VERVOER
In de oudheid bediende men zich al naar gelang de omstandigheden en de bestemming van de reizigers of de plaatsen waarheen iets gebracht moest worden, van verscheidene vervoer- of transportmiddelen.
Aangezien de kameel zich met gewone woestijnplanten voedt en het langere tijd zonder water kan stellen, is het dier uitermate geschikt voor het reizen in woestijngebieden. Kamelen dienden niet alleen als rijdieren, maar ook als transportmiddel voor koopwaar (Ge 37:25-28; Re 6:3-5; 7:12; 1Kon 10:2). Als rij- of lastdier werd tevens de ezel (Joz 15:18; Re 5:10; 10:4; 12:14; 1Sa 25:42; Jes 30:6), het muildier (1Kon 1:33) en het paard (1Kon 4:26; Han 23:23, 24, 31-33) gebruikt. Schepen werden veelvuldig als transportmiddel benut (2Kr 9:21; Ez 27:9; Jon 1:3; Han 20:13-15; 27:1-44). Wagens dienden om zowel goederen als personen te vervoeren (Ge 46:5; Nu 7:1-9). Wagens of draagstoelen, die soms rijk versierd waren, vormden het gebruikelijke vervoermiddel voor koningen en andere hooggeplaatste personen (2Kon 10:15; Hgl 3:6-10; Han 8:26-31). En het gewone volk reisde doorgaans te voet. — Lu 24:13-15; zie COMMUNICATIE; DRAAGSTOEL; HOOFDWEG, WEG; SCHIP; WAGEN.