Hoeveel vertrouwen verdient de wetenschap?
Door Ontwaakt!-correspondent in West-Duitsland
DE VORDERINGEN die er op allerlei wetenschappelijk gebied zijn gemaakt, zijn in bepaalde opzichten stellig tot welzijn van de mens geweest. Diverse medische behandelingsmethoden hebben de gemiddelde levensduur van de mens verlengd en zijn lijden verlicht. Vorderingen in de techniek hebben in bepaalde opzichten de kwaliteit van ons leven verbeterd en het verrichten van werk verlicht.
Vanwege zulke prestaties zijn veel mensen de wetenschap met een bijna heilige bewondering gaan bezien. En de succesvolle landingen van astronauten op de maan hebben daar niet weinig toe bijgedragen. Met het gevolg dat wanneer geleerden nu ook over andere zaken hun gedachten uiten, zij bij veel mensen groot respect ontmoeten, terwijl het ook een veelvoorkomende gedachte is dat voor welke problemen de mensheid ook zal komen te staan, de wetenschap en technologie uiteindelijk de weg uit de moeilijkheden zullen wijzen.
Deze overheersende zienswijze werd een paar jaar geleden belicht in een verslag naar aanleiding van de 200e verjaardag van de bekende farmaceutische firma J. R. Geigy in Bazel, Zwitserland. Een van de commentators, de Duitse natuurkundige professor C. F. von Weizsäcker, zou daarbij het volgende hebben verklaard:
„De hedendaagse wetenschap is het enige waarin de mensheid in haar geheel gelooft: ze is de enige universele religie van onze tijd . . . De wetenschapsman heeft zichzelf aldus in een twijfelachtige positie gemanoeuvreerd; hij is de priester van deze nieuwe religie, degene die de macht heeft over haar geheimen en wonderen; voor wie duidelijk is wat anderen verbaast, bevreemdt of geheimzinnig toelijkt.”
Maar is een dergelijk vertrouwen in de wetenschap gerechtvaardigd? Niet volgens von Weizsäcker. Hij merkte op dat elke wetenschapsman die die naam verdient, zich bewust is van het feit „dat hetgeen hij weet, slechts een fractie is van hetgeen hij moet weten, wil hij werkelijk de verantwoordelijkheid voor het leven van mensen kunnen dragen”. Hij dient te beseffen dat zelfs in zijn specialiteit er enorm veel is wat hij niet weet. En eerlijke geleerden beseffen ook dat hoewel de wetenschap dingen heeft geproduceerd die tot de verbetering van het leven hebben bijgedragen, ze ook het tegenovergestelde heeft bewerkt en verantwoordelijk is geweest voor de produktie van zaken die het leven van miljoenen in de ellende hebben gestort.
Het bloedvergieten en de vernielingen waarmee de oorlogen van deze eeuw gepaard zijn gegaan, zijn daar een voorbeeld van. Alleen de Tweede Wereldoorlog heeft naar verluidt reeds meer dan 50 miljoen mensenlevens geëist. Velen van hen zijn door de uitvindingen van de wetenschap en technologie een afschuwelijke dood gestorven: door explosieven, uit snelle vliegtuigen neergeworpen op vreedzame burgers, door raketten, tanks, vlammenwerpers, automatische wapens, torpedo’s, atoombommen en ander vernietigingstuig. Ook al deze apparaten zijn het produkt van de wetenschappelijke en industriële „vooruitgang”.
In recentere tijd zijn de wetenschap en techniek medeverantwoordelijk geweest voor de vervaardiging en het gebruik van produkten die sterk tot vervuiling, lawaai, verkeersoverlast en spanningen hebben bijgedragen. Al die feiten kunnen geleerden slechts tot bescheidenheid nopen en andere mensen tot grotere voorzichtigheid manen wanneer het gaat om de vraag waarin zij hun vertrouwen dienen te stellen.
Problemen met chemicaliën
Zelfs wetenschapsmensen die zich er voornamelijk op toeleggen de levensomstandigheden van de mens te verbeteren, komen soms voor afschuwelijke problemen te staan; we hebben daar voorbeelden van in de geneesmiddelenindustrie. Constant verschijnen er nieuwe medicijnen op de markt, zonder dat er altijd bij de vervaardiging en het beproeven van deze geneesmiddelen voldoende grondig te werk is gegaan.
