NOB.
Een stad die klaarblijkelijk op het grondgebied van Benjamin lag, dicht bij Jeruzalem. Hoewel er enige twijfel bestaat omtrent de precieze ligging van Nob, valt uit Nehemia 11:31, 32 en Jesaja 10:28-32 op te maken dat het in de buurt van Anathoth moet hebben gelegen en mogelijk dicht bij een heuvel vanwaar men Jeruzalem kon zien. Een aantal geografen gelooft dat Nob op de plaats van het hedendaagse Ras Umm et-Tala lag, op de oostelijke helling van de Scopusberg, ongeveer 1,5 km ten N.N.O. van de plaats waar de tempel in Jeruzalem stond. Nob zou dan pal ten N. van de Olijfberg hebben gelegen.
Toen David voor Saul vluchtte, ging hij naar de hogepriester Achimelech, die zich te Nob, „de stad van de priesters”, bevond en kreeg van Achimelech wat van het toonbrood als voedsel voor zijn mannen, alsook het zwaard van Goliath, dat daar werd bewaard. Misschien was de tabernakel naar Nob overgebracht toen God zijn strafgericht aan Silo voltrok. (Vergelijk 1 Samuël 14:3; Psalm 78:60; Jeremia 7:12-14.) Later beschuldigde Saul Achimelech ervan tegen hem te hebben samengespannen, omdat hij David hulp had verleend. Op bevel van Saul bracht de Edomiet Doëg de hogepriester en 84 andere priesters ter dood. Daarna sloeg Doëg de mannen, vrouwen, kinderen en dieren van Nob neer. Alleen Abjathar, de zoon van Achimelech, ontkwam. — 1 Sam. 21:1-9; 22:6-23.
Nob was een van de plaatsen die genoemd worden in verband met de aanval van de Assyriërs op Jeruzalem (Jes. 10:24, 32). Na de terugkeer uit Babylonische ballingschap gingen Benjaminieten zich er weer vestigen. — Neh. 11:31, 32.