NEUS, NEUSGATEN
Het deel van het gezicht dat fysiologisch bezien het begin van de luchtweg is en als reukorgaan dient.
Toen God Adam schiep, ging hij ertoe over „in zijn neusgaten de levensadem [adem = een vorm van nesja·mahʹ] te blazen, en de mens werd een levende ziel” (Ge 2:7). Deze „levensadem” vulde niet alleen de longen met lucht, maar gaf het lichaam ook de levenskracht, die door de ademhaling in stand wordt gehouden. De adem, die via de neusgaten het lichaam binnenkomt, is noodzakelijk voor het leven, aangezien de levenskracht erdoor in stand wordt gehouden. Tijdens de Vloed stierf „alles waarin de adem van de levenskracht werkzaam was in zijn neusgaten, namelijk alles wat op de droge grond was”. — Ge 7:22.
Het Hebreeuwse woord voor neus of neusgaten (ʼaf) wordt vaak voor het hele gezicht gebruikt. Adam werd ertoe veroordeeld ’in het zweet van zijn aangezicht [lett.: „neus” of „neusgaten”]’ in zijn levensonderhoud te voorzien door de aardbodem te bewerken (Ge 3:19). Toen engelen Lot bezochten, boog hij zich voor hen neer met zijn aangezicht (neus) ter aarde. — Ge 19:1.
Reuk- en smaakzin. Het reukepitheel of -slijmvlies bevindt zich in het bovenste gedeelte van de neusholte, waar de reukzenuwen in haarachtige uitlopers eindigen; in dit gedeelte bevinden zich ook de fijne uitlopers van de nervus trigeminus of drielingzenuw. De menselijke reukzin is zeer gevoelig. Een artikel in Scientific American (februari 1964, blz. 42) zegt: „De reukzin reageert kennelijk op prikkels van chemische aard, en de gevoeligheid ervan is spreekwoordelijk; voor een scheikundige is het vermogen van de neus om stoffen te classificeren en te definiëren, bijna ongelofelijk. Het gaat hierbij om complexe verbindingen waarvan het analyseren een scheikundige maanden werk in het laboratorium zou kosten; de neus identificeert ze ogenblikkelijk, zelfs in hoeveelheden die zo gering zijn (zo klein als een tienmiljoenste gram) dat de gevoeligste moderne laboratoriuminstrumenten de stof vaak niet kunnen ontdekken, laat staan analyseren en benoemen.”
De neus speelt ook een belangrijke rol bij de smaakzin. Er zijn vier elementaire smaken: zoet, zout, zuur en bitter. Deze worden door de smaakpapillen in de mond herkend. Maar het vermogen om voedsel te proeven, is grotendeels afhankelijk van de reukzin. Voor iemand met een verstopte neus bijvoorbeeld is het moeilijk om twee soorten voedsel van elkaar te onderscheiden, omdat de meeste dingen dan min of meer flauw smaken.
Schoonheid. Aangezien de neus zo’n opvallende plaats in het gezicht inneemt, draagt een goedgevormde neus veel bij tot een knap gezicht. In het Hooglied (7:4) wordt de neus van het Sulammitische meisje met „de Libanontoren” vergeleken, wat erop kan duiden dat de symmetrische vorm van haar neus een bijzondere waardigheid en schoonheid aan haar gelaat verleende. God verlangde dat de priesters van Israël, omdat zij hem voor het volk vertegenwoordigden, zonder gebrek waren. Zo mocht een priester bijvoorbeeld geen gespleten of verminkte neus hebben. — Le 21:18.
Zinnebeeldig en figuurlijk gebruik. Het woord voor neus of neusgaten (ʼaf) wordt vaak figuurlijk gebruikt voor toorn (vanwege de heftige ademhaling of het snuiven van iemand die woedend is). (Zie TOORN.) Het wordt ook gebruikt met betrekking tot Jehovah’s optreden wanneer hij zijn toorn tot uitdrukking brengt (Ps 18:8, 15) of zijn machtige werkzame kracht doet gelden. — Ex 14:21; 15:8.
De walgelijke afgoderij waartoe de Israëlieten vervallen waren, leidde ertoe dat Jehovah in brandende toorn tegen hen ontstak, en daarom liet hij bij monde van de profeet Jesaja het volgende tot hen zeggen: „Dezen zijn een rook in mijn neusgaten, een vuur dat de gehele dag brandt.” — Jes 65:5.
In Spreuken 30:32, 33 staat: „Indien gij onverstandig hebt gehandeld door u te verheffen, en indien gij uw gedachte daarop hebt gevestigd, leg de hand op de mond. Want het karnen van melk, dat brengt boter voort, en het drukken van de neus, dat brengt bloed voort, en het pressen tot toorn, dat brengt ruzie voort.” Hierdoor wordt sterk beklemtoond tot welke moeilijkheden het kan leiden wanneer iemand iets verkeerds zegt of gevoelens van toorn koestert of daar de vrije loop aan laat. Er is hier sprake van een woordspeling, want „toorn” is de dualis of het tweevoud van het woord voor „neus”.