Hoe is het leven op aarde begonnen?
Een speurtocht naar het antwoord
REEDS op vroege leeftijd wist ik het antwoord. God had het geschapen. Mijn ouders leerden mij dat uit de bijbel. Ouder wordend observeerde ik het leven om mij heen. Het fascineerde mij. Mijn hart werd vervuld met bewondering voor dat alles.
De zomerbloemen gingen in de herfst dood, maar lieten zaadjes achter die hun kleurenpracht in de lente deden herleven. Het levenssap in de bomen verdween als het ware ondergronds, maar keerde maanden later terug om de naakte takken te bekleden met lentegroen. De bosmarmotten rolden zich ineen in hun holen en sliepen de hele winter door, maar kwamen weer te voorschijn als de warme, zonnige dagen waren teruggekeerd. Het lijsterpaartje dat in de holle ijzeren paal in onze achtertuin nestelde, vloog in de herfst naar het zuiden, maar kwam in de lente naar dezelfde paal terug om opnieuw jongen groot te brengen. Ik staarde met ontzag omhoog naar de V-formaties van ganzen die naar het zuiden vlogen en luisterde gefascineerd naar hun voortdurende gesnater — en vroeg mij af waar ze over snaterden.
Hoe meer ik over het leven te weten kwam, hoe meer blijken van doelbewust ontwerp ik erin zag. En hoe meer ontwerp ik zag, hoe meer ik de noodzaak inzag van het bestaan van de Meesterontwerper waarover mijn ouders mij hadden verteld.
Geen ontwerper nodig?
Toen kreeg ik op de middelbare school te horen dat er geen ontwerper nodig was: ’Alles gebeurde gewoon vanzelf. Chemische verbindingen in de primitieve aardatmosfeer werden door bliksem en ultraviolette stralen stukgeslagen, waarop hun atomen zich hergroepeerden en steeds complexere moleculen vormden, totdat ten slotte een levende cel verscheen. Terwijl deze zich vermenigvuldigde, deden zich allerlei toevallige veranderingen voor, en miljarden jaren later wemelde de aarde van ontelbare levensvormen. De mens is het laatste voortbrengsel daarvan.’
Men stelde evolutie zo eenvoudig voor. Te eenvoudig misschien. Ik hield vast aan mijn geloof in schepping, maar ik wilde niet onnozel lijken. Ik wilde logisch redeneren, onbevooroordeeld zijn, achter de waarheid komen. Ik begon mij in natuurwetenschappen te verdiepen. Ik leerde veel dingen. Mijn ogen werden meer dan ooit geopend voor de wonderen in de natuur. Hoe meer ik leerde, hoe meer ik mij verwonderde. Maar hoe meer bewijzen ik zag voor ontwerp, hoe meer mijn geest zich verzette tegen het geloof dat willekeurig, blind toeval kon scheppen wat briljante onderzoekers in hun laboratoria niet konden nabootsen — nog niet de kleinste bacterie, laat staan bloemen, lijsters en V-formaties ganzen.
Op de middelbare school en aan de universiteit nam ik zoveel natuurwetenschappelijke kennis in mij op als ik maar kon — natuur- en scheikunde, biologie, wiskunde. Nadien bleef ik boeken en artikelen van evolutionisten lezen. Nog steeds waren ze niet overtuigend. De verklaringen voor evolutie kwamen zo gemakkelijk, zo gladjes, te gladjes gezien de beweringen waarvan ze vergezeld gingen.
Dat was jaren geleden. Nu zijn wij in de jaren ’80 aangeland. Misschien zijn er nu meer bewijzen en minder beweringen. Misschien is het nu tijd om de kwestie opnieuw te bezien. Ik concentreerde mij op één aspect — hoe het leven op aarde begon. Immers, als de evolutietheorie geen sluitend bewijs kan aanvoeren voor het ontstaan van de eerste levende cel, hoe kan dan de bewering staande worden gehouden dat de evolutie levende wezens heeft voortgebracht die uit biljoenen cellen bestaan — en u en mij met elk onze honderd biljoen cellen?
