Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 988-992
  • Liefde

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Liefde
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GOD
  • Bewijzen van zijn liefde
  • Gods soevereiniteit is gebaseerd op liefde
  • JEZUS CHRISTUS
  • HOE MEN LIEFDE AANKWEEKT
  • Liefde kan in de verkeerde richting geleid worden
  • Kennis van God en zijn voornemens leidt de liefde in de juiste richting
  • Liefde strekt zich tot anderen uit
  • HOE DE LIEFDE VAN GOD WERKZAAM IS
  • „EEN TIJD OM LIEF TE HEBBEN”
  • WAT MEN NIET MOET LIEFHEBBEN
  • Liefde
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • „De grootste van deze is de liefde”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Christelijke liefde gebaseerd op Jehovah’s liefde
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1975
  • Liefde (Agape) — Wat ze niet en wat ze wel is
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 988-992

LIEFDE.

Een woordenboek definieert liefde als volgt: Een gevoel van warme persoonlijke gehechtheid of diepe genegenheid, zoals jegens een vriend, een ouder of een kind, enz.; een warme band of nauwe verbondenheid met iemand; ook, de welwillende genegenheid van God voor zijn schepselen of de hem toekomende eerbiedige genegenheid die zij hem schenken; tevens, de innige genegenheid die onder Gods schepselen op juiste wijze jegens elkaar tot uitdrukking wordt gebracht; de sterke of hartstochtelijke genegenheid voor een persoon van het andere geslacht die de emotionele drang tot geslachtsgemeenschap opwekt. Een synoniem voor liefde is „toewijding”.

De Schrift gebruikt het begrip „liefde” in al de voorgaande betekenissen en verruimt de betekenis van het woord nog. Naast de bovengenoemde betekenissen spreekt de Schrift bijvoorbeeld ook over een op beginselen gebaseerde liefde, zoals liefde voor rechtvaardigheid of zelfs liefde voor onze vijanden, voor wie men geen genegenheid zal hebben. Dit aspect of deze uiting van liefde spruit voort uit een onzelfzuchtige toewijding aan rechtvaardigheid en een oprechte bezorgdheid voor het blijvende welzijn van anderen, gepaard met een actieve uiting hiervan die hun tot nut strekt.

In het Hebreeuws worden voornamelijk de woorden ’a·havʹ en ’a·hevʹ („liefhebben”) en ’a·havahʹ („liefde”) gebruikt ter aanduiding van liefde in de bovengenoemde betekenissen, waarbij uit de context de betekenis en de graad van de genoemde liefde opgemaakt moeten worden.

In de christelijke Griekse Geschriften worden hoofdzakelijk vormen van de woorden aʹga·pe en fiʹli·a alsook twee woorden die afgeleid zijn van storʹge gebruikt (eʹros, de liefde tussen de seksen, komt er niet in voor); aʹga·pe komt echter vaker voor dan de andere uitdrukkingen.

Over het zelfstandig naamwoord aʹga·pe en de werkwoordsvorm a·gaʹpa·o staat in An Expository Dictionary of New Testament Words door W. E. Vine (Deel III, blz. 21): „Liefde is slechts aan daden te herkennen. Gods liefde blijkt uit de gave van Zijn Zoon, I Joh. 4:9, 10. Deze liefde heeft echter klaarblijkelijk niets te maken met voldoening of genegenheid, d.w.z. ze wordt niet ontlokt door enige uitnemendheid van degenen jegens wie ze tot uitdrukking wordt gebracht, Rom. 5:8. Het betrof een uitoefening van de Goddelijke wil naar weloverwogen keus, die zonder aanwijsbare grond werd gedaan, afgezien van het feit dat ze in het wezen van God zelf opgesloten ligt, vgl. Deut. 7:7, 8.”

Betreffende het werkwoord fiʹle·o merkt Vine op: „[Het] is hierin van [a·gaʹpa·o] te onderscheiden, dat fiʹle·o veeleer tedere genegenheid beduidt. . . . En het leven liefhebben [fiʹle·o] op grond van een overdreven verlangen om het te willen behouden, zonder het werkelijk doel van het leven in gedachte te houden, stuit op de terechtwijzing van de Heer in Joh. 12:25. Anderzijds betekent het leven liefhebben [a·gaʹpa·o] zoals het in I Petr. 3:10 wordt gezegd, de ware belangen van het leven in aanmerking te nemen. In dit geval zou het woord [fiʹle·o] misplaatst zijn” (blz. 21, 22).

