Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1626-1627
  • Vuur

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vuur
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • FIGUURLIJK GEBRUIK
  • Toetsen en louteren
  • Vernietiging
  • Vuur
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Behandel vuur met respect!
    Ontwaakt! 1979
  • De twee gezichten van vuur
    Ontwaakt! 2002
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1626-1627

VUUR.

Net als tegenwoordig speelde vuur ook in bijbelse tijden een belangrijke rol in het leven van de mens. Tot de specifiek in de bijbel vermelde bezigheden waarvoor het gebruik van vuur nodig was, behoren het louteren, smeden en gieten van metalen, de bereiding van voedsel, het verwarmen van huizen alsook het brengen van offers en het branden van reukwerk.

Vuur speelde een rol bij de aanbidding in de tabernakel en later in de tempel. De hogepriester moest elke morgen en tussen de twee avonden op het reukaltaar reukwerk branden (Ex. 30:7, 8). Gods wet schreef voor dat het vuur op het brandofferaltaar constant brandende werd gehouden (Lev. 6:12, 13). Hoewel de traditionele joodse opvatting dat het altaarvuur oorspronkelijk door een wonder door God was aangestoken algemeen wordt aanvaard, wordt dit niet werkelijk door de Schrift ondersteund. Volgens de instructies die Jehovah aanvankelijk aan Mozes gaf, moesten de zonen van Aäron voordat zij het offer op het altaar legden, „vuur op het altaar leggen en hout op het vuur schikken” (Lev. 1:7, 8). Pas na de installatie van de Aäronitische priesterschap, en dus nadat de installatieoffers waren gebracht, verteerde vuur van Jehovah — waarschijnlijk afkomstig van de wolk boven de tabernakel — het offer dat toen op het altaar lag. Gezien dit feit manifesteerde het bovennatuurlijke vuur zich niet door het hout op het altaar aan te steken, maar door ’het brandoffer en de vette stukken op het altaar te verteren’. Het vuur dat toen op het altaar bleef branden, was dan ook waarschijnlijk het resultaat van een vermenging van het vuur van God met het vuur dat reeds op het altaar was (Lev. 8:14–9:24). Evenzo verteerde bovennatuurlijk vuur van Jehovah onmiddellijk na Salomo’s gebed bij de inwijding van de tempel de offers. — 2 Kron. 7:1.

FIGUURLIJK GEBRUIK

Vuur of uitdrukkingen die de gedachte overbrengen van branden of verhit raken, worden in figuurlijke zin in verband gebracht met liefde (Hoogl. 8:6), hartstocht (Rom. 1:27; 1 Kor. 7:9), toorn en strafgericht (Zef. 2:2; Mal. 4:1) of een sterke emotie (Luk. 24:32; 2 Kor. 11:29). De Schrift spreekt over Jehovah als een verterend vuur wegens zijn reinheid en zuiverheid en omdat hij exclusieve toewijding eist (Deut. 4:24). Zijn ijver en zijn woede branden als vuur en zijn „tong” en zijn woord zijn als een vuur (Ps. 79:5; 89:46; Jes. 30:27; Jer. 23:29). Toen Jeremia ermee wilde ophouden Jehovah’s woord te spreken, bemerkte hij dat dit onmogelijk was, want dit woord bleek als een brandend vuur te zijn, opgesloten in zijn beenderen (Jer. 20:9). Verder maakt Jehovah de hem dienende engelen tot een verslindend vuur, en door het vuur van zijn ijver zal de „aarde” verslonden worden. — Ps. 104:1, 4; Zef. 3:8; zie ook Daniël 7:9, 10.

Toetsen en louteren

De „boodschapper van het verbond” wordt vergeleken met het vuur van een louteraar, een vuur dat werd gebruikt om goud en zilver te zuiveren. Dat Jehovah de boodschapper van het verbond gebruikt om „de zonen van Levi” aan een vurige toets te onderwerpen, bewerkt derhalve hun reiniging (Mal. 3:1-3; zie LOUTEREN, LOUTERAAR). Een beproeving door vuur openbaart ook de kwaliteit van een materiaal; de apostel Paulus vestigde daarop de aandacht toen hij de belangrijkheid beklemtoonde om met vuurbestendige materialen op Jezus Christus te bouwen. — 1 Kor. 3:10-15.

De apostel Petrus spreekt over beproevingen of lijden als een „vuur” dat de hoedanigheid van het geloof van een christen toetst (1 Petr. 1:6, 7). Later vergelijkt hij vervolging met een brand als hij tot zijn medechristenen zegt: „Staat niet vreemd te kijken over de brand onder u, die over u komt als een beproeving, . . . gij [hebt] deel . . . aan het lijden van de Christus, opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en verrukt moogt zijn” (1 Petr. 4:12, 13). Dat zulk lijden ter wille van rechtvaardigheid een heilzame uitwerking heeft, maakt de apostel Paulus duidelijk wanneer hij zegt dat „verdrukking volharding voortbrengt” (Rom. 5:3). Iemand die getrouw en met succes een zware, ’brandende’ beproeving ondergaat, is als gevolg van zijn volharding sterker en standvastiger. — Hand. 14:22; Rom. 12:12.

Vernietiging

In bijbelse tijden was vuur het middel met de grootste vernietigingskracht (Joz. 6:24; Deut. 13:16). Daarom gebruikte Jezus soms de term „vuur” bij wijze van illustratie om de algehele vernietiging van de goddelozen aan te duiden (Matth. 13:40-42, 49, 50; vergelijk Jesaja 66:24; Markus 9:43-48; Mattheüs 25:41). Petrus schreef dat „de hemelen en de aarde van nu voor het vuur [zijn] opgespaard”. Gezien de context en in het licht van andere schriftplaatsen is het duidelijk dat dit geen letterlijk vuur is, maar een symbool van eeuwige vernietiging. Zoals de vloed van Noachs dagen niet de letterlijke hemelen en aarde maar alleen de goddeloze mensen vernietigde, zo zal ook de openbaring van Jezus Christus met zijn krachtige engelen in een vlammend vuur alleen voor de goddelozen op blijvende vernietiging uitlopen. — 2 Petr. 3:5-7, 10-13; 2 Thess. 1:6-10; vergelijk Jesaja 66:15, 16, 22, 24.

    Nederlandse publicaties (1950-2023)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2023 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen