar geheugen, konden haar hersenen precies het juiste antwoord opdiepen en in begrijpelijke taal omzetten.
Terwijl ze dit kunststuk volbracht, ging het bombardement van miljoenen informatiegegevens door — terwijl haar geest haar bovendien leidde bij het koken van een speciaal gerecht voor het avondeten van haar man en dit alles met het gemak alsof het een routinekarwei gold.
En in feite was het dat ook voor haar brein. Maar om nu precies een beschrijving te geven van alle hersenactiviteiten zoals die zich gelijktijdig in de geest van die vissersvrouw afspeelden, dat is niet te doen. Hoe was dit mogelijk? En wat is er allemaal bij betrokken? Weliswaar weten geleerden daar nu iets meer over — maar hoe het hersengeheugen met zulk een snelheid en feilloze precisie kan werken, daarover is nog praktisch niets bekend. Beschouwen wij eens voor enkele momenten de hersenen, dit interessante instrument van de geest.
De menselijke hersenen
De menselijke hersenen wegen gemiddeld genomen 1350 gram. De omvang van de hersenen varieert van persoon tot persoon, maar de oude theorie als zou de intelligentie afhangen van de grootte van de hersenen, is een sprookje gebleken. Nog een verkeerd idee is dat de mens slechts een klein percentage van zijn hersenen zou gebruiken. Er is in feite geen enkel deel van de hersenen dat niet ooit wordt gebruikt. Wat natuurlijk niet betekent dat ook iemands hersenvermogen ooit volledig wordt benut. De vraag schijnt te zijn: Hoe goed gebruiken wij onze hersenen door onze geest te oefenen en waardevolle herinneringen in ons geheugen op te slaan?
Bestaande uit zacht, puddingachtig weefsel, liggen de hersenen veilig opgeborgen in de schedel, omgeven door beschermende vliezen en tegen schokken beschermd door een kussen van vloeistof, de zogenaamde hersenvloeistof, een plasma dat uit bepaalde bloedvaten „lekt”. Grote aderen vervoeren naar de hersenen een rijkere hoeveelheid bloed dan naar enig ander deel van het lichaam, aangezien ze bijna een vierde van alle lichaamszuurstof verbruiken. Toch werken de hersenen buitengewoon doelmatig. Een halve pinda, zo verklaarde een onderzoeker, levert voldoende energie voor een uur intensieve geestelijke arbeid.
De hersenen zijn in verschillende delen te splitsen, elk met hun eigen specifieke functies, onafhankelijk of in samenwerking met de andere hersendelen verricht. Vooral de „hogere” hersenfuncties boezemen ons nu echter belangstelling in en daarvoor moeten we voornamelijk bij de zogenaamde grote hersenen zijn, met hun uitwendige laag van grijze materie, de hersenschors — ofschoon de andere delen van ons brein bij geen enkele hersenfunctie, ook niet bij de hogere, volledig genegeerd kunnen worden.
Leren
Vanaf onze kinderjaren beginnen we te leren. Een baby moet afgezien van enkele elementaire dingen, bijna alles leren. De hersenen van een baby zouden vergeleken kunnen worden met een „ruw geschetste” wegenkaart, met slechts enkele hoofdwegen aangegeven, en heel weinig tussenwegen. De algemene lijnen van geestelijke organisatie zijn geërfd, maar de meeste andere verbindingen moeten tot stand komen doordat het kind inlichtingen in zich op gaat nemen uit een wereld die volkomen vreemd voor hem is.
Wat is er bij dit leerproces betrokken? Hoe kon de vrouw van de visser bijvoorbeeld de opbergplaats van het hengelmolentje zodanig in haar geest stoppen dat de herinnering eraan „bleef hangen” en indien nodig weer kon worden teruggeroepen?
