DIAMANT.
Een van de waardevolste edelstenen, met een schitterende glans; het hardste natuurlijke mineraal dat tot nog toe ontdekt is. Alhoewel diamanten gewoonlijk kleurloos zijn, hebben sommige echter ook tinten als geel, groen, rood, bruin, blauw en zwart. De meeste ongeslepen diamanten zijn achtzijdige doorzichtige of doorschijnende kristallen en bestaan uit vrijwel zuivere koolstof. Men denkt dat diamanten lang geleden gevormd werden toen de in de aarde voorkomende koolstof aan grote druk en hitte blootgesteld was. Vroeger vond men diamanten in stroombeddingen, maar tegenwoordig worden ze gewoonlijk uit diep in de aarde liggende rotsformaties gewonnen.
Het Hebreeuwse woord sja·mirʹ (in de Nieuwe-Wereldvertaling respectievelijk met „diamanten”, „diamant” en „amarilsteen” vertaald [Jer. 17:1; Ezech. 3:9; Zach. 7:12]) duidt op een „scherpe punt” en wordt soms op een doornbos of doornen toegepast (Jes. 5:6; 32:13). Sommigen geloven dat met sja·mirʹ een zeer hard mineraal bedoeld wordt dat grof gezien met de algemene term „adamant” (van het Griekse aʹda·mas, dat „onbedwingbaar” betekent) vereenzelvigd kan worden. Deze term kan betrekking hebben op diamant, alsook op een aantal andere zeer harde substanties, zoals korund en amaril.