De grote ijsbeer van het Noordpoolgebied
U ZIET me niet, hè? Ik kan dat merken aan de manier waarop u zonder enige angst staat te kijken naar de ijsrichel waar ik lig. U wordt helemaal in beslag genomen door het uitzicht en maakt geen aanstalten om te vluchten, wat u wel gedaan zou hebben als u wist dat ik hier ben. Omdat ik in een ogenblik een snelheid van 40 kilometer per uur kan bereiken, zou ik in een paar seconden bij u kunnen zijn!
Als ik mijn poot van voor mijn neus weg zou halen, zou u mij misschien wel zien, maar ik wil u niet aan het schrikken maken. Ik heb trouwens net gegeten, zodat ik er liever mijn gemak van neem, iets wat wij beren zo na de maaltijd wel vaker doen.
Waarom vertel ik u onderhand niet wat over mijzelf? Het zal u een betere indruk geven van dit gedeelte van de aarde. Ik ben zo kenmerkend voor dit ijzige gebied dat ik wel „hét symbool van Arctica” word genoemd.
Familiebeschrijving
Omdat ik al gezegd heb „wij beren” hebt u waarschijnlijk ook al geraden dat ik een ijsbeer ben. Zoals u weet, wonen mijn donkerder neven in het zuiden, hoewel bepaalde familieleden van mij — grizzlies en zwarte beren — ook binnen de poolcirkel voorkomen.
Er zijn opmerkelijke verschillen tussen ons en andere beren. Vergelijk onze nek en kop maar eens met die van anderen. U ziet dan dat onze nek langer en onze kop smaller is. Men vindt ons ook zelden op het land zoals dat bij de rest van de familie het geval is. Wij zijn zeeberen. (Misschien is dat de reden waarom de geleerden ons Ursus maritimus noemen.) Een ander verschil is dat ons voedsel noodzakelijkerwijs vrijwel geheel uit vlees bestaat.
Zoals u weet, is onze pels wit, met een zweem van geel. Daarom kon u mij zo moeilijk zien. Ik weeg ongeveer 540 kilo, wat het gemiddelde gewicht is voor een volwassen beer. Alhoewel, ik heb een paar oudooms die zo’n 720 kilo wegen en 3,40 meter lang zijn! De gemiddelde lengte van de mannetjes ligt echter bij de 2,40 meter. De wijfjes zijn kleiner.
Onze woonplaats
Als ijsberen voelen wij ons uitstekend thuis in de waterrijke poolstreken van het noordelijk halfrond. Het is waar dat wij niet in Antarctica, het Zuidpoolgebied, leven, maar aan de andere kant komen pinguïns ook niet naar het Noordpoolgebied toe. Zoals zoveel internationale reizigers onder de dieren zwerven wij door het Noordpoolgebied zonder ook maar in het minst met nationale grenzen rekening te houden. Sommigen van ons worden misschien op Russisch grondgebied geboren, bijvoorbeeld op Nova Zembla, maar trekken naar de Noorse eilanden, zoals Svalbard (Spitsbergen). In de winter worden sommige van mijn familieleden hier in Canada wel eens helemaal in het Zuiden bij de St.-Laurens Baai en bij het schiereiland Gaspé aangetroffen. In de zomer houden wij ons echter meer in het noorden op. Een van mijn familieleden herinnert zich dat hij enkele jaren geleden de Amerikaanse kernonderzeeër Skate heeft gezien toen die in de buurt van de Noordpool aan de oppervlakte kwam!
Wat maakt ons tot zulke nomaden? Het zoeken naar voedsel. Onze reizen zijn dus geen doelloze zwerftochten. Wij richten ons naar het patroon van de omstandigheden zoals die zich in de seizoenen van de Poolzee ieder jaar weer voordoen. De begrenzingen van het ijs variëren van seizoen tot seizoen.
Jullie mensen mogen dan bewondering hebben voor de vaardigheid van jullie lange-afstandzwemmers, maar sommigen van ons zijn op wel 60 kilometer of meer uit de kust gezien. Hoe wij dit klaarspelen? In zeeën waar veel ijs voorkomt, peddelen wij met onze sterke voorpoten van de ene ijsschots naar de andere. Deze voorpoot-zwemstijl is uniek voor onze soort, de ijsbeer.
