Gedachten over het kwaad van Augustinus tot Calvijn
IN ZIJN boek De Civitate Dei (De stad Gods) redeneerde de vijfde-eeuwse theoloog Augustinus dat de mens, niet God, voor het bestaan van het kwade verantwoordelijk was. Augustinus schreef: „God, de schepper van naturen, niet van ondeugden, schiep de mens oprecht; maar de mens die uit eigen vrije wil ontaardde en terecht verdoemd werd, kreeg ontaarde en verdoemde kinderen . . . En zo ontstond door het verkeerde gebruik van de vrije wil de hele keten van het kwaad.”
Het onjuist gebruik van de vrije wil vormt een verklaring voor veel, zo niet het meeste, van het kwaad dat de mensen heeft gekweld. Zou de schuld voor een ramp zoals in San Ramón echter op de vrije wil van de mens geschoven kunnen worden? Worden niet veel rampzalige gebeurtenissen veroorzaakt door omstandigheden waarover de mens geen macht heeft? En zelfs als een mens willens en wetens voor het kwade heeft gekozen, waarom zou een God van liefde dan het kwaad laten voortbestaan?
In de 16de eeuw geloofde de Franse protestantse theoloog Johannes Calvijn net als Augustinus dat er personen door God zijn „voorbeschikt om kinderen en erfgenamen te zijn van het hemelse koninkrijk”. Johannes Calvijn ging echter nog een stap verder door te redeneren dat God ook individuele personen voorbeschikt om „ontvangers [te zijn] van zijn toorn” — veroordeeld tot eeuwige verdoemenis!
Uit de leer van Calvijn vloeiden beangstigende gevolgtrekkingen voort. Als een mens enig onheil overkwam, zou dat er dan niet op duiden dat hij verdoemd was? Zou God bovendien niet verantwoordelijk zijn voor de daden van degenen die hij had voorbeschikt? Calvijn had op die manier God onbewust tot de Schepper van zonde gemaakt! Calvijn zei dat „de mens zondigt met de goedkeuring van een zeer directe en daartoe geneigde wil”. — Christianae religionis Institutio (Onderwijzing in de christelijke religie), door Johannes Calvijn.
De denkbeelden van een vrije wil en voorbeschikking bleken hopeloos onverenigbaar. Calvijn kon de pijnlijke tegenstrijdigheid slechts verdoezelen door te beweren dat „onze primitieve geest zo’n grote klaarheid echt niet verdragen kon, noch onze nietigheid zo’n grote wijsheid [de predestinatieleer] bevatten”.
[Illustraties op blz. 6]
Augustinus
Johannes Calvijn