Door onderzoekers zijn verschillende mogelijkheden geopperd. Een van die mogelijkheden zou zijn dat bij het leren — waarvoor het geheugen moet worden ingeschakeld — niet het aantal hersencellen toeneemt, maar de zenuwvezels worden gestimuleerd om extra takken te ontwikkelen, die dan chemo-elektrisch (halfchemisch, halfelektrisch) contact maken met andere zenuwcellen. En wellicht vinden er nog andere veranderingen plaats, waarover we later nog zullen spreken. Oefening van de hersenen is derhalve een absolute noodzaak voor geestelijke groei. Een hersenneuron (een zenuwcel van de hersenen) moet worden gebruikt, anders „kwijnt” hij „weg”, evenals een ongebruikte spier. Niet dat zo’n neuron volledig sterft en niet meer gebruikt kan worden, maar een brein dat niet goed geoefend is, heeft het veel moeilijker met leren. Het zal onrijp blijven, en niet de „verbindingen” ontwikkelen die het zou moeten ontwikkelen.
Weinig gebruikte hersenen lijken heel veel op een bibliotheek die over slechts enkele boeken beschikt. Er heerst grote schaarste aan informatie. De persoon aan wie zulke hersenen toebehoren is slecht toegerust om aan de problemen van het leven het hoofd te bieden. Ook mogelijk is echter dat iemand wel heeft geleerd, maar in een misdadige omgeving is opgegroeid en daardoor zijn geest heeft gevuld met verkeerde gedachten en misschien zeer pienter is geworden in „handige” misdadigerspraktijken, terwijl het hem bijna volledig ontbreekt aan eigenschappen als eerlijkheid, medegevoel en liefde. En iemand die haat en jaloezie in zijn hart en geest heeft — wat bezit hij om zich in zijn leven door te laten leiden? Iemand die constant negatief denkt en slechts de fouten en tekortkomingen in anderen opmerkt, heeft alle goede „boeken” uit zijn herinnerings-„bibliotheek” verwijderd, en bezit nog slechts „boeken” die zijn haat en kritiek voeden. Zo iemand is misschien zeer knap in het veroorzaken van moeilijkheden, het rechtvaardigen van zichzelf, enzovoort, maar hij is op de verkeerde weg en zou veranderingen in zijn geest moeten aanbrengen en goede patronen moeten gaan ontwikkelen, patronen van oprechte belangstelling voor anderen en in het goede om hem heen.
Dit alles demonstreert slechts hoe belangrijk het is onze geest met waardevolle, nuttige zaken bezig te houden, werkelijk te leren. Besteedt iemand zijn tijd aan leeg vermaak, dan zal ook zijn geest „leeg” blijven. Wat hij doet, is in zekere zin „verspilling”, nog afgezien van zijn tijd die hij ook verspilt. De bijbel moedigt aan onze geest op goede dingen te richten (Fil. 4:8). En de apostel Petrus schreef aan christenen: „Want het is voldoende dat gij in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht, toen gij u overgaaft aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen.” — 1 Petr. 4:3.
Sommige mensen willen zich van elke geestelijke inspanning afmaken met de woorden: „Ik ben te oud om te leren.” Maar dat is niet waar. Men heeft ontdekt dat mensen tot wel achter in de veertig met grote snelheid blijven leren en dat velen tot het eind van hun leven over een groot leervermogen blijven beschikken.
Soms echter zijn oudere mensen toch niet meer zo snel in hun reactie of antwoord geven als jonge mensen. Hoe komt dat? Dat is niet altijd te wijten aan een vertraging van het zenuwstelsel, maar vindt vaak zijn oorzaak hierin dat oudere mensen wat bezadigder en voorzichtiger zijn geworden. Zij aarzelen sneller om onder druk beslissingen te nemen. Zij hebben meer ervaring en weten vaak meer, en bezitten daarom meer mogelijkheden om uit te kiezen. Jongeren mogen dan misschien geneigd zijn tot „snelle beslissingen” — de conclusies van oudere mensen zijn doorgaans vollediger en hebben grotere diepgang. En dit geldt in het bijzonder wanneer de oudere mens vanaf zijn jeugd een goed gebruik van zijn hersenen heeft gemaakt.
Hoe groot is ons geheugen?
Ons geheugen is kolossaal; ontelbare miljoenen belangrijke inlichtingen en nog veel meer onbelangrijkere zijn erin opgeslagen. De tien miljard (tienduizend miljoen) cellen van de hersenschors zouden bij lange na niet voldoende zijn om dit op te slaan, althans wanneer we ons zouden voorstellen dat elke cel de bewaarder is van slechts één herinnering of één geheugenbeeld. De hersenschors zou dan in één week „vol” zijn, als we afgaan op de constante stroom indrukken die ons via de zintuigen, en met name de ogen, bereiken.