In James Strongs „Greek Dictionary of the New Testament” staat onder fiʹle·o: „Een vriend zijn van (ten zeerste gesteld zijn op [een persoon of een voorwerp]), bijv. genegenheid hebben voor (waarmee een persoonlijke band bedoeld wordt, waarbij sentiment of gevoel een rol speelt; terwijl [a·gaʹ- pa·o] een ruimere strekking heeft en speciaal het oordeel en de bewuste instemming van de wil inhoudt als een aangelegenheid waarbij beginselen, plichtsbesef en gepastheid betrokken zijn . . .)”

Met aʹga·pe wordt derhalve een door beginselen geleide of beheerste liefde bedoeld. Ze kan al dan niet genegenheid en aanhankelijkheid inhouden. Dat aʹga·pe genegenheid en hartelijkheid kan inhouden, blijkt uit veel teksten. In Johannes 3:35 zei Jezus: „De Vader heeft de Zoon lief [aʹga·pai].” In Johannes 5:20 zei hij: „De Vader heeft genegenheid voor [fiʹlei] de Zoon.” Gods liefde voor Jezus Christus gaat beslist gepaard met grote genegenheid. Jezus verklaarde ook: „Wie mij liefheeft [aʹga·pon], zal door mijn Vader bemind worden [a·ga·pe·theʹse·tai], en ik zal hem liefhebben [a·ga·peʹso]” (Joh. 14:21). Deze liefde van de Vader en van de Zoon gaat vergezeld van tedere genegenheid voor wie hen aldus liefhebben. Jehovah’s aanbidders moeten hem en zijn Zoon, alsook elkaar, op dezelfde wijze liefhebben. — Joh. 21:15-17.

Hoewel aʹga·pe zich dus onderscheidt door respect voor beginselen, is ze niet gevoelloos; anders zou ze niet van koude gerechtigheid verschillen. Ze laat zich echter niet leiden door gevoel of sentiment; ze negeert nooit beginselen. Christenen tonen terecht aʹga·pe jegens anderen voor wie zij misschien geen genegenheid of hartelijke liefde hebben, en zij doen dit omdat zij het welzijn van de betrokkenen op het oog hebben (Gal. 6:10). Al voelen zij weliswaar geen genegenheid voor zulke medemensen, toch hebben zij mededogen met hen en bekommeren zij zich oprecht om hen in zoverre rechtvaardige beginselen dit toelaten en gebieden.

Hoewel aʹga·pe betrekking heeft op door beginselen beheerste liefde, zijn er echter goede en slechte beginselen. Er zou een verkeerde soort van aʹga·pe tot uitdrukking gebracht kunnen worden, gebaseerd op slechte beginselen. Jezus zei bijvoorbeeld: „Als gij liefhebt [a·gaʹpa·te] die u liefhebben, wat voor verdienste hebt gij dan? Want zelfs de zondaars hebben lief die hen liefhebben. En als gij goeddoet aan hen die u goeddoen, wat voor verdienste hebt gij dan eigenlijk? Zelfs de zondaars doen hetzelfde. Als gij voorts leent zonder rente aan hen van wie gij hoopt te ontvangen, wat voor verdienste hebt gij dan? Zelfs zondaars lenen zonder rente aan zondaars, om evenveel terug te krijgen” (Luk. 6:32-34). Zulke personen handelen volgens het beginsel: ’Doe mij goed en ik zal u goeddoen.’

Jezus gebood: „Blijft uw vijanden liefhebben [a·gaʹpa·te]” (Matth. 5:44). God zelf heeft dit beginsel bekrachtigd, zoals de apostel Paulus te kennen geeft: „God beveelt zijn eigen liefde [aʹga·pen] jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren. . . . Want indien wij, toen wij vijanden waren, met God werden verzoend door middel van de dood van zijn Zoon, zullen wij veelmeer, nu wij verzoend zijn, gered worden door zijn leven” (Rom. 5:8-10). Een in het oog springend voorbeeld van zulk een liefde is de wijze waarop God handelde met Saulus van Tarsus, die de apostel Paulus werd (Hand. 9:1-16; 1 Tim. 1:15). Onze vijanden liefhebben dient derhalve gebaseerd te zijn op het door God vastgelegde beginsel en tot uitdrukking te worden gebracht in gehoorzaamheid aan zijn geboden, of zulk een liefde nu al dan niet vergezeld gaat van hartelijkheid of genegenheid.

