REPTIELEN.
Een reptiel is een koudbloedig, gewerveld, door longen ademend dier. Het Hebreeuwse werkwoord za·chalʹ betekent „wegglijden”, „wegkruipen”. Van deze stam is het woord afgeleid waarmee reptielen in het algemeen worden aangeduid. (Elihu gebruikte in Job 32:6 hetzelfde werkwoord toen hij het had over ’zich op de achtergrond houden’.) Zoals Deuteronomium 32:24 verklaart, zou een van de plagen die het afgodische Israël zouden treffen, „het gif van reptielen in het stof” zijn, waarmee klaarblijkelijk op giftige slangen wordt gedoeld. (Vergelijk Jeremia 8:17.) In Micha 7:17 wordt over de natiën die overweldigd zijn door Gods macht, gezegd dat ze als opgewonden reptielen uit hun schuilplaatsen te voorschijn kwamen.