Kijken we echter niet zozeer naar de cellen van de hersenen, als wel naar de eiwitmoleculen waaruit ze bestaan, dan komen we aan een veel hoger getal: een duizend miljard maal miljard eiwitmoleculen (een één gevolgd door eenentwintig nullen). Elk van deze moleculen kan tal van veranderingen in zijn bouw ondergaan en deze veranderingen permanent vasthouden. Wellicht vertegenwoordigt deze veranderde vorm een geheugenindruk. En als „slijtage” vervanging noodzakelijk maakt, dan verdubbelen deze moleculen zich zodanig dat hun nieuwe vervangingsmolecuul dezelfde veranderde vorm heeft. Maar dat is niet alles. Naarmate het geheugen groeit en er nieuwe zenuwtakken worden gevormd, ontstaan er door nieuwe „contacten” miljoenen nieuwe combinaties. Dit maakt het aantal herinneringsbeelden dat opgeslagen kan worden, onvoorstelbaar groot. Bovendien schijnen er nog andere, onbekende factoren een rol te spelen, die het aantal opslagmogelijkheden nog verder vermenigvuldigen.
Om te illustreren hoe slechts één factor, te weten de verschillende combinatiemogelijkheden van de tienduizenden miljoenen cellen in de hersenschors, ons al aan een onbegrijpelijk hoog cijfer brengen, de volgende opmerking: Met een spel van 52 speelkaarten zijn meer dan 635.000.000.000 verschillende kaartencombinaties van dertien kaarten elk te maken. En bedenk dan eens welke miljarden maal miljarden combinaties meer er op die wijze in de hersenen mogelijk zijn!
Behalve dat schijnt ook de manier waarop inlichtingen in ons geheugen worden opgeslagen, nog tot een verdere vergroting van ons herinneringsvermogen bij te dragen. Wanneer wij naar iets kijken, een bergtafereel bijvoorbeeld, dan wordt het tafereel niet als een volledig intact beeld in ons geheugen opgeslagen. Neen, het wordt in stukjes, in elektrisch of chemisch gecodeerde eenheden afgebroken tot een soort van mozaïek. Dan, wanneer we een ander tafereel zien, gaan onze hersenen bepaalde stukjes van het nieuwe tafereel met dat van het oude vergelijken. Deze over-en-weer-vergelijkingen helpen het geheugen en bieden de geest gelegenheid tot „experimenteren”, door contrasten en overeenkomsten te zoeken. Het kan een vergelijking zijn van grootte, vorm, kleur, gedeelten van een gesprek, bijbelgedeelten of ideeën en beginselen. Dit bewerkt een krachtige versterking en vergroting van het geheugen. Het leidt tevens tot verbeelding en redenatie alsmede tot het ontstaan van nieuwe ideeën en conclusies. Het mooiste is echter dat de geest bij dit proces geen saai, mechanisch herinneringswerk doet, maar iets waar iemand veel genoegen aan beleeft.
G. Leonard, auteur van het boek Education and Ecstasy, verbaasde zich over de ontzagwekkende wisselwerking die er tussen de hersenneuronen mogelijk is, met de woorden: „Hersenen bestaande uit zulke neuronen kunnen duidelijk nooit ’gevuld’ raken.” Sommige onderzoekers menen dat alles wat u ooit hebt gezien, gehoord of ervaren, ergens, op de een of andere manier, in uw geheugen is opgeslagen. Volgens anderen verdwijnt of vergeet u ongeveer 90 percent — dingen van weinig belang, dingen die u terloops of eenmaal ziet of onbelangrijk acht. Uw oog ziet wellicht een gebouw met alles erop en eraan — het aantal ramen, de namen van de kantoren, enzovoort. Maar uw geest doet geen enkele moeite om dat allemaal vast te houden. Soms evenwel komt de geest tot prestaties die dit hele idee van vergeten volkomen lijken te logenstraffen. Plotseling ziet u misschien weer die winkel voor u in het kleine dorpje waar u in de vakantie doorheen reed — haarscherp; er stond een auto voor de ruit, dat kunt u zich opeens duidelijk herinneren, hoewel u er toen geen belangstelling voor had.
Maar in het algemeen schijnt de geest toch inderdaad alleen indrukken te registreren met een doel, niet om een groot pakhuis van herinneringen te worden, maar vooral om een nuttig werktuig te zijn voor toekomstig gebruik. J. Pfeiffer schreef hierover het volgende in zijn boek The Human Brain: „Het woord ’opslaan’ is waarschijnlijk te tam. De hersenen vormen een dynamisch systeem van cellen. Nooit stoppen ze met het gebruik en hergebruik van hun herinneringsbanen, nieuwe gegevens toevoegend of nieuwe combinaties proberend. De abstracties die ze maken, helpen ons onder meer voorspellingen te doen.” Voorspellingen van het weer of tendensen in de handel, onze verrichtingen in het dagelijks leven, zoals het kopen van kleren, zijn gebaseerd op onze herinnering van wat gisteren, vorige maand, of vorig jaar gebeurde.
Als voorbeeld van hoe uw herinneringsvermogen van nut is voor uw onmiddellijke toekomst, in plaats van slechts een opslagruimte voor afgelopen gebeurtenissen te zijn, het volgende: U bent in een warenhuis op zoek naar een bepaald artikel, zeg een klosje rood garen. Bij het overzien van de toonbanken schenkt u geen speciale aandacht aan andere produkten; u bent op zoek naar garen. Dagen later heeft u echter iets anders nodig: een kinderschooltas. Nu herinnert u zich dat u er een in het warenhuis hebt gezien. Of u herinnert zich een bordje te hebben gezien met „Boekentassen”, waaraan u toen geen verdere aandacht hebt besteed. Precies waar het was en welke andere artikelen er omheen lagen, herinnert u zich niet meer. Maar nu is er een noodzaak, en de herinnering aan dit speciale artikel schiet u weer te binnen. Het herinneringsbeeld was aanwezig, beschikbaar voor een „noodsituatie”, maar was misschien nooit meer uit de opslagruimte van uw geheugen opgedoken wanneer er geen noodzaak voor had bestaan.
De stabiliteit van het geheugen
Zo waardevol is het geheugen voor de mens, dat de volledige verwoesting ervan een ramp zou betekenen. Een groot deel van de persoonlijkheid zou verdwenen zijn. Er is echter een onbekende „veiligheidsfactor” die in de regel zo’n ramp verhoedt. De meeste mensen die ten gevolge van een ongeluk of een verwonding hun geheugen verliezen, verliezen slechts hun herinnering aan het recente verleden. In het alreeds eerder aangehaalde boek The Human Brain („De menselijke hersenen”) wordt herinnerd aan een verslag dat jaren geleden in de New York Times verscheen, in de tijd dat Jack Sharkey uitdager was van de wereldkampioen boksen zwaargewicht. Hij liep met zijn manager langs het Yankee-stadion en merkte op:
„Ik houd niet van die lucht. Het ziet ernaaruit dat het gaat regenen en ik zou het afschuwelijk vinden als mijn gevecht zou worden uitgesteld.”
„Welk gevecht?” vroeg zijn manager.
„Ben jij nu wel of niet mijn manager?” was het vinnige antwoord van Sharkey. „Ik wil je niet voor verrassingen plaatsen, maar ik vecht vanavond tegen Jack Dempsey in het Stadion.”
„Het is misschien nieuws voor jou, maar je hebt al tegen Dempsey gevochten. Hij sloeg je in de zevende ronde knock-out.”
Het boek vervolgt dan:
„Een volledige uitwissing van herinnering aan pasvoorgevallen gebeurtenissen, is typerend voor beschadiging van de slaapkwabben [hersendelen aan beide kanten van het hoofd onder de slaap gelegen]. Wanneer die gebieden letsel oplopen, kan het gebeuren dat er geen herinneringsbanen worden gevormd. Sharkey wist tijdens het gevecht precies wat hij deed. Hij herkende zijn manager, volgde raad op en leverde een goed gevecht. Hij was zich volledig van zijn omgeving bewust en had toegang tot herinneringen uit het verleden. Maar zijn hersenen produceerden geen verslag van de gebeurtenissen die gaande waren. Met andere woorden, het onmiddellijke verleden was slechts aanwezig in de vorm van het kortstondige geheugen: wervelstromen in de zenuwcelcircuits. Terwijl het reeds bestaande geheugen van de bokser intact bleef, ontstond er een kloof — een ’gat’ in zijn verleden — gedurende de tijd van het gevecht.”
Dit voorval toont aan dat recent ontstane geheugenbeelden, het zogenaamde „kortstondige geheugen” vormend, uitgewist kunnen raken. Veel zeldzamer zijn de gevallen van mensen van wie bekend is dat zij ook hun vroegere, permanente geheugen verloren hebben; vaak kwam dit echter na enige tijd weer terug. Een raadsel vormt trouwens de ligging van de geheugenindrukken: Worden iemands hersenen op een bepaalde plek door een elektrische stroom gestimuleerd, dan kan die persoon zich wellicht een gehele reeks van gebeurtenissen van een aanzienlijk aantal jaren terug tot in detail herinneren. Vreemd is dan dat een hersenbeschadiging op precies dezelfde plek geen vernietiging van die herinnering teweegbrengt. Mensen hebben soms ernstig hersenletsel opgelopen, zonder dat hun permanente geheugen daar veel van te lijden heeft gehad. Bij dieren heeft men hersengedeelten van elkaar gescheiden, zonder dat dit van ernstige invloed was op hetgeen ze reeds hadden geleerd. Het geheugen schijnt over meer dan één weg te beschikken, „driedimensionaal” in de hersenen gelokaliseerd te zijn en niet tot één plek in de hersenen beperkt — een werkelijke bescherming.
Het is belangrijk om in gedachten te houden dat de geest niet op zichzelf functioneert. Het gehele lichaam draagt tot zijn werking bij. Alle organen van het lichaam zijn onderling met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk, in overeenstemming met de bijbelse verklaring dat de mens een eenheid, een ziel is (Gen. 2:7; 1 Kor. 12:14-20). Elk orgaan heeft zijn invloed op onze totale persoonlijkheid. Onze hersenen krijgen hun inlichtingen door middel van de zintuigen. De zintuigen zijn onontbeerlijk voor de werking van de hersenen. Ze voorzien ook in „terugkoppeling” waarzonder de hersenen van weinig praktisch nut zouden zijn. Neemt u een vrucht op, misschien een perzik, dan geven uw ogen naar uw geest de positie, richting en snelheid van uw hand door, zodat er constant bijgestuurd kan worden. Uw tastzintuig geeft aan de hersenen door op welk moment uw hand de perzik aanraakt, en met welk een kracht uw vingers zich om de vrucht sluiten, zodat er gecorrigeerd kan worden om uw greep net voldoende te laten zijn om de vrucht vast te houden maar niet zo sterk dat u deze verpulvert. Terzelfder tijd loopt het water u in de mond, terwijl zich misschien ook andere spijsverteringssappen beginnen af te scheiden door de verwachting dat er iets heerlijks gegeten gaat worden.
De geest ontwikkelen om gelukkig te leven
Welke factoren zijn onder andere betrokken bij de ontwikkeling van de geest? Taal is een belangrijke factor. Ze maakt het herinneren en terugroepen van geleerde dingen een stuk gemakkelijker. Hoe belangrijk het gebruik van taal is, blijkt reeds uit de bouw van de hersenen op zich. Een ongewoon groot gebied van de hersenen namelijk is gereserveerd voor beheersing van de gelaatsspieren, en vooral die waarmee onze spraak wordt voortgebracht, de spieren van onze mond, tong en lippen. Spraak helpt de geest om een grote hoeveelheid informatie compact op te bergen. Woorden zijn „gecodeerde” informatie. Denk maar eens aan alle betekenissen en gedachten die in uw geest worden opgeroepen door het woord „huis”.
Vanzelfsprekend ontwikkelen wij dus onze geest wanneer wij werken aan de ontwikkeling van onze taal. Door het gebruik van juiste spraak, expressieve, krachtige woorden, en het vermijden van vulgaire en vuile taal, bouwen wij aan een geheugen-„bibliotheek” voor waardevol en nuttig gebruik. — Ef. 4:29; Kol. 3:8, 9.
Van het allergrootste belang voor de ontwikkeling van onze geest, is echter ook onze houding, onze instelling. Hierdoor wordt grotendeels bepaald wat wij in ons permanente geheugen opbergen. Hebben wij uitsluitend liefde en belangstelling voor de dingen die de geest slechts ontspanning verschaffen en aangenaam bezighouden, dan stijgen we misschien nooit uit boven het geestelijke niveau van een twaalfjarige. We zullen in onze geest dan niet voldoende of juiste „stukjes” inlichting hebben opgeslagen die onze geest nodig heeft om als een „legpuzzel” aan elkaar te passen en zodoende tot verreikende conclusies te komen in verband met belangrijke aangelegenheden van het leven. Vestigen wij onze liefde en aandacht slechts op onbelangrijke en ontaarde dingen, dan zal ons geheugen zich vullen met „afval”, en afval zal ook het enige zijn dat we eruit krijgen.
Herhaling van goede of slechte gesprekken, of het zich opnieuw in herinnering brengen van goede of slechte daden ontwikkelt in iemand een „geest” of overheersende geestesinstelling die naar de ene of de andere richting helt. Maar zelfs al hebben we onze geest ongebruikt gelaten of ons voornamelijk met slechte dingen beziggehouden, dan nog hoeven we niet te wanhopen. Het is niet te laat om druk aan de slag te gaan en een herstel aan te brengen, hoe oud we ook zijn. De apostel Paulus zei dat wij „nieuw” gemaakt kunnen worden ’in de „geest” of overheersende houding die ons denken aandrijft’, en de „nieuwe persoonlijkheid” kunnen aandoen (Ef. 4:23, 24, Kingdom Interlinear Translation). Door oprechte studie van Gods Woord de bijbel zullen wij daarbij hulp krijgen van God. Door over de dingen die we leren, na te denken en ze in praktijk te brengen, zal onze geest tot activiteit worden gebracht, met nieuwe energie worden gevuld, gepaard met geluk en een werkelijk doel in het leven.
Dit wijst onvermijdelijk op een bijzonder aspect van de menselijke geest waarvan wetenschapsmensen tijdens hun onderzoekingen de werkzaamheid niet hebben kunnen vaststellen, maar waarvan toch velen wel erkennen dat ze bestaat. En wel het vermogen tot geestelijke beleving, de behoefte aan een verhouding tot God. Ja, de geest werd met dit vermogen geschapen (Gen. 1:26). Alle mensen hebben het verlangen om te aanbidden, een verlangen dat zelfs door harde maatregelen van atheïstische regeringen niet volledig onderdrukt kan worden. Als dit vermogen of deze behoefte niet wordt bevredigd, kan een mens niet gelukkig zijn. Jezus Christus herhaalde Gods woorden tot het oude Israël: „De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt”, en: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.” — Matth. 4:4; Luk. 4:8; Deut. 6:13; 8:3; 10:20.
Wanneer het brein of de geest derhalve geen geestelijke dingen in zich opneemt, dat wil zeggen, dingen die verband houden met de aanbidding van God, zal die geest of dat brein niet volledig functioneren op de wijze waarvoor hij was gemaakt. Onjuiste functionering van de geest op haar beurt is van invloed op de gehele persoonlijkheid, met alle verwoestende gevolgen van dien (Jak. 1:13-15). Maar wij kunnen onze geest veranderen, zodanig dat hij werkt op de manier waarvoor de Maker ervan hem heeft ontworpen (Rom. 12:2). Uit het leven is grote voldoening te putten wanneer wij dit doen.
[Diagram op blz. 17]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Eén kant van de hersenen. Mond, tong en handen beschikken over het grootste hersengebied voor de regeling van hun werking
VOET
BEEN
ROMP
HAND
OOG
NEUS
MOND
TONG
[Illustraties op blz. 17]
Met datgene waarmee iemand zich bezighoudt, raakt ook zijn geheugen-„bibliotheek” gevuld. Door de inlichtingen van welke bibliotheek laat u zich het liefste leiden?
[Illustratie op blz. 19]
Wanneer wij een voorwerp zien, „zien” onze hersenen het niet als een geheel. Duizenden zenuwcellen in het netvlies van ons oog transporteren het beeld in gecodeerde „eenheden”, in een soort mozaïekpatroon, naar de hersenen