GOD

De apostel Johannes schrijft: „God is liefde” (1 Joh. 4:8). Hij is de personificatie van liefde, want liefde is zijn overheersende eigenschap. Het omgekeerde is echter niet waar, dat ’liefde (de abstracte hoedanigheid) God is’. Hij openbaart zich in de bijbel als een Persoon en spreekt in figuurlijke zin over zijn „ogen”, „handen”, „hart”, „ziel” enz. Hij heeft nog andere hoedanigheden, zoals gerechtigheid, macht (kracht) en wijsheid (Deut. 32:4; Job 36:22; Openb. 7:12). Bovendien heeft hij het vermogen om te haten, een hoedanigheid die precies het tegenovergestelde is van liefde. Zijn liefde voor rechtvaardigheid vereist dat hij goddeloosheid haat (Deut. 12:31; Spr. 6:16). Liefde houdt het gevoel en de uiting van een warme persoonlijke genegenheid in, een genegenheid die alleen een persoon kan bezitten of die alleen jegens een persoon tot uitdrukking gebracht kan worden. Gods Zoon Jezus Christus is beslist niet een abstracte hoedanigheid; hij sprak erover dat hij bij zijn Vader was geweest, met hem samenwerkte, hem behaagde, hem hoorde en dat de engelen het aangezicht van zijn Vader aanschouwden, allemaal dingen die onmogelijk zouden zijn als God louter een abstracte hoedanigheid was. — Matth. 10:32; 18:10; Joh. 5:17; 6:46; 8:28, 29, 40; 17:5.

Bewijzen van zijn liefde

Er zijn overvloedig veel bewijzen voor dat Jehovah, de Schepper en God van het universum, liefde is. Dit blijkt reeds uit de stoffelijke schepping. Wat is er bij deze schepping een opmerkelijke zorg voor de gezondheid, het genoegen en het welzijn van de mens betracht! De mens is zo gemaakt dat hij niet alleen bestaat, maar dat hij vreugde schept in eten, zich kan verlustigen in de kleurenpracht en de schoonheid van de schepping, behagen schept in het gezelschap van dieren en vooral van zijn medemensen, en communicatie met hen kan hebben, ja, dat hij zich in de talloze andere genoegens van het leven kan verheugen (Ps. 139:14, 17, 18). Maar Jehovah heeft zijn liefde bovenal getoond door de mens te maken naar zijn beeld en gelijkenis (Gen. 1:26, 27), met het vermogen om lief te hebben en zich met geestelijke dingen bezig te houden, en door zich aan de mens te openbaren via zijn Woord en zijn heilige geest. — 1 Kor. 2:12, 13.

Jehovah’s liefde jegens de mensheid gelijkt op de liefde van een Vader jegens zijn kinderen (Matth. 5:45). Hij onthoudt hun niets wat tot hun welzijn is, ongeacht wat het hem kost; zijn liefde overtreft alles wat wij kunnen voelen of tot uitdrukking kunnen brengen (Ef. 2:4-7; Jes. 55:8; Rom. 11:33). De grootste manifestatie van zijn liefde jegens de mensheid, het liefdevolste wat een ouder kan doen, bestond hierin dat hij het leven van zijn eigen getrouwe, eniggeboren Zoon gaf (Joh. 3:16). De apostel Johannes schrijft: „Wat ons betreft, wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4:19). Hij is derhalve de Bron van liefde. Paulus, een medeapostel van Johannes, schrijft: „Want ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; ja, voor de goede heeft iemand misschien nog wel de moed te sterven. Maar God beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren.” — Rom. 5:7, 8; 1 Joh. 4:10; zie ook Romeinen 8:38, 39.

Gods soevereiniteit is gebaseerd op liefde

Jehovah kan zich erop beroemen dat zijn soevereiniteit en de ondersteuning ervan door zijn schepselen voornamelijk gebaseerd is op liefde. Hij wenst alleen diegenen als aanbidders die zich graag aan zijn soevereiniteit onderwerpen wegens de voortreffelijke eigenschappen die hij bezit en omdat ze rechtvaardig is, ja, die zijn soevereiniteit boven elke andere soevereiniteit verkiezen (1 Kor. 2:9). In plaats van te trachten onafhankelijk te zijn, verkiezen zij het onder zijn soevereiniteit te dienen omdat zij hem hebben leren kennen en beseffen dat zijn liefde, gerechtigheid en wijsheid die van henzelf verre overtreffen (Ps. 84:10, 11). De Duivel faalde in dit opzicht door egotistisch naar onafhankelijkheid voor zichzelf te streven, zoals ook Adam en Eva dit hebben gedaan. De Duivel trok zelfs Gods wijze van regeren in twijfel door in feite te zeggen dat die liefdeloos en onrechtvaardig was (Gen. 3:1-5) en dat Gods schepselen hem niet uit liefde, maar gedreven door zelfzucht dienden. — Job 1:8-12; 2:3-5.

