Van soldaat voor Hitler tot bedienaar in Spanje
Zoals verteld door Georg Reuter
WAT is de zin van het leven? Voor de meesten van ons komt er een moment in het leven dat wij die cruciale vraag stellen. Een sterfgeval in de familie, een ernstig ongeval of gewoon de gebreken van de oude dag kunnen ons ertoe brengen het waarom en waartoe van ons bestaan te overdenken.
In mijn geval gebeurde dit in de zomer van 1930, toen ik nog maar zes jaar was. Ik woonde met mijn ouders in de Duitse stad Essen. Nooit zal ik vergeten hoe mijn zorgeloze wereldje ineenstortte op de dag dat ik onze lieve kanarie dood in zijn kooi vond. ’Hoe kan dat nou?’, vroeg ik mij af. ’Hij heeft altijd zo mooi gezongen.’
Voorzichtig legde ik de dode vogel in een leeg blik en begroef hem in onze tuin. Maar ik kon de kwestie niet uit mijn hoofd zetten. Hoewel er weken, ja maanden, voorbijgingen, bleef ik nadenken over zijn lot totdat ik mijn nieuwsgierigheid niet langer kon bedwingen. Ik stapte resoluut de tuin in en groef het blik op. Toen ik het opende, stond ik versteld! De vogel was er niet meer. Alles wat er over was, waren een paar botjes en wat veren. Liep een vogelleven slechts daarop uit? En ons leven dan? Wat gebeurt er met ons als wij sterven?
In die tijd bleven mijn vragen onbeantwoord. Maar zonder dat ik het wist, doemden er aan de horizon afschuwelijke gebeurtenissen op, gebeurtenissen die mij nog vuriger zouden doen zoeken naar de antwoorden op die nooit verdwenen vragen uit mijn jeugd.
Nazi-indoctrinatie en -geweld
De jaren vlogen voorbij en ik werd leerling-bouwvakker. Ondertussen was Hitler aan de macht gekomen, en zijn propagandamachine draaide op volle toeren om de natie te hersenspoelen. Mensen zeiden „Heil Hitler!” in plaats van „Goedemorgen”. Overal zag men uniformen: de Jungvolk (Jongeren), de Hitlerjugend (Hitlerjeugd), de Bund deutscher Mädel (Bond van Duitse Meisjes), de SA (Sturmabteilung, of stormtroep) en de SS (Schutzstaffeln, Hitlers keurtroepen). En ik herinner mij nog levendig de talloze parades, de muziek en de fanfare in de straten — het was een opwindende tijd voor een ontvankelijk jongmens.
Spoedig nam ik er ook aan deel, meegevoerd door het algemene enthousiasme. De lucht was gevuld met zulke nationalistische slogans als: „Vandaag is Duitsland van ons; morgen zal de hele wereld van ons zijn” en „De vlag betekent meer dan de dood”. Als lichtgelovige tiener nam ik alles voor zoete koek aan.
Maar zelfs in die vroege jaren zat er een bedenkelijke kant aan het nazi-regime. Op een morgen in november 1938 zag ik een joodse synagoge in brand staan. Er stonden brandweermannen omheen, maar vreemd genoeg staken zij geen vinger uit om het vuur te blussen. Ook lag diezelfde dag de belangrijkste winkelpromenade vol glas. Die nacht — later de Kristallnacht genoemd — waren joodse winkels geplunderd en vernield. Deze acties waren georganiseerd door de SS als „spontane uitingen” van algemeen volksprotest tegen de joden. Haat tegen de joden werd overal gepredikt.
Mijn rol in de Tweede Wereldoorlog
Op 1 september 1939, toen ik zestien was, hoorde ik het noodlottige radiobericht dat Duitse troepen de Poolse grens hadden overschreden. De invasie in Polen was begonnen en daarmee de Tweede Wereldoorlog.
Toen ik mijn leertijd had voltooid, ging ik het Duitse leger in. Na mijn aanvankelijke training werd ik naar Polen gezonden waar ik getuige was van het verbranden van het joodse getto van Warschau. Ik zag treinen die afgeladen waren met meelijwekkende mensen, op weg naar de gevreesde concentratiekampen. Er scheen iets ontzettend mis te zijn, maar ik verdrong mijn twijfels. Ik vertrouwde nog steeds op de onfeilbare wijsheid van de Führer.
Spoedig na de Duitse invasie in de Sovjet-Unie werd ik naar het Kaukasusgebied gestuurd. Wat bedroevend zo’n mooie streek doordrenkt te zien met oorlogsbloed! Toen kwam de vreselijke winter van 1942–1943, waarop het Duitse leger totaal niet was voorbereid. Wij konden zelfs onze dode kameraden niet begraven in de bevroren grond. Die winter markeerde het einde van onze opmars — de slag om Stalingrad werd verloren; een heel leger ging ten onder. Hoewel Hitlers propaganda onze terugtocht beschreef als een creëren van „veilige grenzen”, wilden wij, soldaten, alleen maar het vege lijf redden en thuis zien te komen. Die harde werkelijkheden van de oorlog overtuigden mij er ten slotte van dat Hitlers grootse dromen niets meer waren dan lichtvaardige fantasie.
Tijdens onze terugtocht uit de USSR werd ik getroffen door een granaatscherf. Een ernstige borstwond was het gevolg, zodat ik naar een militair ziekenhuis werd gebracht. Daar kwam ik oog in oog met de ontstellende nasleep van oorlog: de verminkte soldaten, de wanhoop en de volslagen zinloosheid van dit alles. Mijn gedachten gingen terug naar die dode kanarie. Was er werkelijk enig verschil tussen mensen en dieren?
Ik was een van de fortuinlijken. Ik herstelde van mijn verwondingen en overleefde de oorlog ook. Aan het eind van de oorlog werd ik naar een Frans krijgsgevangenkamp gezonden, maar uiteindelijk kon ik naar huis terugkeren waar bleek dat alle gezinsleden die verschrikkelijke jaren hadden overleefd.
Mijn kijk veranderde definitief
Gedurende mijn lange afwezigheid waren mijn ouders en mijn broer getuigen van Jehovah geworden, dus al snel waren wij diep gewikkeld in lange gesprekken over religie. Ik kon niet geloven in een God die zo veel goddeloosheid en lijden toeliet. Als Duitse soldaten hadden wij een koppelriem gedragen met een gesp waarin gegraveerd stond „God met ons”. Maar waar, vroeg ik, was God toen wij lijden ondergingen en stierven? De geestelijkheid had ons verzekerd dat Hitler een geschenk van God was, maar dank zij hem lag ons land nu in puin.
De bijbel als basis voor zijn uitleg gebruikend, liet mijn vader mij geduldig zien waarom wij in zulke beproevingsvolle tijden leven. Hij hielp mij inzien dat God geen van beide zijden in de oorlogen van mensen steunt en dat Hij spoedig „oorlogen [zal doen] ophouden tot het uiteinde der aarde” (Psalm 46:9). Aan de hand van de Schrift toonde hij mij dat wat de dood op zich betreft, er „geen superioriteit is van de mens over het dier”. — Prediker 3:19.
De volgende zondag nodigden mijn ouders mij uit met hen mee te gaan naar een openbare lezing van Jehovah’s Getuigen. Ik zal die dag nooit vergeten. De vergadering werd gehouden in een school waar kleine banken als stoelen dienden. Ik had niet de wens naar de schoolbanken terug te keren, maar daar zat ik dan, mijn lange benen onder een van die bankjes weggestopt. De lezing was echter zo interessant dat ze mij mijn ongemak deed vergeten. Tijdens het tweede uur merkte ik op dat alle aanwezigen ijverig deelnamen aan de bespreking van een bijbels onderwerp door antwoord te geven op de vragen die gesteld werden door degene die de vergadering leidde.
Toen de vergadering voorbij was, kwamen veel van de aanwezigen mij welkom heten. Hun oprechte vriendelijkheid maakte diepe indruk op mij. Ik was een nogal zware roker, dus het feit dat niemand rookte viel mij direct op.
Van die dag af ging ik naar alle vergaderingen van de Getuigen en nam er zelfs aan deel. Ten slotte begon het mij duidelijk te worden. Ik besefte dat niet God verantwoordelijk was voor al het bloedvergieten in de Tweede Wereldoorlog. Ik leerde dat het zijn voornemen was een wereldomvattend paradijs met eeuwige zegeningen voor de gehoorzame mensheid te bewerkstelligen. En als ik dat wenste, was er ook voor mij plaats in dat goddelijke voornemen.
Dit was beslist een boodschap die het bekendmaken waard was. Hitler had gepocht over zijn „Duizendjarige Rijk”, maar had slechts twaalf jaar geregeerd — en met welk een afgrijselijk resultaat! Het is Christus, en niet Hitler of welke andere menselijke regeerder dan ook, die een duizendjarige regering over de aarde kan en zal vestigen na alle vormen van goddeloosheid die de mensheid thans nog teisteren, weggedaan te hebben. — Openbaring 20:4.
