Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g75 8/11 blz. 22-25
  • Hulp voor de stotteraars

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Hulp voor de stotteraars
  • Ontwaakt! 1975
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Aard van het probleem
  • Wat kan de oorzaak zijn?
  • Diverse benaderingen van het probleem
  • Ontwaakt! spreekt met een spraakpatholoog
    Ontwaakt! 1986
  • Begrip voor de angst om te stotteren
    Ontwaakt! 1997
  • Begrip opbrengen voor de problemen van stotteraars
    Ontwaakt! 1986
  • Wat is er te doen aan stotteren?
    Ontwaakt! 2010
Meer weergeven
Ontwaakt! 1975
g75 8/11 blz. 22-25

Hulp voor de stotteraars

BEHOORT u tot de mensen die zich ongelukkig voelen omdat zij stotteren? Volgens de statistieken hebben zeven op elke duizend personen last van deze spraakstoornis, en dit schijnt zo te zijn ongeacht waar men komt — in de Verenigde Staten, Europa of Azië. Men schat dus dat over de gehele wereld, welgeteld, zo’n 25 miljoen mensen met dit probleem te kampen hebben. Veel meer kinderen dan volwassenen worden erdoor gekweld, terwijl deze stoornis ook zesmaal zo vaak bij mannen als bij vrouwen voorkomt.

Als troost voor u moge worden opgemerkt dat stotteren niets uitstaande heeft met uw verstand. Enkele van de grootste intellectuelen in de geschiedenis hebben met dit probleem geworsteld. De bijbel suggereert dat Mozes, een profeet van Jehovah God, last had van een spraakstoornis. Hoewel de precieze aard van deze stoornis niet wordt onthuld, is Mozes’ houding ten opzichte ervan typerend voor die van een stotteraar. — Ex. 6:12.

Aard van het probleem

Bent u een stotteraar, dan bent u gehandicapt als het aankomt op vloeiend spreken — herhaaldelijk probeert u het, maar zonder resultaat, u blijft sommige lettergrepen een paar keer herhalen voordat u eruit hebt wat u zeggen wilde. Aarzeling, twijfel en vrees zijn een kenmerk van uw pogingen. Onderzoekingen hebben aangetoond dat er nauwelijks enig fysiek verschil is aan te wijzen tussen de spraakorganen van stotteraars en van personen die geen spreekmoeilijkheden bezitten. Er treedt zelfs geen verschil aan de dag met betrekking tot het vermogen om snelle bewegingen met tong, kaken, lippen en ademhalingsspieren te maken. Evenmin bestaan er veel emotionele verschillen tussen stotteraars en anderen.

Wat de details van het probleem betreft, daarover kan gezegd worden dat stotteraars in de regel meer moeite hebben met het uitspreken van lange dan van korte woorden; meer moeite hebben met woorden die beginnen met een medeklinker; meer moeite hebben met de eerste drie woorden dan met de rest van een zin; meer moeite hebben met het uitspreken van betekenisvolle woorden, zoals: zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden, dan met het uitspreken van lidwoorden, voorzetsels en bijvoegsels, en ook meer moeite met het uitspreken van inhoudrijke volzinnen dan met „nonsens”-zinnen. Stotteraars schijnen bovendien verschil te voelen ten aanzien van de personen tot wie ze spreken, zich tegenover bepaalde mensen — kennelijk vriendelijke, sympathieke of bekende personen — beter te kunnen uiten dan tegenover anderen.

Uit onderzoekingen is bovendien gebleken dat stotteraars weinig moeite hebben met schreeuwen of fluisteren, of met zingen* of met gezamenlijk spreken, ook al is het slechts één persoon tegelijk die met hen spreekt of leest. Een ander interessant verschijnsel is dat een stotteraar ook geen moeite met spreken heeft als hij onder het spreken via een koptelefoon harde geluiden te horen krijgt.

Het is mogelijk dat stotteren is terug te voeren op een gering erfelijk gebrek, vooral omdat stotteren meer voorkomt onder kinderen van stotteraars dan onder kinderen van niet-stotteraars. Maar volgens sommige specialisten gaat het dan toch meer om een bepaalde erfelijke geestesgesteldheid dan om een overgeërfd lichamelijk gebrek.

Wat kan de oorzaak zijn?

Hoewel er geen opzienbarende verschillen zijn waargenomen tussen de spraakorganen van stotteraars en niet-stotteraars, is het toch heel goed mogelijk dat het strottehoofd van stotteraars gevoeliger of sneller gespannen is dan dat van anderen. Misschien is er dus toch sprake van een bepaalde erfelijke geaardheid.