JEZUS CHRISTUS

Daar Jezus Christus gedurende talloze eeuwen het nauwst met zijn Vader, de Bron van liefde, verbonden was en hem het intiemst en grondigst kende, kon hij zeggen: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Joh. 14:9; Matth. 11:27). Daarom is Jezus’ liefde volledig, volmaakt (Ef. 3:19; Kol. 2:9). Hij zei tot zijn discipelen: „Niemand heeft grotere liefde dan deze, dat iemand afstand doet van zijn ziel ten behoeve van zijn vrienden” (Joh. 15:13). Hij had tot hen gezegd: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; net zoals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt” (Joh. 13:34). Dit gebod was nieuw, aangezien de Wet, waaronder Jezus en zijn discipelen destijds stonden, gebood: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Lev. 19:18; Matth. 22:39). De Wet vereiste weliswaar het betonen van naastenliefde, maar geen zelfopofferende liefde, een liefde die zo ver gaat dat iemand zelfs zijn leven voor zijn naaste geeft. Jezus’ leven en dood illustreerden de liefde die door dit nieuwe gebod wordt vereist. Een volgeling van Christus dient niet alleen goed te doen wanneer de gelegenheid daartoe zich aan hem voordoet. Hij dient veeleer het initiatief te nemen om onder leiding van Christus anderen in geestelijk opzicht en anderszins te helpen. Hij dient metterdaad hun welzijn te bevorderen. Het goede nieuws tot anderen te prediken en hen dienaangaande te onderwijzen, ofschoon sommigen de boodschap misschien vijandig gezind zijn, is een van de grootste uitingen van liefde, want het kan voor hen eeuwig leven betekenen. Een christen moet degenen die het goede nieuws aanvaarden, helpen en met hen samenwerken, en hij moet daarbij ’niet alleen het goede nieuws van God, maar ook zijn eigen ziel meedelen’ (1 Thess. 2:8). En hij dient bereid te zijn om voor hen afstand te doen van zijn ziel (of leven). — 1 Joh. 3:16.

HOE MEN LIEFDE AANKWEEKT

Liefde is een vrucht van Gods geest (Gal. 5:22). Gods geest was werkzaam toen de eerste man en vrouw werden geschapen, zodat hun een mate van deze goddelijke eigenschap, liefde, werd verleend alsook het vermogen om liefde te betonen, te verruimen en te verdiepen. Want liefde is niet een eigenschap die men bezit zonder te weten waarom, zoals dit met bepaalde fysieke of mentale bekwaamheden het geval is, bijvoorbeeld met fysieke schoonheid of talent voor muziek, en soortgelijke aangeboren eigenschappen. Iemand kan geen goddelijke liefde hebben zonder kennis en, daaraan toegevoegd, meditatie, dankbaarheid en dienst voor God. Alleen daardoor kan men een navolger worden van God, de Bron van liefde (Ps. 77:11; Ef. 5:1, 2; Rom. 12:2). Adam faalde doordat hij geen liefde voor God aankweekte; hij vervolmaakte de liefde niet, zoals blijkt uit het feit dat hij niet door die volmaakte band van eenheid met God verbonden was. Hoewel Adam onvolmaakt en zondig was, droeg hij het vermogen om lief te hebben toch over op zijn nakomelingen, die immers „naar zijn beeld” waren (Gen. 5:3). In het algemeen brengen de mensen die liefde nog tot uitdrukking, maar dikwijls is het een verkeerd geleide, ontaarde, verwrongen liefde.

Liefde kan in de verkeerde richting geleid worden

Om deze redenen is het duidelijk dat men ware, juist geleide liefde slechts kan aankweken door Gods geest en de uit zijn Woord verkregen kennis te zoeken en te volgen. Een ouder kan bijvoorbeeld genegenheid voor zijn kind hebben. Zijn liefde kan echter door sentimentaliteit ontaarden of in de verkeerde richting geleid worden. Hij geeft het kind misschien alles en ontzegt hem niets. Hij blijft misschien in gebreke zijn ouderlijk gezag uit te oefenen door streng onderricht en soms zelfs werkelijke kastijding toe te dienen (Spr. 22:15). Zulk een zogenaamde „liefde” kan in werkelijkheid familietrots zijn, en een dergelijke trots is zelfzucht. Volgens de bijbel geeft zo iemand geen blijk van liefde, maar van haat, omdat hij nalaat zo te handelen dat het leven van zijn kind gered wordt. — Spr. 13:24; 23:13, 14; vergelijk Hebreeën 12:7-11.