Voor mijn onderzoek koos ik recente boeken van geleerden van naam — allen evolutionisten. Ik zou de handelwijze volgen die Jezus gebruikte wanneer hij te doen had met bedrieglijke religieuze ijveraars: „Naar uw woorden zult gij rechtvaardig worden verklaard en naar uw woorden zult gij worden veroordeeld” (Matthéüs 12:37). Mijn onderzoek beperkte zich tot de belangrijkste stappen in de evolutie naar het leven: (1) een primitieve atmosfeer, (2) een organische soep, (3) eiwitten, (4) nucleotiden, (5) nucleïnezuren die DNA worden genoemd, en (6) een membraan.
Onderstellingen betreffende een vroege atmosfeer
Allereerst was er een atmosfeer op de jonge aarde nodig die, gebombardeerd door bliksem en ultraviolette stralen of door andere energiebronnen, eenvoudige moleculen zou voortbrengen die noodzakelijk zijn voor het leven. In 1953 bracht Stanley Miller verslag uit over precies zo’n experiment. Hij koos voor een waterstofrijke atmosfeer voor de jonge aarde, liet er een elektrische ontlading in plaatsvinden, en produceerde 2 van de eenvoudigere aminozuren van de 20 die er nodig zijn om eiwitten te maken.1 Niemand weet echter hoe de vroege aardatmosfeer eruitzag.2 Waarom koos Miller voor deze? Hij gaf toe vooringenomen te zijn ten gunste van deze atmosfeer omdat ze de enige was waarin „de synthese van biologisch interessante verbindingen plaatsvindt”.3
Ik ontdekte dat er met experimenten vaak wordt gesjoemeld om ze de gewenste resultaten te laten opleveren. Veel geleerden erkennen dat de experimentator in staat is ’de uitkomst verregaand te manipuleren’, en geven toe dat ’zijn intelligentie kan gaan meespelen, zodat de uitkomst van het experiment wordt beïnvloed’.4 Millers atmosfeer werd gebruikt in de meeste experimenten die op het zijne volgden, niet omdat ze logisch of zelfs waarschijnlijk was, maar omdat „ze gunstig was voor evolutionaire experimenten”, en „het succes van de laboratoriumproeven ervoor pleit”.5
Ondanks dat juichten evolutionisten Millers prestatie toe als een grote doorbraak. Veel experimenten volgden, waarbij gebruik werd gemaakt van verscheidene energiebronnen en verschillende grondstoffen. Door veel gemanipuleer en geknoei, en door voorbij te gaan aan de omstandigheden die in een natuurlijke omgeving heersen, wisten geleerden in hun onder streng gecontroleerde omstandigheden uitgevoerde laboratoriumproeven nog meer organische verbindingen te verkrijgen die essentieel zijn voor het leven. Zij maakten een Mount Everest van Millers molshoop. Het opende de weg voor een organische soep van bouwstenen van het leven die zich in de oceaan zou hebben gevormd. Of leek dat maar zo?
De organische soep is een mythe
Millers molshoop bleek niet zonder zwakke plekken, en met de ondergang ervan stortte hun Mount Everest in. Miller gebruikte een elektrische ontlading om de eenvoudige verbindingen in de door hem gecreëerde atmosfeer stuk te slaan zodat er zich aminozuren konden vormen. Maar deze ontlading zou zelfs nog sneller de aminozuren aan stukken hebben geslagen! Dus opnieuw stuurde Miller de uitkomst van zijn experiment bij: Hij bouwde een verzamelbuis in zijn apparaat in om de aminozuren, zo gauw ze zich vormden, op te vangen en tegen de ontlading te beschermen. Geleerden beweren echter dat op de jonge aarde de aminozuren aan de bliksem of de ultraviolette stralen zouden zijn ontkomen door in de oceaan te duiken. Zo proberen de evolutionisten de soep te redden.
Maar tevergeefs, en dat om verschillende redenen. Aminozuren zijn niet stabiel in water en zouden in de oerzee slechts in te verwaarlozen hoeveelheden voorkomen. Als de organische soep ooit had bestaan, zouden sommige van de daarin aanwezige verbindingen in sedimentgesteenten opgesloten zijn geraakt, maar in weerwil van 20 jaar naspeuringen „zijn de vroegste gesteenten in gebreke gebleven enig bewijs te verschaffen voor een prebiotische soep”. Toch „is het bestaan van een prebiotische soep van doorslaggevend belang”. Derhalve „komt het als . . . een schok als men gaat beseffen dat er absoluut geen positief bewijs is voor het bestaan ervan”.6
De kans dat er zich een eiwit vormde
Laten wij eens aannemen dat die soep die niet kan bestaan, toch bestond. Miljoenen aminozuren in de soep, in honderden verschillende soorten, ruwweg de helft daarvan „linkse” en de andere helft „rechtse” aminozuren. Zouden ze zich nu tot lange ketens gaan verbinden en eiwitten vormen? Zouden toevallig slechts die 20 soorten die voor leven nodig zijn, uit de honderden in de soep aanwezige soorten worden gekozen? En zou het toeval van deze 20 soorten slechts de linkse vormen kiezen die in levende organismen worden aangetroffen? En ze vervolgens in de juiste volgorde plaatsen voor elk afzonderlijke eiwit en in de precieze vorm die er voor elk daarvan nodig is?7 Slechts als er een wonder gebeurde.
Een karakteristiek eiwit heeft ongeveer honderd aminozuren en bestaat uit vele duizenden atomen. In haar levensprocessen gebruikt een levende cel zo’n 200.000 eiwitten. Tweeduizend daarvan zijn enzymen, bijzondere eiwitten zonder welke de cel niet kan blijven leven. Hoe groot is de kans dat deze enzymen zich bij toeval in de soep zouden vormen — als de soep bestond? Een kans van één op de 1040.000. Dit is een 1 gevolgd door 40.000 nullen. Voluit geschreven zou dat veertien bladzijden van dit tijdschrift in beslag nemen. Of anders gezegd, de kans is even groot als met een dobbelsteen 50.000 maal achtereen zes te gooien. En dat is nog maar voor 2000 van de 200.000 eiwitten die er voor een levende cel nodig zijn.8 Om ze dus allemaal te krijgen moet u nog eens 5.000.000 maal achter elkaar een zes werpen!
Ik had inmiddels het gevoel dat ik mij met een verloren zaak bezighield. Maar ik ging door. Gesteld dat de soep ons eiwitten opleverde, wat dan te zeggen van nucleotiden? Leslie Orgel van het Salk Institute in Californië heeft over nucleotiden gezegd dat ze „een van de grootste problemen in de prebiotische synthese” vormen.9 Ze zijn nodig voor de vorming van nucleïnezuren (DNA, RNA), die eveneens een overweldigend probleem worden genoemd. Tussen haakjes, eiwitten kunnen niet worden samengesteld zonder de nucleïnezuren, en evenmin kunnen nucleïnezuren zich vormen zonder eiwitten.10 Het is het oude raadsel in een scheikundig jasje: Wat was er het eerst, de kip of het ei?
Maar goed, wij schuiven die berg terzijde en laten evolutionist Robert Shapiro, hoogleraar scheikunde aan de Universiteit van New York en een specialist in DNA-onderzoek, afrekenen met het toevallige ontstaan van nucleotiden en nucleïnezuren in de vroege aardatmosfeer:
„Telkens wanneer twee aminozuren zich verenigen, komt er een watermolecule vrij. Er moeten twee watermoleculen worden vrijgemaakt als een nucleotide uit de chemische verbindingen moet worden samengevoegd, en nog meer water wordt vrijgemaakt wanneer de nucleotiden zich samenvoegen tot nucleïnezuren. Helaas is het ontstaan van water in een omgeving die er vol van is, het scheikundige equivalent van zand naar de Sahara brengen. De omstandigheden zijn er ongunstig voor, en het kost energie. Zulke processen vinden niet gemakkelijk uit zichzelf plaats. Het zijn in feite juist de reacties in omgekeerde richting die spontaan plaatsvinden. Water zal met graagte grote biologische moleculen aantasten. Het rukt nucleotiden van elkaar, verbreekt de suiker/fosfaat-bindingen en scheidt basen van suikers af.”11
De laatste nu van de zes aan het begin genoemde stappen: een membraan. Zonder membraan zou de cel niet kunnen bestaan. Ze moet worden beschermd tegen water, en het zijn de waterafstotende vetten van het membraan die dit doen.12 Maar om een membraan te vormen is er een „eiwitsynthese-apparaat” nodig, en dit „eiwitsynthese-apparaat” kan slechts functioneren als het bijeengehouden wordt door een membraan.13 Weer datzelfde kip-en-ei-probleem!
