Een lilliputter die volwassen werd
IK HERINNER me nog de eerste maal dat ik een ontmoeting had met Andrew; ik was gefascineerd. Zijn gezicht was doorgroefd met de wijsheid van vele jaren wereldreizen, intensieve studie en menselijke ervaring. Hij sprak allerlei talen en was een talentvol artiest — op het gebied van zowel de schilder- als de beeldhouwkunst. Tevens was hij een bekend conferencier en acteur. Opmerkelijk was echter dat hij slechts 109 centimeter lang was, een van de kleinste mensen ter wereld.
Na in 1903 te Port Arthur, in Mantsjoerije, in het noordoosten van China, te zijn geboren, hield Andrew na zes jaar op met groeien, hoewel hij geestelijk ver boven de middelmaat uitstak. Zijn ouders waren arme landarbeiders die het grootste deel van de dag zwoegend op het veld doorbrachten. En in de loop der jaren werd het hun wel duidelijk dat Andrew niet op normale manier zou opgroeien.
Al heel vroeg in zijn jeugd verhuisden zijn ouders naar Siberië, waar hij zijn jeugd doorbracht op eenzame plekken in grote, stille wouden. De streek waar het gezin woonde, was woest en werd geteisterd door koude wind en sneeuwjachten.
Zijn ouders stonden voor de moeilijke beslissing wat er met hem moest gebeuren. „Mijn moeder zei me dat zij en mijn vader niet de tijd noch de middelen hadden om goed voor me te zorgen”, zo vertelt hij, „ik was te klein.”
Zij besloten afstand van Andrew te doen. Hij vereiste te veel zorg en de tijden waren moeilijk. In 1915 werd hij op twaalfjarige leeftijd door een echtpaar zonder kinderen geadopteerd.
„Mijn stiefmoeder had eens de wens geuit een kind te hebben dat nooit groter zou worden.” „En” — om zijn mond speelde een glimlach — „zij kreeg haar zin.”
Het begin van een carrière
Andrews nieuwe ouders waren Russische acteurs, Shakespeare-vertolkers. Maar een slechte gezondheid noopte zijn stiefvader het toneel te verlaten. Nu richtte hij zijn aandacht op zijn zoon en begon hij andere kleine mensen te zoeken om te zamen met deze op te treden en een toneelgezelschap te vormen. Zij kwamen uit allerlei delen van de wereld en kregen de naam Nicholas Ratoucheff’s „befaamde lilliputters”. Zij waren allemaal uitzonderlijk klein.
In zijn vrije tijd legde de jonge Andrew zich toe op schilderen, waarbij hij Russische landschappen, dorpen, bossen en dieren op het linnen vastlegde — taferelen van een verfijnde schoonheid, en aanvankelijk gebaseerd op zijn jeugdherinneringen aan het eenzame, onherbergzame Siberische landschap. Uit zijn portretten en stillevens sprak bovendien een zonnige en filosofische instelling.
Een nieuw leven in een nieuw land
Ten slotte ontbrandde de Russische revolutie en het gezin was gedwongen het vaderland te verlaten en verhuisde naar Parijs, wat hun Europese basis werd. Vandaar reisde het lilliputtersgezelschap rond de wereld, van Europa naar Azië en weer terug. In 1922 kocht Andrews stiefvader in Parijs een huis waar alle lilliputters konden wonen. Kort daarna maakte de groep een tournee door de Verenigde Staten en legde zich in New York toe op het luchtige amusement.
Als zang-, dans- en komediegroep verschenen zij in diverse shows voor grote publieken — in 1924 in de bekende Ziegfeld Follies. Andrew genoot van zijn leven, want hij was nu onder mensen net als hijzelf.
Na jaren achtereen op de planken in Broadway te hebben gestaan, werd hij voor een belangrijke beslissing geplaatst. Zijn ouders waren gestorven en leden van de groep trokken terug naar Europa. Het was 1939 en hij besloot in de Verenigde Staten te blijven. Hij werd burger van New York en vestigde zich op Long Island.
Zijn carrière onderging nu snel grote veranderingen. Hij begon individueel op te treden en zijn talenten ontwikkelden zich in meer richtingen. Met Talullah Bankhead trad hij op in „Skin of Our Teeth” en tevens zes jaar lang in Olsen en Johnson’s „Hellzapoppin”. Zijn populariteit nam snel toe.
Ondertussen hingen zijn schilderijen in zowel Amerikaanse als buitenlandse galerijen en studeerde hij kunst op beide continenten — in Parijs aan het Instituut bij Bonet en Kolesnikoff, en later in New York bij Vastchiloff. Zijn schilderijen kwamen te hangen in de Galerie Nationale en het Instituut voor hedendaagse kunst in Parijs en op vele Newyorkse schilderijententoonstellingen — waar ze als „verbazend en universeel aantrekkelijk” werden geroemd.
Zijn carrière omspande het toneel, de film, de televisie, reclamespots, kermissen en circussen. Kinderprogramma’s waren zijn specialiteit en in miljoenen huizen was op het scherm zijn kabouterachtige gelaat en gestalte te zien.
„Ik had het hoogtepunt van mijn mogelijkheden als uitvoerend kunstenaar bereikt”, aldus zijn eigen woorden.
Het leven blijft zonder doel
Ondanks echter de roem en het succes, voelde hij zich onbevredigd. „Na een uitvoering en wanneer het publiek was weggegaan, voelde ik me altijd erg eenzaam en alleen”, zo vertelt hij. „Het leek niet blijvend of zinvol.”
Bovendien was zijn leven gevuld met onnatuurlijke en frustrerende dingen. Alles was berekend op gewone mensen en voor kleine mensen leek geen plaats te zijn. Het leven van een klein persoon verschilt geheel van iemand van normale grootte. Alles in huis moet aangepast worden. De telefoon mag niet te hoog hangen en overal moeten bankjes staan om ergens bij te kunnen, en voor boekenkasten en hoge planken is een ladder nodig.
Kinderen vormen voor hem een constante bron van gevaar. Zonder zijn leeftijd te beseffen (hij is nu 73), zien ze hem soms aan voor een klein kind, waarbij ze hem gevaarlijk kunnen duwen of stoten. Vreemden die voor hem de deur opendoen, zien hem vaak in eerste instantie niet. Dan moet hij zeggen: „Ik ben hier!” Waarna ze in opperste verbazing naar beneden staren.
Nog frustrerender was echter het feit dat hij in de tijd dat hij „leuk, knap en onderhoudend” was, nooit door iemand serieus genomen werd wanneer het om een belangrijk onderwerp ging.
Een keer in zijn leven
Een dag in 1957 bracht verandering in Andrews leven. Het gebeurde in een winkelcentrum in Elmhurst (in New York).
„Een vrouw hield me staande terwijl ik met een grote zak inkopen liep te slepen en bood haar hulp aan. Ik maakte de opmerking dat ik voor zo’n klein iemand wel een heleboel voedsel bij me had. ’Ja, dat wel’, zei ze, ’maar bent u ook in het bezit van geestelijk voedsel?’
In die tijd beleed ik geen speciale religie en de vraag stemde me tot nadenken. ’Wat bedoelt u, geestelijk voedsel?’ zo vroeg ik haar. Dat was het begin van een uitwisseling van gedachten die een volkomen ommekeer in mijn leven brachten.”
Ze bracht de bijbel onder zijn aandacht. Na een korte maar gedegen studie van Gods Woord te hebben gemaakt, was in hem het vaste besluit gerijpt zijn tijd en energie aan het helpen van anderen te gaan besteden. Hij werd een man toegewijd aan het christelijke werk en de dienst, en werd op 1 januari 1958 als een van Jehovah’s Getuigen gedoopt.
Een leven van christelijke dienst
„Toen kreeg het leven voor mij inhoud”, zo vertelt hij, „en de grootste vreugde was wel wanneer ik zag hoe andere mensen gunstig op de boodschap reageerden en eveneens een hoop voor de toekomst begonnen te ontwikkelen. De bijbel bevat de enige werkelijke hoop voor mensen die nu leven.”
Voor hem zijn de woorden van Paulus werkelijkheid geworden, die zei: „Daarom heb ik behagen in zwakheden, in beledigingen, in noden, in vervolgingen en moeilijkheden, om Christus’ wil. Want wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig.” — 2 Kor. 12:10.
Vaak bespreekt Andrew met anderen de prachtige vooruitzichten die Gods koninkrijk voor de gehele mensheid inhoudt — hoe het alle oorzaken van lijden en onvolmaaktheid zal wegnemen en ware vrede op aarde zal herstellen. „Een lilliputter zijn, is een kwestie van onvolmaaktheid”, zo zegt hij, „het is een onnatuurlijk leven — in strijd met een juiste menselijke ontwikkeling. Het is slechts een van de vele onvolkomenheden en problemen die Gods koninkrijk spoedig zal verwijderen.”
Openbaring 21:1-4, waar de apostel Johannes een van zijn geïnspireerde visioenen beschrijft, brengt zijn diepste verlangens onder woorden: „En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer. . . . Toen hoorde ik een luide stem, afkomstig van de troon zeggen. ’Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.’”
De dagen dat Andrew op het toneel en voor de camera stond, zijn voorbij, maar zijn talenten zijn niet verdwenen. Hij gebruikt ze nu dagelijks om zijn Schepper, Jehovah God, te verheerlijken, en anderen over Diens voornemen met de aarde te vertellen. Hij is gereed om tot iedereen die maar luisteren wil, te spreken over de grootse zegeningen die God in petto heeft voor allen die Hem willen dienen.
„Ik ben maar erg klein van stuk”, zo vervolgt hij, terwijl even een bittere grimas om zijn lippen speelt. „Maar God ziet het uiterlijk niet aan, en let er niet op hoe groot of klein iemand is. Mensen zijn niet klein vanwege hun uiterlijk; ze zijn klein wanneer ze geen waardering opbouwen voor geestelijke dingen — geen geestelijk inzicht ontwikkelen. Een mens is nog steeds niet volwassen wanneer hij niet in die zin volwassen is.”
Als gepensioneerde kan men deze ijverige werker nu in Florida op zijn miniatuurdriewieler door de straten zien peddelen ten einde met anderen de bijbelse beloften en hoop te delen die hem, de kleine dwerg in lichamelijk opzicht, in elk ander opzicht tot een volwassen man hebben gemaakt.