Wat enige jaren geleden in West-Duitsland (alsook op kleinere schaal in Zweden, Canada, Brazilië, Nederland, België en andere landen) voorviel, toont wel aan welke tragische resultaten uit het verkeerde gebruik van geneesmiddelen kunnen voortvloeien. Het ging daarbij om het geneesmiddel Thalidomide of Softenon, dat algemeen werd toegepast als slaap- en kalmeringsmiddel. Ook vrouwen die in verwachting waren, gebruikten het. Totdat sommigen van hen bij de bevalling tot de ontdekking kwamen dat hun kind door dit middel afschuwelijk misvormd was. Duizenden kinderen zijn zo geestelijk en lichamelijk gehandicapt geboren, en zijn dat tot op de dag van vandaag nog. Over deze kinderen stond in het Westduitse tijdschrift Der Spiegel:
„Zij zijn de slachtoffers van een catastrofale misrekening, die werd gebrouwen in de reageerbuisjes van een wetenschappelijk beïnvloede samenleving; zij zijn degenen die nu moeten lijden vanwege een mysterieuze werkzaamheid die was ingebouwd in een tiende gram van een witte substantie, in de softenon-slaappillen.”
Volgens Der Spiegel zijn er tussen 1957 en 1961 310.000.000 dosissen van dit kalmerende middel, dat in advertenties werd aangeprezen als een „onschadelijk” en „volstrekt niet giftig” middel, verkocht. Het tijdschrift voegde hier nog aan toe: „Negen mannen werden aangeklaagd. Niet aangeklaagd is echter de gewilligheid waarmee een wetenschappelijk beïnvloede samenleving tonnen en tonnen medicijnen consumeert, ook al weten de geleerden in de meeste gevallen zelfs nu nog niet hoe al die middelen van invloed zijn op het menselijke organisme.”
Sinds die tijd is men bij de vervaardiging van geneesmiddelen striktere normen gaan hanteren, is men voorzichtiger geworden. Toch is nog altijd de hoeveelheid geneesmiddelen die de fabrieken verlaat, verbijsterend groot. Mensen over de gehele aarde consumeren per jaar miljarden pillen van allerlei aard, en constant komen er nieuwe op de markt. En het is heel goed mogelijk dat de schade aan de gezondheid pas na een lange periode van gebruik aan het licht zal treden, net zoals dat met het roken van sigaretten het geval is geweest. Vandaar dat H. Weicker, hoogleraar in de menselijke genetica aan de universiteit van Bonn en een van de vooraanstaande medische deskundigen die waren opgeroepen om bij de Westduitse Softenon-zaak te getuigen, de opmerking maakte: „Een drama zoals die Softenon-catastrofe kan ons altijd opnieuw overvallen.”
Het Westduitse natuurwetenschappelijke tijdschrift Naturwissenschaftliche Rundschau verklaarde in zijn september-uitgave van 1975: „Niet alleen de gevreesde Softenon, maar kennelijk ook vele andere medicamenten kunnen bij nog niet geboren kinderen misvormingen teweegbrengen wanneer de moeders ze tijdens de eerste zes weken van de zwangerschap innemen, in de tijd waarin het embryo bijzonder gevoelig is voor invloeden van buitenaf.”
Aan de faculteit der volksgezondheid van de universiteit van Californië stelden L. Milkovich en B. J. van den Berg een onderzoek in naar de gevolgen van geneesmiddelen bij 19.044 pasgeboren baby’s. Onder degenen van wie de moeder tijdens de eerste 42 dagen van de zwangerschap geen kalmerende middelen had ingenomen, trad een gemiddelde op van 2,7 percent misvormingen. Bij degenen van wie de moeder een veelgebruikt kalmerend middel had gebruikt (Equanil), was het misvormingspercentage 12,1 percent (bij een ander populair middel, librium, 11,4 percent), terwijl de moeders die andere kalmerende middelen hadden genomen, ongeveer tweemaal zoveel misvormde baby’s ter wereld brachten als de moeders die helemaal geen middelen hadden gebruikt.
