SCHERING
Bij het weven wordt de groep draden die in de lengterichting van het weefsel loopt, de schering of de ketting genoemd. De groep draden die er loodrecht op kruist en afwisselend over en onder de lengtedraden wordt geweven, vormt de inslag. Wanneer Israëls priesters geweven stoffen op melaatsheid onderzochten, bezagen zij zowel de schering als de inslag. — Le 13:47-59; zie MELAATSHEID (Aan kleding en huizen); WEVEN.
Als het weefsel klaar is, snijdt de wever de scheringdraden dwars door, neemt de stof weg en laat de „drom” of het aan het weefgetouw bevestigde uiteinde van de scheringdraden hangen. Hierop zinspeelde koning Hizkia in zijn terugblik op de tijd dat hij zo ernstig ziek was dat hij dacht dat God op het punt stond hem „zelfs van de scheringdraden af te snijden” door zijn leven vroegtijdig te beëindigen. — Jes 38:9-12.