Onze aanpassing aan onze natuurlijke omgeving
Kijk eens goed naar mijn voeten. Die harige voetzool die u onder iedere poot ziet, biedt een goede ’grip’ die ideaal is voor een ijsbeer. Een ander voordeel dat wij hebben bij het zoeken naar voedsel, is onze voortreffelijke reuk. Het is bekend dat wij ijsberen in staat zijn de geur van door mensen gerookt walvisspek op een afstand van meer dan drie kilometer op te vangen. Wij bezitten ook de beste ogen van alle beren. Deze combinatie compenseert de eventuele gebreken van ons gehoor. En wist u dat wij een oogvlies bezitten dat ons beschermt tegen stuifsneeuw en tegen het verblindende effect van de zon in dit gebied waar zowat alles wit is. Wij hebben geen zonnebril nodig!
Wij voelen ons thuis in het water omdat ons lichaamsvet en onze dichte, vettige vacht ons drijfvermogen geeft, en ons tevens beschermt tegen de ijzige temperatuur in zee en op het land. Men denkt zelfs dat via de haren van onze vacht het ultraviolette licht naar de oppervlakte van onze huid wordt getransporteerd. Dit helpt ons warm te blijven.
Ons ingebouwde navigatiesysteem is een uitkomst voor ons als wij in de wisseling der seizoenen de eb- en vloedbeweging in onze voedselvoorziening volgen. Hoe doelmatig dit navigatiesysteem werkt, mag blijken uit het feit dat sommigen van ons honderden kilometers werden weggevoerd van een vuilstortplaats bij Cape Churchill in het noorden van Canada, maar al vlug hun weg wisten terug te vinden. Maar normaal gesproken jagen wij de hele winter door.
Gezinsleven
De paartijd valt in de lente en vroege zomer en begint als wij drie of vier jaar oud zijn. Na de paring trekken de mannetjes weg om op voedsel te jagen. In de winter verblijven onze wijfjes in sneeuwholen. Er zijn gebieden waarin wel 200 wijfjes huisden. De jongen, meestal twee, die in december of januari worden geboren, zijn blind en niet veel groter dan een konijntje. Dat is een klein begin voor een dier dat meer dan een halve ton kan wegen als het volwassen is! Maar wij groeien snel.
Ik kan mij het leven in het sneeuwhol nog steeds herinneren — beschermd tegen de barre weersomstandigheden buiten en verwarmd door de speklaag van mijn moeders lichaam en de warme lucht, die werd vastgehouden doordat de kamer hoger lag dan de ingang. Het was een tijd van eten en groeien. Ik kan nog steeds mijn moeders warme, volle melk met die speciale notesmaak in mijn herinnering terugroepen. Verrukkelijk! Helaas duurde dat maar tot maart. Toen brak mijn moeder door het dak van het sneeuwhol heen en klauterden wij naar buiten, de wereld tegemoet. Wat waren mijn zusje en ik opgewonden! Tegen die tijd wogen wij ongeveer elf kilo.
Diezelfde dag nog begon onze opleiding. Onmiddellijk nadat onze ogen aan het licht gewend waren geraakt, gingen wij met mijn moeder het water in en begonnen te zwemmen. Het was heel natuurlijk voor ons. In Alaska noemen de Eskimo’s ons heel passend ah tik tok — „zij die in zee gaan”. Als wij moe werden van het zwemmen klampten wij ons aan moeders staart vast en werden voortgetrokken! Twee jaar lang worden wij door onze moeder getraind voor het leven in het Noordpoolgebied. Daarna staan wij op onszelf — gereed om het ouderlijk huis te verlaten en zelf een gezin te stichten.
Wij ijsberen hebben werkelijk een prachtige omgeving om in te leven — gebeeldhouwde sneeuw- en ijsruggen, de eindeloze uitgestrektheid van de zee en grillig gevormde kusten. Vaak uiten wij onze blijdschap door luid onze instemming uit te brullen. Wij hebben in deze omgeving een levensduur van meer dan 30 jaar, hoewel wij horen dat sommigen van ons die naar uw dierentuinen zijn gebracht, 40 jaar oud zijn geworden.
Zo, ik denk dat ik genoeg heb gerust. Ik hoop dat u plezier hebt gehad van uw bezoek aan mij. Ik veronderstel dat het u geholpen heeft in te zien dat het leven op een verbazingwekkende manier zelfs in het ruige, onherbergzame Noordpoolgebied kan blijven voortbestaan. Als u dus de volgende keer in de dierentuin een ijsbeer ziet — laat u dan niet misleiden. Het echte leven van een ijsbeer is veel opwindender. Ik hoop u op uw volgende expeditie naar het Noordpoolgebied weer te zien!
[Illustratie op blz. 18]
„Dit sneeuwhol was mijn kinderkamer”