Aanbidt u een levende God?
HOEWEL Tadasji Isjigoero na de Tweede Wereldoorlog werd geboren — nadat de Japanse keizer geschiedenis had gemaakt door zijn goddelijkheid te ontkennen — geloofde hij toch dat de keizer goddelijk was. „Hij had zijn goddelijkheid niet mogen loochenen”, zei Tadasji.
Zijn broer redeneerde daar echter met hem over: ’De keizer wordt, net als andere mensen, oud en ziek. Hij kan niet ontkomen aan het einde dat alle mensen wacht: de dood. Hij kan zichzelf niet redden, laat staan andere mensen.’ Na dat gesprek, waarbij zijn broer naar de bijbel verwees, besloot Tadasji zijn geloof eens wat nader te beschouwen. — Prediker 3:19; Romeinen 5:12.
Na verloop van tijd begon hij in te zien hoe wijs de bijbelse vermaning is: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens.” Waarom niet? Omdat hem, zoals de bijbel zegt, „geen redding toebehoort. Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten” (Psalm 146:3, 4). Ja, als wij op sterfelijke mensen vertrouwen alsof zij godheden waren, leidt dat alleen maar tot teleurstelling, tot rampspoed zelfs!
De Japanse archipel werd, zo zegt men, geschapen doordat er druppels water van de speer van Izanagi, de vader van de zonnegodin Amaterasoe Omikami, vielen. Voor dat geloof bestaat echter geen echte basis. Hoe staat het dan met het geloof dat de Japanse keizer een menselijke afstammeling is van deze godin en dus goddelijk is? Is ook dat niet ongegronde mythologie? Omdat zij aanbaden wat zij in feite niet kenden, offerden duizenden Japanners hun leven voor iemand die niet in staat was hen te helpen. Wat triest!
Door gesprekken met zijn broer werd het Tadasji duidelijk dat onze prachtige aarde, evenals het leven erop, het voortbrengsel is van een machtige en liefdevolle Schepper (Hebreeën 3:4). Volgens de bijbel is de ware God „van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd” (Psalm 90:2). Hij leeft tot in alle eeuwigheid. Zijn levensduur is niet beperkt tot zeventig of tachtig jaar, en evenmin is hij afhankelijk van de adviezen van raadslieden. — Psalm 90:10; Romeinen 11:34.
Integendeel, de bijbel zegt over de Schepper: „Hij doet naar zijn eigen wil onder het heerleger van de hemel en de bewoners der aarde. En er bestaat niemand die zijn hand kan tegenhouden of die tot hem kan zeggen: ’Wat hebt gij gedaan?’” (Daniël 4:35) Wat een verschil met mensen die dan wel als goden worden behandeld, maar niet eens hun eigen wil kunnen volvoeren!
Terwijl Tadasji de bijbel bestudeerde, groeide zijn geloof in de God die mensen onder inspiratie de bijbel had laten schrijven. Die God is geen mythologische god. Hij is veeleer een werkelijk bestaande, onzichtbare Persoon. In de bijbel vertelt hij ons dat zijn naam Jehovah is (Psalm 83:18). Hij vertelt ons ook over wat hij gedaan heeft, over wat hij voornemens is te doen, en over de manier waarop hij aanbeden moet worden. Hoe kunt u er echter zeker van zijn dat Jehovah een levende God is, zodat uw vertrouwen in hem niet tevergeefs zal zijn?
In zijn verklaring dat hij superieur is aan alle anderen, zei Jehovah: „Ik [ben] de Goddelijke . . ., en er is geen andere God, noch iemand gelijk mij; die van het begin af de afloop vertelt, en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn; die zegt: ’Míjn raad zal tot stand komen en al mijn welbehagen zal ik doen.’” — Jesaja 46:9, 10.