Ik was helemaal in de ban van die schitterende hoop en kon nauwelijks wachten om mijn vrienden over deze dingen te vertellen. Eindelijk had ik ontdekt wat werkelijk de zin van het leven was. Natuurlijk moest ik eerst met roken stoppen, iets wat mij allerminst gemakkelijk viel. Maar ik stelde mijzelf een datum en vanaf die dag weigerde ik mij met tabak te verontreinigen. Ik besefte dat ik als een dienaar van God verplicht was mijzelf van „elke verontreiniging van vlees en geest” te bevrijden. — 2 Korinthiërs 7:1.
Volle-tijddienst op Bethel
Na mijn opdracht en doop nam ik al snel, samen met mijn broer, het werk ter hand van een volle-tijdbedienaar van Jehovah’s Getuigen. Wij deden tot het middaguur werelds werk en fietsten dan naar het gebied waar wij moesten prediken. Hoewel wij in die vroege naoorlogse jaren bijna geen lectuur hadden, zorgden wij zo goed mogelijk voor de gevonden belangstelling door de tijdschriften, boeken of brochures op tijdelijke basis achter te laten zodat zoveel mogelijk mensen van de boodschap konden profiteren. Maar spoedig kwam er verandering in deze situatie.
Broeder Nathan H. Knorr, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, had kort tevoren Duitsland bezocht en de behoefte aan meer lectuur opgemerkt. Al snel arriveerden de eerste zendingen uit Brooklyn, wat extra werk betekende voor het bijkantoor in Duitsland dat deze lectuur over alle gemeenten moest verdelen. Op een dag ontvingen mijn broer en ik een telegram waarin stond: „Kom onmiddellijk naar het Bijbelhuis [Bethel].”
Ik herinner mij nog mijn opmerking tegen mijn broer dat zo’n toewijzing ons vast en zeker in de gelegenheid zou stellen bijna de hele dag de bijbel te bestuderen. Maar aan onze misvattingen over Bethel werd snel een eind gemaakt toen ons bij aankomst werd gezegd: „Wij hebben één man nodig voor de drukkerij en één voor de verzendafdeling! Overdenk het dus alsjeblieft en beslis dan wie zich voor welke taak wil aanbieden.” Het liep erop uit dat ik op de verzendafdeling ging werken en mijn broer in de drukkerij.
Gedurende die drukke dagen was onze tijd voor het lezen van de bijbel beslist beperkt. Soms werkten wij de klok rond om alle lectuur op tijd naar de gemeenten te versturen. Niettemin droeg de omgang met getrouwe broeders, zoals Erich Frost, Konrad Franke en August Peters, die allen vele jaren in concentratiekampen hadden doorgebracht, sterk tot onze geestelijke groei bij.
Op de afdeling waar ik werkte, werkte ook een jonge zuster, Magdalena Kusserow. Zij had vier jaar concentratiekamp verduurd omdat zij had geweigerd de „Heil Hitler”-groet te brengen, terwijl ik naar een Frans krijgsgevangenkamp was gestuurd omdat ik, weliswaar misleid, voor het heil van Hitler had gevochten. Niettemin had de waarheid uit Gods Woord ons samengebracht. Wij hadden dezelfde doeleinden en besloten dat wij God gezamenlijk wilden dienen.a
Locomotiefkeuken
Na ons huwelijk wilden wij dolgraag in de volle-tijddienst blijven omdat wij wisten hoeveel werk er te doen was. En wij werden met vele interessante toewijzingen gezegend. In 1951 bijvoorbeeld werd mij het toezicht gegeven over de cafetaria voor het driedaagse congres in Frankfurt am Main waar wij volgens de plannen zo’n 35.000 afgevaardigden van voedsel moesten voorzien.
Voor ons lag een overweldigende taak — met zo weinig uitrusting warme maaltijden bereiden voor zo velen. Maar wij kwamen op het idee 51 grote kookketels te gebruiken en die met behulp van de stoom van een stoomlocomotief te verhitten. Maar waar haalden wij een locomotief vandaan? Ten slotte konden wij de spoorwegmaatschappij overhalen ons er een te lenen, waarna een bedrijf in Frankfurt am Main enkele reduceerventielen voor ons maakte. Hierdoor kon de locomotief stoom leveren met precies de juiste druk voor het koken.
Wat een opluchting was het voor ons allen toen het proefdraaien daags voor het congres een groot succes bleek te zijn! In de kranten stonden uitgebreide reportages over deze „nieuwe vinding” voor het voeden van menigten, compleet met foto’s van onze keuken en de locomotief. Aldus werd er veel gunstige publiciteit gegeven aan het „Reine aanbidding”-congres dat uiteindelijk een aanwezigenaantal van meer dan 47.000 bereikte.