Kennis van God en zijn voornemens leidt de liefde in de juiste richting

Liefde moet allereerst, boven al het andere, op God gericht zijn. Anders zal ze in de verkeerde richting geleid worden en kan ze ons er zelfs toe brengen een schepsel of een ding te aanbidden. Het is van essentieel belang Gods voornemens te kennen, want alleen dan weet men wat het beste voor zijn eigen welzijn en dat van anderen is en zal men weten hoe liefde op de juiste wijze tot uitdrukking moet worden gebracht. De bijbel beschrijft deze liefde voor God door te verklaren dat wij Hem dienen lief te hebben met ’geheel ons hart, geheel ons verstand, geheel onze ziel en geheel onze kracht’ (Matth. 22:36-38; Mark. 12:29, 30). Liefde is voornamelijk een hoedanigheid van het hart (1 Petr. 1:22). Maar indien het verstand niet toegerust is met kennis van wat ware liefde is en hoe ze handelt, kan de liefdesuiting van het hart in de verkeerde richting gaan (Jer. 10:23; 17:9). Het verstand moet God, zijn eigenschappen en zijn voornemens kennen en moet weten hoe God liefde tot uitdrukking brengt (1 Joh. 4:7). In overeenstemming hiermee en aangezien liefde de belangrijkste eigenschap is, houdt de opdracht aan God in dat men zich opdraagt aan de persoon van Jehovah zelf (wiens overheersende eigenschap liefde is), en niet aan een werk of een zaak. Dan moet de ziel, ofwel elke vezel van het organisme, de liefde die door het hart wordt gemotiveerd en door het verstand wordt geleid, werkzaam laten worden, en die inspanning moet met al onze kracht worden ondersteund.

Liefde strekt zich tot anderen uit

De ware liefde, die een vrucht van Gods geest is, strekt zich tot anderen uit (2 Kor. 6:11-13). Ze is niet gierig, bekrompen of aan grenzen gebonden. Om volledig te zijn, moet ze met anderen gedeeld worden. Men moet in de eerste plaats liefde hebben voor God (Deut. 6:5) en zijn Zoon (Ef. 6:24), maar vervolgens ook voor de gehele wereldwijde gemeenschap van zijn christelijke broeders (1 Petr. 2:17; 1 Joh. 2:10; 4:20, 21). De man moet zijn vrouw liefhebben, en de vrouw haar man (Spr. 5:18, 19; Pred. 9:9; Ef. 5:25, 28, 33). Ook moet men zijn kinderen liefhebben (Tit. 2:4). Wij moeten alle mensen, zelfs onze vijanden, liefhebben en ten aanzien van hen christelijke werken verrichten (Matth. 5:44; Luk. 6:32-36). De bijbel zegt over de vruchten van de geest, waarvan liefde de eerste is: „Tegen zulke dingen is geen wet” (Gal. 5:22, 23). Deze liefde kan door geen wet beperkt worden. Ze kan jegens degenen die het verdienen, te allen tijde, overal en in elke mate betoond worden. In feite dienen christenen elkaar niets anders schuldig te zijn dan liefde (Rom. 13:8). Deze wederzijdse liefde is een kenmerk van ware christenen. — Joh. 13:35.

HOE DE LIEFDE VAN GOD WERKZAAM IS

De in God belichaamde liefde is zo wonderbaarlijk dat ze moeilijk te definiëren is. Het is gemakkelijker te zeggen hoe ze werkzaam is. De apostel Paulus, die over het onderwerp schrijft, beklemtoont eerst dat ze voor een christelijke gelovige onontbeerlijk is en zet dan gedetailleerd uiteen hoe onzelfzuchtig ze werkzaam is: „De liefde is lankmoedig en vriendelijk. De liefde is niet jaloers, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen, gedraagt zich niet onbetamelijk, zoekt niet haar eigen belang, wordt niet geërgerd. Ze rekent het kwade niet aan. Ze verheugt zich niet over onrechtvaardigheid, maar verheugt zich met de waarheid. Ze verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen, verduurt alle dingen.” — 1 Kor. 13:4-7.