Zijn goddelijkheid wordt dus bevestigd door zijn vermogen de toekomst te voorspellen en erop toe te zien dat zijn eigen wil wordt volbracht. Hij is in staat zijn dienstknechten te beschermen en te redden, in tegenstelling tot mensen die als goden worden vereerd maar door hun onderdanen beschermd moeten worden. Na verloop van tijd ging Tadasji dus de God van de bijbel aanbidden en ging hij, net als zijn broer, Jehovah God dienen als een van Zijn Getuigen.
Wie zult u aanbidden?
Er worden thans veel goden aanbeden, met inbegrip van mensen aan wie men goddelijke krachten toeschrijft. De bijbel merkt op: „[Er] zijn er die ’goden’ worden genoemd, hetzij in de hemel of op aarde” (1 Korinthiërs 8:5). In de oude Griekse stad Athene was bijvoorbeeld een altaar opgericht met het opschrift: „Aan een onbekende God” (Handelingen 17:23). De Atheners behoorden dus tot degenen die aanbaden wat zij toegaven niet werkelijk te kennen.
De mogelijkheid bestaat dus, dat ook wij thans betrokken raken bij de aanbidding van wat wij niet kennen. Miljoenen Japanners beoefenden een dergelijke aanbidding, misleid door valse ministers — staatsdienaren — die het geloof propageerden dat de keizer goddelijk was. Zelfs de keizer was deelgenoot van de misleiding. Trek hier dus een les uit: Het feit dat onze ouders iets geloven of dat gezaghebbende personen — religieuze bedienaren — zeggen dat iets waar is, is op zich niet doorslaggevend. Wij moeten een onderzoek instellen om ons ervan te vergewissen dat wij echt kennen wat wij aanbidden.
De Atheners uit de oudheid, of de Japanners die vóór de Tweede Wereldoorlog leefden, zijn lang niet de enigen die aanbaden wat zij in feite niet kenden. Nu nog aanbidden miljoenen mensen in de christenheid een Drieëenheid. Als u een van hen bent, vraag u dan eens af: Ken ik de God die ik aanbid werkelijk? Hoe luidt zijn naam? Hoe kan hij drie personen in één God zijn? Waar vindt mijn geloof zijn oorsprong?
Mensen die in de Drieëenheid geloven, nemen waarschijnlijk aan dat Jezus Christus en zijn apostelen die leerden en dat het een bijbelse leerstelling is. Maar dat is niet zo. De New Catholic Encyclopedia erkent: „Vóór het einde van de 4de eeuw [honderden jaren nadat Jezus en zijn apostelen op aarde waren] had de formulering ’één God in drie Personen’ geen vaste voet gekregen en was ze zeker niet volledig opgenomen in het christelijke leven en de belijdenis van het christelijke geloof. . . . Er is onder de Apostolische Vaders niets geweest wat zulk een denkwijze of gezichtspunt ook maar enigszins benadert.”
Daar staat tegenover dat honderden jaren voordat Jezus Christus als mens naar de aarde kwam, de drieëenheidsleer stevig ingeburgerd was bij volken waarvan de religies op de mythologie gebaseerd waren. De Egyptenaren uit de oudheid bijvoorbeeld aanbaden een drieëenheid die bestond uit Osiris, Isis (zijn vrouw) en Horus (zijn zoon). En de hindoes aanbidden tot op de huidige dag een drieëenheid die bestaat uit de driehoofdige Trimurti van Brahma, Vishnu en Shiva.
Stel dus, in plaats van gewoon door te gaan en te aanbidden op de manier van de mensen om u heen, een onderzoek in om u ervan te vergewissen dat u werkelijk kent wat u aanbidt. De Atheners, die aanbaden wat zij niet werkelijk kenden, werd gezegd dat God „niet ver is van een ieder van ons”, en dat hij te vinden was voor iedereen die hem oprecht zocht. Wij kunnen er daarom van overtuigd zijn dat als wij oprecht zoeken naar de ware, levende God, wij hem zullen vinden. — Handelingen 17:27.
[Illustratie op blz. 10]
Tadasji besloot zijn geloof eens wat nader te beschouwen