De moleculaire biologie luidt de doodsklok
De droom van de evolutionisten was de ontdekking van een supereenvoudige eerste levende cel. De moleculaire biologie heeft hun droom in een nachtmerrie veranderd. Michael Denton, een specialist in de moleculaire biologie, luidde de doodsklok:
„De moleculaire biologie heeft getoond dat zelfs de eenvoudigste van alle levende systemen die thans op aarde bestaan, eencellige bacteriën, uitermate ingewikkelde objecten zijn. Hoewel de kleinste eencellige bacteriën ongelofelijk klein zijn en minder dan 10-12 gram wegen, is elk daarvan in feite een tot microformaat teruggebrachte fabriek die duizenden ingenieus ontworpen stukjes complexe moleculaire machinerie bevat, bestaande uit in totaal zo’n honderd miljard atomen, veel gecompliceerder dan welke door de mens gebouwde machine maar ook en absoluut ongeëvenaard in de niet-levende wereld.
De moleculaire biologie heeft ook getoond dat het basisontwerp van het celsysteem in hoofdzaak hetzelfde is in alle levende organismen op aarde, van bacteriën tot zoogdieren. In alle organismen is de rol van DNA, mRNA en eiwitten gelijk. De betekenis van de genetische code is ook vrijwel identiek in alle cellen. De grootte, structuur en deelontwerpen van de eiwitvormende machinerie zijn nagenoeg in alle cellen gelijk. In termen van fundamenteel biochemisch ontwerp kan daarom geen enkel levend systeem worden bezien als een primitieve vorm of een prototype van welk ander systeem maar ook, noch bestaat er ook maar de geringste empirische aanduiding voor een evolutionaire opeenvolging onder al de ongelofelijk gevarieerde cellen op aarde.”14
Het is daarom niet verwonderlijk dat Harold Morowitz, een natuurkundige aan de Yale University, berekend heeft dat de kans dat de eenvoudigste levende bacterie toevallig is ontstaan, een kans is van 1 op 1 gevolgd door 100.000.000.000 nullen. „Dit getal is zo groot”, zei Shapiro, „dat er, om het op conventionele wijze te schrijven, verscheidene honderdduizenden lege boeken voor nodig zouden zijn.” De geleerden die overtuigd zijn van een chemische evolutie van het leven, beschuldigt hij ervan dat zij het zich opstapelende bewijs negeren en „verkozen hebben eraan vast te houden als een boven alle twijfel verheven waarheid, die op deze wijze wordt gekoesterd als een heilige mythologie”.15
Een geleerde die zich specialiseert in de celbiologie zegt dat miljoenen jaren geleden „slechts één enkele cel wapens kon maken, voedsel kon vangen, het kon verteren, afvalstoffen kwijtraakte, zich bewoog, huizen bouwde en zich bezighield met, soms bizarre, seksuele activiteiten. Deze schepselen bestaan nog steeds. De eerste eencelligen — complete en volledige organismen, doch opgebouwd uit slechts één enkele cel met vele talenten maar zonder weefsels, organen, hart en hersenen — hebben in feite alles wat wij hebben.” Zij spreekt over een enkele cel waarin alles borrelt van „die honderdduizenden simultane chemische reacties die het leven vormen”.16
En wat een ongelofelijk doolhof van chemisch verkeer binnen de grenzen van een microscopische cel, maar zonder verkeersopstoppingen! Het is duidelijk dat hiervoor een Meesterontwerper van superieure intelligentie nodig is. De informatie die gecodeerd ligt opgeslagen in een stipje DNA dat „minder dan een paar miljardsten van een gram” weegt, is genoeg „om een organisme te omschrijven dat even ingewikkeld is als de mens”.17 Zelfs de gegevens die opgeslagen zijn in één enkele cel zouden „indien uitgeschreven, duizend boeken van 600 bladzijden vullen”.18 Hoe ontzagwekkend! Een intelligentie die ons bevattingsvermogen verre te boven gaat, is een absolute noodzaak voor het begin van het leven op aarde.