Nog op dat congres ontving ik de uitnodiging als reizende vertegenwoordiger van het Wachttorengenootschap te gaan dienen. Vergezeld van mijn vrouw diende ik eerst in het kringwerk, waarbij ik elke week een andere gemeente bezocht, en vervolgens in het districtswerk, waarbij ik hele kringen op kringvergaderingen bezocht. Wat een voorrecht was het aan de zijde van broeders als Martin Poetzinger (die later een lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen werd), H. Dickmann en R. Kelsey te dienen. Wij leerden zo veel van deze rijpe broeders. Elke met hen doorgebrachte dag bleek een gezegende dag te zijn omdat ieder van hen verschillende gaven had waarvan wij konden leren.
Zendingsdienst in Afrika en Spanje
In 1961 had ik het voorrecht als deel van een klas die hoofdzakelijk uit broeders bestond, de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in Brooklyn (New York) te bezoeken voor een tien maanden durende cursus. Gedurende die tijd bleef mijn vrouw, die niet met mij mee kon, in Duitsland. Hoewel wij gescheiden waren, wisselden wij onze ervaringen uit in de vele brieven die wij elkaar schreven, zodat de tijd eenvoudig voorbijvloog.
Onze zendingstoewijzing was Togo, een klein land in West-Afrika. Daar moesten wij een nieuwe taal leren, Ewe, teneinde de harten van de mensen in dat land te bereiken. Het was de moeite alleszins waard. Voor de gastvrije bevolking van Togo is elke vreemdeling een vriend, maar als hij hun taal spreekt, beschouwen zij hem als hun broeder.
Spoedig na mijn aankomst in Togo begon ik een bijbelstudie met een jonge Afrikaan, Abraham genaamd, die een beetje Engels sprak. Het duurde niet lang of hij vergezelde mij in de prediking, en zijn hulp bij het uitleggen van de bijbelse boodschap aan Ewesprekende mensen bleek van onschatbare waarde voor mij te zijn.
Wij maakten een goed gebruik van het boek Van het verloren naar het herwonnen paradijs, dat veel plaatjes bevatte en ideaal was voor het leiden van bijbelstudies. Desondanks waren sommige begrippen moeilijk te vatten voor de eenvoudige plattelandsbevolking. Hoe konden zij het in Openbaring hoofdstuk 7 genoemde getal 144.000 begrijpen als zij slechts bekend waren met munten van 25, 50, of ten hoogste 100 frank? Mijn metgezel was heel bedreven in het gebruik van zijn vingers, en zo nodig ook zijn tenen, om dit probleem te overwinnen. En bij andere gelegenheden maakten wij tekeningen in het zand.
Wij waren heel bedroefd toen wij vanwege gezondheidsproblemen naar Europa moesten terugkeren, eerst naar Luxemburg en toen naar Duitsland. Maar de zendingsgeest leefde nog in ons hart, en na korte tijd besloten wij te gaan dienen waar de behoefte groter was en naar Spanje te verhuizen.
Na nog een taal geleerd te hebben, hadden wij opnieuw het voorrecht om in het kringwerk onze geestelijke broeders en zusters te dienen en om een jaar lang mee te werken aan de bouw van het nieuwe Bethelhuis bij Madrid. Het is voor Magdalena en mij hoogst voldoeninggevend geweest hier in Spanje te dienen. Hoewel wij niet meer de kracht hebben van vroeger, is ons leven zinvol omdat wij blijven leren en hetgeen wij hebben geleerd, blijven delen met anderen.
Terugkijkend kan ik zeggen dat mijn zoeken naar de zin van het leven ten zeerste is beloond. Ik heb gezien hoe verkeerd het is op mensen, zoals Hitler, te vertrouwen en toen ik eenmaal de waarheid uit de bijbel leerde kennen, heb ik mij opgedragen aan God. Welk een voldoening heeft dat mij geschonken! Nu weet ik dat mijn toekomst niet hoeft te zijn als die van de dode kanarie. Ik heb de hoop op een zinvol leven dat nooit afgesneden zal worden! — Openbaring 21:1-4.
[Voetnoten]
a De levensgeschiedenis van Magdalena Reuter-Kusserow verscheen in De Wachttoren van 1 september 1985.
[Illustratie van Georg Reuter op blz. 17]
(boven, met vaandel)
[Illustratie op blz. 18]
Georg en Magdalena Reuter in Spanje