Het lijkt ook regel te zijn dat alle kinderen zonder moeite beginnen met spreken, maar dat zo rond het derde levensjaar er sommigen zijn die gaan aarzelen of woorden gaan herhalen, en dan al heel gauw beginnen te stotteren. Wat is hiervan de oorzaak? Onderzoek heeft aangetoond dat de huiselijke omgeving en de houding van de moeder — is ze een perfectioniste of maakt ze zich overdreven bezorgd over de indruk die haar kind op anderen maakt? — wellicht de voornaamste factor vormt. Stotteren hoeft niet te komen doordat het kind een zogenaamde „trauma”, dat wil zeggen, een schadelijke ervaring, zoals een ongeluk, een plotselinge grote schrik of ernstige ziekte heeft doorgemaakt, dat hoeft niet noodzakelijkerwijs de oorzaak te zijn.

Neen, volgens sommige deskundigen „leert” een kind gewoon stotteren wegens de huiselijke omgeving waarin het vertoeft. Men schrijft dit dan toe aan gevoelens van twijfel en vrees die het kind worden opgelegd; doordat het kind twijfelt, verwacht het te gaan stotteren en doet dan moeite niet te stotteren omdat het bang is om te stotteren. Het gevolg is dan dat het juist gaat stotteren, doordat de negatieve gevoelens een onbelemmerde spraak in de weg staan. Zoals bekend, kan het hart gaan opspelen wanneer men te veel aan dit orgaan denkt of erover tobt en kan de spijsvertering gestoord raken door te veel aan onze maag te denken; zo kunnen ook twijfels en angst met betrekking tot onze spreekbekwaamheid de oorzaak zijn van stotteren.

Diverse benaderingen van het probleem

In 1951 was er aan de Universiteit van Illinois een spraakkundige die een apparaat ontwikkelde waarmee hij niet-stotterende mensen zo in de war kon brengen dat ze begonnen te stotteren. Als iemand praatte, liet het apparaat hem zijn eigen stem met een korte vertraging horen. In 1972 was er een spraakkundige in Roanoke, in de Amerikaanse staat Virginia, die het idee kreeg om deze methode op stotteraars toe te passen ten einde bij hen een omgekeerd effect teweeg te brengen. En hij heeft met zijn methode inderdaad enige goede resultaten geboekt.

Een andere spraakspecialist die al vele stotteraars heeft mogen helpen, legt de nadruk op het feit dat iemand stottert wegens hetgeen hij doet en niet wegens hetgeen hij is. Dat wil zeggen, de stotteraar perst zijn lippen te krampachtig op elkaar, of belemmert zijn ademhaling door de spieren van zijn keel te gespannen te houden, enzovoort. Hij beklemtoont dat stotteraars geholpen kunnen en moeten worden.

Het zou goed zijn als stotteraars of ouders van stotteraars boeken over dit onderwerp zouden lezen; de ene methode van benadering is goed voor die, een andere voor die. Uit onderzoekingen is gebleken dat maar een uiterst klein percentage van ouders met stotterende kinderen, ooit de moeite neemt om iets over dit onderwerp te lezen. Zoek dus hulp. „Om geholpen te kunnen worden, moet men te helpen zijn, om onderwezen te kunnen worden, moet men te onderwijzen zijn”, zo stelt W. Johnson het in zijn boek Stuttering and What You Can Do About It (Stotteren en wat u eraan kunt doen).

Tot de nuttige wenken die deze voormalige stotteraar geeft, behoren vijf „nieten”: Verwacht niet te gaan stotteren; moeilijkheden verwachten is moeilijkheden uitlokken. Bezie stotteren niet als de meest effectieve manier waarop u kunt spreken, enkel omdat u zich nog wel begrijpelijk kunt maken. Beschouw stotteren niet als iets waarvan u het slachtoffer bent, maar als iets dat u door uw eigen pogingen veroorzaakt, hetgeen ook in werkelijkheid zo is. Verzoen uzelf niet met uw beperkte rol als stotteraar, door „ermee te leven”, door u er tevreden mee te stellen minder te praten en zelfs zover te gaan dat u uw werk en uw sociale activiteiten erdoor laat bepalen; dat is de gemakkelijke weg volgen. En kweek ook niet een houding aan van „ik kan er niets aan doen”, maar neig evenmin naar het andere uiterste door te weigeren toe te geven dat u een probleem hebt, hetgeen sommigen doen.