Mijn conclusie na dit alles: Zonder de juiste atmosfeer geen organische soep. Zonder de organische soep geen aminozuren. Zonder aminozuren geen eiwitten. Zonder eiwitten geen nucleotiden. Zonder nucleotiden geen DNA. Zonder DNA geen cel die zichzelf vermenigvuldigt. Zonder een bedekkend membraan geen levende cel. En zonder intelligent ontwerp en intelligente leiding geen leven op aarde.
Maar geleerden hebben personen die in schepping geloven, een grote dienst bewezen. Hun ontdekkingen betreffende het leven vormen een krachtige ondersteuning voor mijn geloof in schepping, en nu lees ik met toegenomen waardering Romeinen 1:20, 21, 28: „Sinds God de wereld schiep, zijn zijn eeuwige macht en godheid — hoe onzichtbaar ook — met ons verstand waar te nemen geweest in de dingen die hij gemaakt heeft. Daarom zijn zulke mensen niet te verontschuldigen . . . Zij maakten onzin van logica en hun lege verstand werd verduisterd . . . Met andere woorden, aangezien zij weigerden in te zien dat het redelijk is God te erkennen, heeft God hen aan hun eigen onredelijke ideeën en hun monsterlijke gedrag overgelaten.” — The Jerusalem Bible.
Mijn naspeuringen overtuigden mij ervan dat wat mijn ouders mij leerden, waar is: Jehovah God alleen is „de bron van het leven” (Psalm 36:9). — Door een stafschrijver van Ontwaakt!
Bronvermeldingen
1. Origins: A Skeptic’s Guide to the Creation of Life on Earth, door Robert Shapiro, 1986, blz. 105; Life Itself, door Francis Crick, 1981, blz. 77.
2. Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 96, 97.
3. The Origins of Life on the Earth, door Stanley L. Miller en Leslie E. Orgel, 1974, blz. 33.
4. Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 103.
5. Technology Review, april 1981, R. C. Cowen, blz. 8; Science 210, R. A. Kerr, 1980, blz. 42. (Beide aanhalingen genomen uit The Mystery of Life’s Origin: Reassessing Current Theories, 1984, blz. 76.)
6. Evolution: A Theory in Crisis, door Michael Denton, 1985, blz. 260, 261, 263; Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 112, 113.
7. Evolution: A Theory in Crisis, blz. 234-238.
8. The Intelligent Universe, door Fred Hoyle, 1983, blz. 12-17.
9. Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 188.
10. Evolution: A Theory in Crisis, blz. 238; Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 134, 138.
11. Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 173, 174.
12. Ibid., blz. 65.
13. Evolution: A Theory in Crisis, blz. 268, 269.
14. Ibid., blz. 250.
15. Origins: A Skeptic’s Guide, blz. 32, 49, 128.
16. The Center of Life, door L. L. Larison Cudmore, 1977, blz. 5, 13, 14.
17. Evolution: A Theory in Crisis, blz. 334.
18. National Geographic, september 1976, blz. 357.
[Kader/Illustratie op blz. 7]
Wat was er het eerst?
Het ei komt van een kip, maar de kip komt uit een ei
Eiwitten kunnen zich niet vormen zonder nucleïnezuren, maar nucleïnezuren kunnen zich niet vormen zonder eiwitten
Een membraan kan zich niet vormen zonder een eiwitsynthese-apparaat, maar dit apparaat kan niet ontstaan zonder een membraan
[Illustratie op blz. 8]
Honderdduizenden chemische reacties vinden gelijktijdig plaats in elke levende cel — zonder verkeersopstoppingen!
[Illustratie op blz. 9]
De informatie in één enkele cel zou duizend boeken van 600 bladzijden kunnen vullen