DIAMANT
Een van de waardevolste edelstenen, met een schitterende glans; het hardste natuurlijke mineraal dat tot nog toe ontdekt is. Hoewel diamanten gewoonlijk kleurloos zijn, hebben sommige echter ook tinten als geel, groen, rood, bruin, blauw en zwart. De meeste ongeslepen diamanten zijn achtzijdige doorzichtige of doorschijnende kristallen en bestaan uit vrijwel zuivere koolstof. Men denkt dat diamanten lang geleden gevormd werden toen de in de aarde voorkomende koolstof aan grote druk en hitte blootgesteld was. Vroeger vond men diamanten in stroombeddingen, maar tegenwoordig worden ze gewoonlijk uit diep in de aarde liggende rotsformaties gewonnen.
Het Hebreeuwse woord sja·mirʹ (in NW respectievelijk met „diamanten”, „diamant” en „amarilsteen” vertaald) is blijkbaar verwant aan het Akkadische woord ashmur, dat „amaril” betekent. Sommigen geloven dat met sja·mirʹ een zeer hard mineraal bedoeld wordt dat grof gezien met de Griekse term aʹda·mas, die „onbedwingbaar” betekent, vereenzelvigd kan worden. (Vgl. het oude Nederlandse woord „adamant”.) Deze term kan betrekking hebben op diamant, alsook op een aantal andere zeer harde substanties, zoals korund en amaril.
Jehovah maakte gewag van het gebruik van diamanten voor het insnijden of graveren van harde materialen toen hij zei: „De zonde van Juda staat geschreven met een ijzeren stift. Met een diamanten punt staat ze gegrift op de tafel van hun hart en op de hoornen van hun altaren” (Jer 17:1, 2). Ook het huis van Israël werd verstokt en hard van hart. Daarom zei Jehovah tot Ezechiël: „Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt” (Ez 3:7-9). Evenzo verklaarde Jehovah wegens de halsstarrigheid van de joden bij monde van Zacharia: „Hun hart maakten zij als een amarilsteen [Hebr.: sja·mirʹ], om de wet en de woorden niet te gehoorzamen die Jehovah der legerscharen door zijn geest, door bemiddeling van de vroegere profeten, zond.” — Za 7:12; zie EDELSTENEN, KOSTBARE STENEN.