Een andere autoriteit op dit gebied, Dr. J. P. Brady, legt de nadruk op een drievoudige benadering: Ten eerste een heroefening van de spraakgewoonten. In verband daarmee vraagt de therapeut van de stotteraar of hij een stukje schrift langzaam en ontspannen wil lezen. Steeds wanneer de stotteraar in zijn oude gewoonte vervalt, moet hij stoppen en opnieuw bij een makkelijk gedeelte beginnen. Ten tweede beveelt hij het gebruik van een metronoom aan (zoals ook musici die gebruiken) om de meestal tot snel spreken geneigde stotteraar te dwingen één woord per seconde of zo’n zestig woorden per minuut uit te spreken. Naarmate hij met deze snelheid vloeiend leert lezen, mag hij geleidelijk aan sneller gaan lezen, tot hij weer de normale leessnelheid heeft bereikt. Ten tweede gebruikt deze spraakkundige wat hij noemt „systematische ongevoeligmaking”. De patiënt wordt gevraagd zich in diverse spreeksituaties te verplaatsen, te beginnen met de minst moeilijke, en naarmate hij leert de moeilijkheden die deze situaties hem opleveren, te overwinnen, worden hem steeds moeilijker omstandigheden voorgeschilderd, het spreken bijvoorbeeld door de telefoon.

Veel overeenkomst met het voorgaande vertoont de benadering die onlangs in medische tijdschriften veel aandacht heeft gekregen en afkomstig is van Dr. M. F. Schwartz, directeur van het Spraakonderzoek-laboratorium van de Temple University. Volgens hem is er bij stotteren sprake van een erfelijke aanleg waardoor de spieren van het strottehoofd gespannen blijven, en eveneens van een overangstige houding van de zijde van de stotteraar (of van de zijde van de ouder als het gaat om een kind), of een traumatische ervaring in het vroegere leven van de stotteraar. Dit probleem komt vaak tot uiting op de leeftijd van drie jaar wanneer het kind grotere woorden gaat leren uitspreken. Onbewust gaat het kind hierbij de spieren van zijn strottehoofd, waarin zich de stembanden bevinden, spannen, waarna de spraakmoeilijkheden die het dan ervaart, een obstakel gaan vormen in zijn geest.

Na deze uitleg te hebben ontvangen, sprak één stotteraar, die al ƒ 25.000 aan zijn spraakprobleem had uitgegeven, negen verschillende spraakspecialisten had geconsulteerd, en zelfs bij een hypnotiseur en een psychotherapeut op bezoek was geweest, bij welke laatste hij wel een stuk armer maar nog steeds als een „erkend stotteraar” vandaan kwam: „Voor de eerste maal in mijn leven begrijp ik waarom ik stotter. Dit is voor mij een enorme opluchting; het is alsof een groot gewicht van mijn schouders is genomen.”

Nadruk leggend op de psychosomatische factor, verklaarde Dr. Schwartz: „Als er op dit moment een stotteraar zou binnenkomen en ik hem zou zeggen zijn rechterschoen en rechtersok uit te doen en dan met zijn ene blote voet in een bak met koud water te stappen, dan zou hij daarna onder het spreken niet stotteren. Hij zou afgeleid zijn en zijn strottehoofd dientengevolge ontspannen.”

Dr. Schwartz en zijn collega’s leggen eerst aan stotteraars uit dat zij onbewust de neiging hebben de spieren van hun strottehoofd gespannen te houden, daarna leren zij hun om een diepe buikademhaling aan te wennen, waardoor hun stem zachter en sonoorder gaat klinken. Vervolgens wordt de patiënten duidelijk gemaakt dat zij hun lippen los tegen elkaar aan moeten houden en ze niet op elkaar moeten persen, iets waartoe een stotteraar onbewust geneigd is wegens de moeilijkheden die hij verwacht, terwijl bovendien de raad wordt gegeven zacht en ontspannen te spreken. Dit soort van spreken, een „nieuwe stem” als het ware, zorgt voor een „kortsluiting” in het stottermechanisme door een verandering van de stand van het strottehoofd.

Maar wanneer een stotteraar eenmaal heeft geleerd op deze wijze te spreken, heeft hij de strijd nog geenszins gewonnen. Hij moet nu leren deze spreekmethode in verschillende situaties toe te passen, aangezien hij in andere omstandigheden weer geneigd is in zijn oude „stotterstem” te vervallen — bijvoorbeeld in gesprekken met leden van zijn gezin, met zijn collega’s, of door de telefoon. Dit alles kost tijd en inspanning, en zij die deze behandeling in een kliniek volgen, zijn daar dan ook verscheidene uren per dag, vijf dagen per week. Deze methode van Schwartz behoort tot de succesvolste op dit moment.

Ja, hulp voor de stotteraar is er thans meer dan ooit — indien hij althans ook werkelijk geholpen wil worden.

[Voetnoten]

Met betrekking tot een van Amerika’s populairste vertolkers van „country and western”-muziek wordt ons verteld: „Stotteren is voor hem nooit een probleem geweest tijdens het zingen.” Volgens hem is angst de grootste vijand van de stotteraar.

    Nederlandse publicaties (1950-2022)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2022 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen