NOA
(No̱a) [Hebr.: No·ʽahʹ].
Een van de vijf dochters van Zelafead uit de stam Manasse. Omdat Zelafead stierf zonder mannelijke nakomelingen, verordende Jehovah dat de dochters het stambezit van hun vader zouden erven. Hierdoor werd een wettelijk precedent gesteld. Later werd bovendien vastgelegd dat dochters die een erfdeel ontvingen, alleen met een man uit hun eigen stam mochten trouwen, opdat het erfdeel behouden bleef en niet van de ene stam op de andere zou overgaan. — Nu 26:28-33; 27:1-11; 36:6-12; Joz 17:3, 4.