Argentinië: Voorvechter van vrijheid — of van religieuze onverdraagzaamheid?
„JEHOVAH’S GETUIGEN IN ARGENTINIË VERBODEN!” Dat was het nieuws dat in de eerste week van september 1976 door kranten, televisie en radio over Argentinië en de wereld werd verspreid.
Veel tijd-opslokkende wettelijke procedures volgden, aangezien Jehovah’s Getuigen via de rechterlijke macht tegen het verbod in beroep gingen. En ten slotte verscheen dan in februari 1978 het resultaat van deze wettelijke inspanningen met de volgende woorden in de nieuwsbronnen: „OPPERSTE GERECHTSHOF HANDHAAFT BESLUIT VAN PRESIDENT, JEHOVAH’S GETUIGEN BLIJVEN VERBODEN.”
In landen van de westerse wereld, waar de christelijke activiteit van de Getuigen goed bekend is, bracht dit schokkende nieuws protesten en vragen teweeg. Velen vroegen: ’Vanwaar deze religieuze vervolging en discriminatie in Argentinië?’ Anderen vroegen zich af: ’Garandeert de Argentijnse grondwet geen vrijheid van godsdienst?’
officiële reactie
Hoe werden deze vragen door de officiële woordvoerders van de militaire regering van Argentinië beantwoord? Deze functionarissen, en ook vele kranten, waren er vlug bij met te garanderen dat vrijheid van geweten en godsdienst als lang gekoesterde Argentijnse tradities zouden blijven bestaan — dit in weerwil van het feit dat er zojuist een volledig verbod op de christelijke activiteiten van Jehovah’s Getuigen van kracht was gebleven!
Een voorbeeld van deze vreemde officiële reactie levert een brief van de Argentijnse ambassade in Pretoria (Zuid-Afrika), welke gedeeltelijk luidde: „Vrijheid van geweten is en blijft volledig gewaarborgd onder de grondwet en wetten van Argentinië. ’Jehovah’s Getuigen’ bezitten, net als andere religieuze groeperingen, . . . volledige vrijheid wat de beoefening van hun geloofsovertuiging betreft.” Maar op dat moment waren de Getuigen al volledig verboden!
Deze officiële brief van de ambassade meldde voorts nog: „Het is nooit de bedoeling van de Argentijnse regering geweest individuele vrijheid van geweten te onderdrukken of te loochenen en nog veel minder om iemand vanwege zijn geloofsovertuiging te vervolgen.” Maar Jehovah’s Getuigen werden toen al onderdrukt en vervolgd!
de tegenstrijdigheden nemen toe!
La Nación, een gezaghebbende Argentijnse krant, bevatte op 17 februari 1978 een redactioneel commentaar waarin met klem werd betoogd: „De Argentijnse natie kan de gehele wereld tot voorbeeld dienen, met gewettigde trots op haar historie en de godsdienstige verdraagzaamheid van haar wetten en haar volk.” Daaraan voegde het nog toe: „Zoals maar op weinig andere plaatsen ter wereld . . . beschermt en tolereert de wet ten behoeve van [andere religies] de ’vrije uitoefening van hun godsdienst’ overeenkomstig de wijze grondwettelijke bepalingen.”
Er wordt dus beweerd dat de grondwet van Argentinië religieuze verdraagzaamheid voorstaat. Beschouw echter de volgende feiten:
Het verbod van september 1976 heeft, te zamen met de uitspraak van het Hooggerechtshof in februari 1978, Jehovah’s Getuigen in Argentinië beroofd van hun vrijheid God te aanbidden.
De vergaderplaatsen die Jehovah’s Getuigen voor christelijke aanbidding en bijbelstudie bezaten, zijn krachtens de wet gesloten.
De publikatie en verspreiding van bijbels en bijbelse lectuur door Jehovah’s Getuigen is volledig verboden.
Honderden kinderen van Jehovah’s Getuigen zijn van lagere en middelbare scholen gestuurd. En volwassen Getuigen in overheidsdienst, op federaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, alsook op openbare bedrijven en scholen, zijn zonder betaling ontslagen.
De politie doet steeds meer invallen in privé-woningen van Jehovah’s Getuigen. Velen van hen zijn gearresteerd en uren, dagen en zelfs weken vastgehouden.
Jehovah’s Getuigen hebben hoon, slaag en intimidatie van de zijde van de gevestigde autoriteiten te verduren gehad. In sommige gevallen zijn hun zelfs de allernoodzakelijkste middelen voor hun fysieke behoeften onthouden.
Is dit de religieuze verdraagzaamheid die de Argentijnse grondwet garandeert?
wat zegt de grondwet?
Wat zegt de Argentijnse grondwet precies over de rechten die Argentijnse burgers op godsdienstig vlak genieten? Hieronder volgen enkele artikelen die in de grondwet zijn opgenomen.
Artikel 14 verklaart: „Alle inwoners van het Land genieten de volgende rechten, in overeenstemming met de wetten die de uitoefening ervan regelen, . . . hun gedachten zonder voorafgaande censuur in de pers te publiceren; . . . voor waardige doeleinden bijeen te komen; vrijelijk hun godsdienst te beoefenen; les te geven en onderwijs te ontvangen.” [Wij cursiveren]
Artikel 19 verklaart: „De privé-handelingen van mensen die op geen enkele wijze de openbare orde of moraal aantasten, noch een derde partij schaden, vallen onder de autoriteit van God en niet onder de autoriteit van de magistraten.”
En vervolgens verklaart Artikel 20: „Buitenlanders . . . kunnen . . . vrijelijk hun godsdienst beoefenen.”
wat hebben zij gedaan?
Waarom is Jehovah’s Getuigen dan, gezien deze zo duidelijk vastgelegde vrijheden, een volledig verbod opgelegd? Wat hebben zij gedaan dat er zo’n reactie van de regering is gekomen? Wat hebben zij de afgelopen 54 jaar in Argentinië onderwezen? Laten we het bericht eens nader beschouwen.
In al die jaren hebben Jehovah’s Getuigen in Argentinië en ook overal elders, zich zorgvuldig gehouden aan het beginsel dat Gods Woord in Titus hoofdstuk 3, vers 1, vermeldt. Dit vers luidt: „Blijf hen eraan herinneren onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders.”
Klinken deze woorden u als een revolutionair manifest in de oren, bedoeld om de gevestigde orde omver te werpen? Integendeel; ze vertellen dat personen die in de bijbel geloven, zoals Jehovah’s Getuigen, de wetten van alle regeringen moeten gehoorzamen. Zij dienen niet naar manieren te zoeken om met behulp van menselijke middelen gevestigde regeringen omver te werpen.
En deze gedachten behoren ook tot de boodschap die, Jehovah’s Getuigen sinds 1924 in geheel Argentinië hebben verbreid. Het was in dat jaar dat Juan Muñiz, die pas uit Spanje was gearriveerd, het „goede nieuws” begon te prediken tot de mensen die baden om en uitzagen naar de komst van Gods koninkrijk, in overeenstemming met de woorden van het modelgebed dat door Jezus Christus werd onderwezen. — Matth. 6:9, 10.
En vanaf dat jaar heeft het werk dat erin bestaat ’mensen uit alle natiën tot discipelen te maken’ zich, overeenkomstig het gebod van de Stichter van het christendom, ook in Argentinië steeds verder uitgebreid (Matth. 28:19, 20). Grote hoeveelheden bijbels en bijbelstudiehulpmiddelen in vele talen vonden een gretige aftrek bij het Argentijnse volk. Bovendien werden er plaatselijk en via radio-uitzendingen gratis bijbellezingen gehouden. In 1946 kwam het wettelijke lichaam La Torre del Vigía (De Wachttoren in het Spaans) tot stand, dat later ook officieel door de Argentijnse regering werd erkend.
wettelijke erkenning ingetrokken in 1950
In 1949 vormde de regering binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken een afdeling voor erediensten of religie, waarna werd vereist dat alle godsdiensten zich bij deze nieuw gevormde instelling lieten registreren. Op 26 mei 1950 werd deze registratie echter aan Jehovah’s Getuigen ontzegd! En op 12 juli van datzelfde jaar werd ook hun wettelijke erkenning ingetrokken.
Gedurende de 28 jaar die sindsdien zijn verstreken, hebben Jehovah’s Getuigen herhaaldelijk bij de autoriteiten aangeklopt. Zij hebben verzoeken gericht aan de ministers van Buitenlandse Zaken, aan bestuurders en zelfs presidenten. Deze verzoeken hielden onder meer in om hun op zijn minst de gelegenheid te schenken hun standpunt uiteen te zetten. Maar alles wat zij vroegen, vond slechts dovemansoren! Jehovah’s Getuigen zijn veroordeeld zonder zelfs maar een verhoor te hebben gehad!
