SEVA
(Se̱va).
1. [van een grondwoord dat „gelijkmaken; effenen” betekent]. Vader van Machbena en Gibea. Daar dit mogelijk namen van steden zijn, was Seva misschien de vader van degenen die zich daar vestigden of was hij zelf de stichter van deze steden. Seva’s vader, Kaleb (Kelubai), was het hoofd van een van de drie voornaamste takken van Juda’s nakomelingen via Hezron. — 1Kr 2:9, 48-50.
2. Davids secretaris. — 2Sa 20:25; zie SERAJA nr. 2.