In het boek Thalidomide and the Power of the Drug Companies (Softenon en de macht van de geneesmiddelenfabrikanten) verklaren de schrijvers H. Sjöström en R. Nilsson: „Ondanks alle waarschuwingen zullen we kennelijk moeten wachten op een ’genetische’ ramp voordat de autoriteiten en de chemische industrie zullen ontwaken. Wanneer dat gebeurt — doordat men in gebreke is gebleven de eigenschappen van een veelgebruikt chemisch middel te onderzoeken op de eventuele erfelijkheidsveranderingen die het kan veroorzaken — zullen we zeker van de autoriteiten en de industrie te horen krijgen dat ’niemand ooit aan die mogelijkheid heeft gedacht’, dat ’deze catastrofe onvermijdelijk was’.”
Toch waren geleerden al aan het begin van deze eeuw in staat met chemische stoffen misvormingen bij lagere dieren teweeg te brengen. En ondanks alle kennis en ervaring die men sindsdien heeft verworven, blijft de hoeveelheid chemicaliën — in pillen, in ons voedsel en in onze lucht — almaar toenemen, ondanks het feit dat men er nog lang geen volledig begrip van heeft welke gevolgen deze stoffen na jarenlang gebruik op het menselijk lichaam zullen hebben. Het is dan ook geen wonder dat allerlei ziekten als kanker en hartaandoeningen hand over hand toenemen, ook al zijn daar natuurlijk nog andere oorzaken voor aan te wijzen.
Dit handjevol voorbeelden uit de geschiedenis van de geneeskunde en de geneesmiddelenbereiding toont al voldoende aan dat een blind en absoluut vertrouwen of geloof in de wetenschappelijke „vooruitgang” in het geheel niet te rechtvaardigen is.
En stellig geldt dit ook ten aanzien van een ander terrein van wetenschap, waar nog meer sprake is van onrechtvaardige lichtgelovigheid.
Terug naar ’s mensen oorsprong
De afgelopen eeuw is de theorie van de evolutie algemeen aanvaard en door de meeste geleerden ondersteund. Ze verkondigt het geloof dat de mens in de loop van miljoenen jaren van aapachtige wezens is afgestamd, en wordt met uitzondering van enkele geleerden die aan het bijbelse scheppingsverslag vasthouden, algemeen in de wetenschappelijke wereld als een vaststaand feit aanvaard.
Is die theorie echter zo vaststaand? Helemaal niet. Zou dat zo zijn, dan zouden niet nog steeds zoveel geleerden een groot deel van hun tijd besteden aan het zoeken naar bevestigingen ervan. Dan zouden ze niet langer jarenlang op hun handen en knieën hoeven rond te kruipen — onder de hete Afrikaanse zon of op andere plaatsen — om naar fossiele overblijfselen te zoeken die hun theorie moeten bevestigen.
Daarbij komt nog dat veel evolutionistische geleerden zich aan erg onwetenschappelijk gedrag schuldig hebben gemaakt door op grond van weinig of geen bewijzen dogmatische beweringen te doen. Nog erger, zij hebben zich bij tijden zelfs schuldig gemaakt aan grof bedrog om het publiek er maar van te overtuigen dat zij hun theorie wel degelijk konden bewijzen.
De beruchte „Piltdown-mens” die begin deze eeuw door Charles Dawson bij Piltdown in Engeland werd „ontdekt”, is daar wel een heel sprekend voorbeeld van. Men beweerde dat hij een van de belangrijkste „ontbrekende schakels” was tussen mens en dier. Maar enkele tientallen jaren later werd hij als vervalsing en bedrog ontmaskerd. De „gevonden” schedel bleek te bestaan uit de schedel van een moderne mens gecombineerd met het kaakbeen van een aap, waaraan met chemicaliën was „gedokterd” om het geheel een oud aanzien te geven.
Recentere vormen van bedrog kwamen in 1975 ter sprake in een van de uitzendingen van een Westduits radioprogramma gewijd aan onderwijs en wetenschap, dat handelde over het onderwerp „Vervalsers in de wetenschap”. Een interessant voorbeeld van vervalsing dat toen werd genoemd, was een lichaam dat in 1969 onder de aandacht van de koninklijke Belgische Academie voor Wetenschappen werd gebracht. Het lichaam was ingevroren in ijs en leek een wetenschappelijke sensatie van de eerste rang. Dr. B. Heuvelmans, zoöloog en lid van de Brusselse Academie, zei zelfs dat het een bewijs was van de evolutietheorie. Hij gaf de Academie als zijn mening te kennen dat dit aapachtige schepsel een „ontbrekende schakel” tussen mens en aap was.
Het schepsel werd opgeborgen in een vriezer in de Verenigde Staten, in de staat Minnesota. De zoöloog besteedde dagen aan het waarnemen en loven van deze veronderstelde voorouder van de mens, die daar lag in zijn ijzige omgeving. Maar na onderzoekingen bleek dat dit aapachtige schepsel niet miljoenen jaren, maar slechts een paar jaar in het ijs had gelegen!
Wat was de conclusie van Dr. Heuvelmans en andere geleerden? Niet dat het dan om een vervalsing ging. Nee, volgens hem moest er nog een overblijfsel van prehistorische mensen op aarde leven! In een bulletin van de Belgische Academie voor Natuurwetenschappen trachtte Dr. Heuvelmans zijn vergaande theorie met uitgebreide illustraties te documenteren. Hij gaf het schepsel zelfs de „wetenschappelijke” naam homo pongoides, de „aapachtige mens”.
De Academie stond echter perplex en was achterdochtig. Er vonden nog uitgebreidere en ingewikkelder onderzoekingen plaats. Met welk resultaat? Was dit de biologische vondst van de eeuw? Het Duitse radioprogramma vertelde: „In geen geval. Opnieuw hadden vervalsers de geleerden voor het lapje gehouden. Het publiek werd vergast op een komedie die moeilijk was te doorzien, maar duidelijk goed was opgezet. De hoofdrolspelers waren (ongewild) zoölogen, antropologen, paleontologen en andere wetenschapsmensen.”
W. R. Lützenkirchen, die het script voor dit radioprogramma schreef, vertelde: „De ’ontbrekende schakel’ tussen mens en antropoïde aap was zwendel, duidelijk bedrog. De primitieve mens . . . kwam uit de trucage-afdeling van de filmindustrie in Hollywood.” „Trucage-specialisten . . . hadden deze ’missing link’ in elkaar geknutseld.”
Ander bedrog
Hoewel deze verzonnen „prehistorische mens” een van de meer spectaculaire vervalsingen van de afgelopen jaren was, was ze niet de enige. In het programma kwam ook nog de „ontdekking” ter sprake van veronderstelde kunstwerken van de ’prehistorische Neanderthalermens’ in Dithmarschen, een landelijke streek grenzend aan de Noordzee en gelegen in de meest noordelijke Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Noordduitse historici meenden een sensationele vondst te hebben gedaan. Snel werd er in het Dithmarsch-staatsmuseum in Meldorf een tentoonstelling van deze kunstprodukten georganiseerd.
Wat gebeurde er daarna? Volgens het commentaar van de heer Lützenkirchen het volgende: „De bekende professor Herbert Kühn, die zich in de prehistorie heeft gespecialiseerd en een deskundige is op het terrein van prehistorische grottekeningen, sprak bij de opening van de tentoonstelling in Meldorf van een ’climax in de geschiedenis van de archeologie’. Met een stroom van woorden kondigde hij vol trots de ’ontdekkingen’ aan, die volgens hem konden ’wedijveren met die van Galilei’. In werkelijkheid was hij de ongewilde medespeler in een komedie van bedrog.”
De ontdekkingen werden wel 100.000 tot 180.000 jaar oud geschat. Niettemin kwam later aan het licht dat deze kunstwerken, waarvan men had gedacht dat ze door de Neanderthalermens waren vervaardigd, pas kortgeleden tot bestaan waren gekomen! Verantwoordelijk voor de hele affaire was een verkoper uit het dorpje „Albersdorf” (een toevallige maar wel passende naam wanneer men weet dat in het Duits het woord albern „dwaas, onnozel” betekent) die oud hout en beenderen van dieren had genomen en op knappe wijze had bewerkt.
In enkele gevallen werd zulk bedrog wel na enkele maanden ontdekt. Andere keren, zoals bij de Piltdown-mens, duurde het tientallen jaren voor de zaak was opgehelderd. Zo is ook pas na jaren komen vast te staan dat het met de ’gereedschappen’ van de zogenaamde primitieve ’Steinheimermens’ geen zuivere koffie was. Toch waren ze tot voor kort in museums en op tentoonstellingen te zien.
In de publikatie Stuttgarter Beiträge zur Naturkunde van mei 1974 verklaarde de evolutionist professor K. D. Adam, hoofdcurator van het Staatsmuseum voor Natuurwetenschappen in Stuttgart, dat de veronderstelde 250.000 jaar oude gereedschappen van ’homo steinheimensis’ een bewijs waren, niet van evolutie, maar van wetenschappelijke dwaling. Hij voegde hieraan toe: „Als resultaat van het besproken onderzoek is vastgesteld dat van geen van de talloze ogenschijnlijke stenen en benen werktuigen echt bewezen kan worden dat ze van menselijke oorsprong zijn of door mensen zijn gebruikt; het zijn stukken kalksteen, zandsteen en dolomiet, alsook beenderfragmenten, waarvan de aard voor het merendeel niet is vast te stellen.”
Waarin wel vertrouwen kan worden gesteld
Natuurlijk zijn er betreffende de oorsprong van de mens ook vondsten gedaan die veel beter gedocumenteerd zijn. Deze tonen duidelijk aan dat de ’historische periode’ van de mens zo’n vijf- tot zesduizend jaar geleden haar begin vond. Bovendien wordt er goed gefundeerd onderzoek verricht bij de vergaring van kennis omtrent onze aarde en de levenssystemen die daarop voorkomen. En ook op andere terreinen hebben geleerden waardevolle bijdragen geleverd tot welzijn van de mens, hetgeen allemaal lof verdient en erg is te waarderen.
Wat echter ook heel duidelijk in de geschiedenis van de wetenschap naar voren treedt, is dat geleerden slechts onvolmaakte mensen zijn, die net als ieder ander fouten maken en vaak, vanwege hun verlangen naar roem en eer, of uit trots en koppigheid, aan ideeën vasthouden die niet waar zijn en mensen zelfs kunnen schaden.
Steeds meer mensen, met inbegrip van geleerden, komen trouwens tot erkenning van dit feit, vooral ook nu in onze tijd de negatieve vruchten van wetenschap en technologie steeds duidelijker aan het licht treden en blijkt welk een negatieve terugslag ze op de mens kunnen hebben. Het is derhalve duidelijk dat wij geen absoluut en onbeperkt vertrouwen of geloof in mensen kunnen stellen, hoeveel ze ook weten.
Er is slechts één bron die een volledig vertrouwen en onwankelbaar geloof verdient. Die bron is onze Schepper, Jehovah God. De schrijver van het bijbelboek Spreuken vertelt ons: „De ogen van Jehovah zijn op elke plaats” (Spr. 15:3). Niets is voor de Schepper verborgen. Aangezien hij aan het universum en alles wat daarin leeft, het begin heeft gegeven, is hij ook stellig degene die weet waar de mens vandaan is gekomen en waar hij heen gaat. Ja, hij verschaft nauwkeurige informatie daaromtrent aan degenen die in hem hun vertrouwen stellen.
Voor mannen en vrouwen van geloof is het vertroostend te weten dat hun toekomst niet afhangt van wat louter mensen doen. Zij beseffen dat het bericht van menselijk falen dat de afgelopen eeuwen is opgebouwd, geen basis voor vertrouwen biedt. Maar dat integendeel geloof in de betrouwbare Schepper tot vertrouwen in de toekomst inspireert. Een toekomst die volgens zijn eigen belofte zonder ziekte en verdriet zal zijn. „’Want ikzelf weet heel goed welke gedachten ik jegens ulieden koester’, is de uitspraak van Jehovah, ’gedachten van vrede, en niet van rampspoed, om u een toekomst en een hoop te geven.’” — Jer. 29:11.
[Illustratie op blz. 5]
Produkten van wetenschap en technologie eisten in de Tweede Wereldoorlog meer dan 50 miljoen mensenlevens
[Illustratie op blz. 6]
„Softenon-kinderen” waren het gevolg van een te groot vertrouwen in de wetenschap
[Illustratie op blz. 7]
De Piltdown-mens, wetenschappelijk bedrog
[Illustratie op blz. 9]
Vertrouwen in de Schepper leidt niet tot teleurstelling