Wat heeft men als reden voor deze behandeling opgegeven? Hun is gezegd dat hun organisatie „tegen de heilige beginselen van de Magna Charta is gericht, omdat ze een leer brengen die tegen de Strijdkrachten ingaat en tegen het respect dat de symbolen van het Land toekomt”.
gewetenskwesties
In geen enkel deel van de wereld nemen Jehovah’s Getuigen deel aan ceremonies als het groeten van de vlag en het zingen van nationale liederen. Waarom niet? Omdat dit een daad van aanbidding zou inhouden, die rechtstreeks in strijd zou zijn met het eerste en tweede van de Tien Geboden. — Ex. 20:3-5.
Zij nemen een zelfde standpunt in als de drie Hebreeën in Babylon. (Zie Daniël hoofdstuk 3.) Tijdens dergelijke ceremonies blijven kinderen van Getuigen rustig en respectvol staan, zonder anderen ook maar te verhinderen aan zulke ceremonies deel te nemen.
Vaak begrijpt men ook de gewetensbezwaren niet die mannelijke getuigen van Jehovah tegen militaire dienstplicht hebben. Deze jonge mannen zijn echter geen deserteurs of anarchisten. Zij verschijnen voor de militaire autoriteiten op de datum van hun oproep. Maar zij vragen om vrijstelling vanwege hun bijbelse geloofsovertuiging. En deze vrijstelling wordt hun in veel landen, met name in de Westerse wereld, verleend.
Deze weigering om de oorlogswapens op te nemen, is gebaseerd op diverse bijbelse beginselen. Eén hiervan treft men aan in Matthéüs 22:39, waar Jezus tot zijn volgelingen zei: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.” Een ander gebod staat in Matthéüs 5:21, waar Jezus zei: „Gij moogt niet moorden.” En zo wordt ook in het bijbelboek Jesaja, hoofdstuk 2, vers 4, tot Gods volk gezegd: ’Gij moet uw zwaarden tot ploegscharen slaan en de oorlog niet meer leren.’
de geschiedenis en de bijbel spreken
De geschiedenis en de Heilige Schrift tonen aan dat de eerste-eeuwse christenen er identieke geloofsovertuigingen op na hielden als Jehovah’s Getuigen thans. Zij weigerden daden te verrichten die zij beschouwden als daden van aanbidding jegens de keizer en zijn staatssymbolen. Evenmin namen zij deel aan militaire dienst of oorlog.
Dit standpunt van de vroege christenen is in de loop der eeuwen door vele historici bevestigd. Eén van hen, Juan Bautista Alberdi, die deel heeft genomen aan het opstellen van de Argentijnse grondwet, schreef in zijn werk El Crimen de la Guerra (De misdaad van de oorlog): „De huidige maatschappij is een mengsel van twee soorten mensen: het oorlogszuchtige of heidense [type] en het vreedzame of christelijke [type].”
Vanwege dit „mengsel” is tegenstand voor christenen niet iets onverwachts. Jezus Christus waarschuwde duidelijk dat de „caesar”-regeringen van de wereld zouden trachten inbreuk te maken op de aanbidding van ware christenen. Vandaar dat de christelijke apostel Petrus verklaarde: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Hand. 5:29.
positieve balans
De kleine groep christenen uit de eerste eeuw werd verkeerd begrepen, belasterd en vervolgd. Toch hadden zij de mensheid vele positieve dingen te bieden.
Zonder hun toevlucht te nemen tot geweld en oorlogswapens, hervormde het ware christendom het leven van degenen die de christelijke leer aannamen. Dit had tot gevolg dat mensen praktijken die voor henzelf en hun medemensen schadelijk waren, lieten varen, en in plaats daarvan heilzame gewoonten aankweekten van het hoogste morele en geestelijke kaliber.
In een commentaar op Jehovah’s Getuigen in Argentinië schreef de Buenos Aires Herald van 31 maart 1978: „Hoe irritant hun gebruiken voor regeringsfunctionarissen ook mogen zijn, toch hebben de Jehovah’s Getuigen in de loop der jaren bewezen hardwerkende, soberlevende, zuinige en godvrezende burgers te zijn, dat soort van burgers waaraan de staat grote behoefte heeft.” Een hooggeplaatste marineofficier bracht het als volgt onder woorden: „Over de moraliteit en eerlijkheid van de Getuigen bestaat geen twijfel.”
Toch, ondanks dit voortreffelijke bericht van eerlijkheid, moraliteit, rechtschapenheid en gehoorzaamheid aan de wet, heeft men Jehovah’s Getuigen blootgesteld aan wrede behandeling, en is de onverdraagzaamheid jegens hen toegenomen. Enkele episoden uit hetgeen is voorgevallen, worden in het volgende artikel vermeld.