„EEN TIJD OM LIEF TE HEBBEN”

Liefde wordt slechts zo lang jegens anderen betoond totdat Jehovah te kennen geeft dat zij het niet meer waard zijn of totdat blijkt dat zij in een slechte handelwijze volharden. Liefde strekt zich tot alle personen uit totdat zij er blijk van geven haters van God te zijn. Dan breekt de tijd aan om hun geen liefde meer te betonen. Zowel Jehovah God als Jezus Christus hebben rechtvaardigheid lief en haten wetteloosheid (Ps. 45:7; Hebr. 1:9). Jegens personen die de ware God intens haten, dient geen liefde betoond te worden. Ja, het zou geen nut hebben hun liefde te blijven betonen, want haters van God zullen niet gunstig op zijn liefderijke goedheid reageren (Ps. 139:21, 22; Jes. 26:10). Daarom haat God hen terecht en zal hij op de door hem bestemde tijd handelend tegen hen optreden. — Ps. 21:8, 9; Pred. 3:1, 8, WV.

WAT MEN NIET MOET LIEFHEBBEN

De apostel Johannes schrijft: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld” (1 Joh. 2:15, 16). Iets later zegt hij: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). Degenen die God liefhebben, haten derhalve iedere slechte weg. — Ps. 101:3; 119:104, 128; Spr. 8:13; 13:5.

Terwijl de bijbel enerzijds laat zien dat echtgenoten en echtgenotes elkaar moeten liefhebben, en dat deze liefde ook de geslachtsgemeenschap omvat (Spr. 5:18, 19; 1 Kor. 7:3-5), wordt er anderzijds ook in uiteengezet dat het verkeerd en een vleselijke, wereldse praktijk is om seksuele liefde te bedrijven met iemand met wie men niet getrouwd is (Spr. 7:18, 19, 21-23). Nog een kenmerk van de wereld is het materialisme, de „liefde voor geld” (fi·lar·guʹri·a, letterlijk: „ten zeerste gesteld op zilver” [Kingdom Interlinear Translation]), die een wortel van allerlei schadelijke dingen is. — 1 Tim. 6:10; Hebr. 13:5.

Jezus Christus sprak een scherpe veroordeling uit over de huichelachtige religieuze leiders der joden die graag in de synagogen en op de hoeken van de brede straten stonden te bidden om door de mensen gezien te worden, en die gesteld waren op de voornaamste plaatsen bij de avondmaaltijden en de voorste zitplaatsen in de synagogen. Hij wees erop dat zij hun beloning reeds ten volle hadden, namelijk datgene waarop zij gesteld waren en wat zij begeerden: eer en heerlijkheid van mensen; daarom zouden zij geen beloning van God meer ontvangen (Matth. 6:5; 23:2, 5-7; Luk. 11:43). Het verslag luidt: „Toch stelden zelfs velen van de regeerders werkelijk geloof in [Jezus], maar vanwege de Farizeeën beleden zij hem niet, om niet uit de synagoge te worden geworpen; want zij hadden de heerlijkheid van de mensen meer lief dan zelfs de heerlijkheid van God.” — Joh. 12:42, 43; 5:44.

Toen Christus tot zijn discipelen over zijn dood sprak, beklemtoonde hij dat degenen die zijn dienaren wensten te zijn, hem zouden moeten volgen. Hij zei: „Hij die ten zeerste gesteld is op [fiʹlon] zijn ziel, vernietigt ze, maar hij die zijn ziel in deze wereld haat, zal ze bewaren voor het eeuwige leven” (Joh. 12:23-25). Wie er de voorkeur aan geeft thans zijn leven te beschermen in plaats van bereid te zijn het als een volgeling van Christus af te leggen, zal het eeuwige leven verliezen, maar wie het leven in deze wereld als ondergeschikt beschouwt en Jehovah en Christus en hun rechtvaardigheid boven al het andere liefheeft, zal eeuwig leven ontvangen.

God haat leugenaars, want zij hebben geen liefde voor de waarheid. Tot de apostel Johannes zei hij in een visioen: „Buiten [de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem] zijn de honden en zij die spiritisme beoefenen en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die op de leugen gesteld is [fiʹlon] en ze beoefent.” — Openb. 22:15; 2 Thess. 2:10-12.

    Nederlandse publicaties (1950-2022)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2022 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen