SCHRIJVEN.
De eerste mens Adam werd begiftigd met het vermogen een taal te spreken. Aanvankelijk zou er voor hem echter weinig of geen noodzaak hebben bestaan om te schrijven. Adam was destijds in staat alles mondeling af te handelen, en als volmaakt mens hoefde hij zich niet ter compensatie van een onvolmaakt geheugen op notities te verlaten. Natuurlijk zou het voor Adam geen probleem zijn geweest iets uit te vinden wat hem in staat zou hebben gesteld iets schriftelijk vast te leggen. Uit de bijbel blijkt echter niet met zoveel woorden of hij voor of na zijn overtreding heeft geschreven.
VÓÓR DE VLOED
Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld of sommige van de in het boek Genesis vermelde geschiedenissen voor de Vloed op schrift werden gesteld, noch wordt er in de bijbel melding van gemaakt dat er voor de Vloed werd geschreven. Er moet echter worden opgemerkt dat men al lang voor de Vloed was begonnen met het bouwen van steden, het ontwikkelen van muziekinstrumenten en het smeden van ijzeren en koperen gereedschappen (Gen. 4:17, 21, 22). Redelijkerwijs moet het voor de mens dus niet zo moeilijk zijn geweest om ook een schrijfmethode te ontwikkelen. Aangezien er oorspronkelijk maar één taal was (die later als Hebreeuws bekend kwam te staan; zie HEBREEUWS; TAAL) en omdat bekend is dat degenen die deze taal bleven spreken (de Israëlieten), een alfabet gebruikten, dringt de gedachte zich aan ons op dat er voor de Vloed wellicht al een alfabetschrift heeft bestaan. — Zie ALFABET.
De Assyrische koning Assoerbanipal beweerde dat hij „inscripties op steen uit de tijd voor de vloed” had gelezen. Maar deze inscripties kunnen eenvoudig afkomstig zijn geweest uit een tijd voorafgaande aan een omvangrijke plaatselijke vloed, of het kunnen verslagen zijn geweest die er aanspraak op maakten gebeurtenissen van voor de Vloed te verhalen. Nadat de zogeheten „Soemerische koningslijst” bijvoorbeeld acht koningen heeft opgesomd die in totaal 241.000 jaar hebben geregeerd, staat er: „(Toen) overspoelde de Vloed (de aarde).” Het is duidelijk dat een dergelijk verslag niet authentiek is.
Volgens de bijbelse chronologie vond de vloed uit Noachs dagen in 2370 v.G.T plaats. Archeologen hebben aan veel van de door hen opgegraven kleitabletten een vroegere datum toegekend. Het betreft hier echter kleitabletten van ongedateerde documenten. De eraan toegekende datums zijn dus louter gissingen en verschaffen geen solide basis om ze uit chronologisch oogpunt met de bijbelse vloed in verband te brengen. Van geen van de opgegraven artefacten kan met zekerheid worden vastgesteld dat ze uit de tijd voor de Vloed stammen. Archeologen die bepaalde voorwerpen in de tijd voor de Vloed hebben gedateerd, hebben dit gedaan op grond van ontdekkingen die in het gunstigste geval slechts als bewijs voor een grote plaatselijke vloed opgevat kunnen worden.
NA DE VLOED
Nadat in Babel de oorspronkelijke taal van de mens verward was, ontstonden er verscheidene schriftsoorten. De Babyloniërs, de Assyriërs en andere volken maakten gebruik van een spijkerschrift, dat door de Soemeriërs uit hun pictografisch schrift ontwikkeld zou zijn. Er zijn aanwijzingen dat er verschillende schriftsystemen tegelijkertijd in gebruik waren. Een oude Assyrische muurschildering bijvoorbeeld toont twee schrijvers, van wie de één met een stift spijkervormige tekens op een tablet krast (kennelijk in het Akkadisch), terwijl de ander met een penseel op een stuk dierehuid of papyrus schrijft (mogelijk in het Aramees). Het Egyptische hiërogliefenschrift bestond uit afzonderlijke afbeeldingen en geometrische vormen. Alhoewel het hiërogliefenschrift voor inscripties op monumenten en wandschilderingen in zwang bleef, ontstonden er op den duur twee andere schriftvormen (eerst het hiëratisch en later het demotisch). In niet-alfabetische systemen kon een bepaalde afbeelding (of de latere, vaak niet meer te herkennen lineaire of cursieve vorm daarvan) betrekking hebben op zowel het weergegeven voorwerp als een door het voorwerp overgedragen begrip, of op een ander woord of een andere lettergreep die hetzelfde uitgesproken werd. Een simpel tekeningetje bijvoorbeeld van een „oog” kon gebruikt worden ter aanduiding van het hoofdwoord „oog” en het werkwoord „zien”.
Het door de Israëlieten gebruikte alfabet was fonetisch, d.w.z. elk medeklinkerteken vertegenwoordigde een bepaalde medeklinkerklank. De klinkerklanken daarentegen moest de lezer zelf toevoegen, en ingeval uitdrukkingen op dezelfde manier werden gespeld maar andere klinkercombinaties hadden, bepaalde de context om welk woord het hier ging. Dat het ontbreken van klinkerklanken geen wezenlijk probleem vormt, blijkt uit het feit dat er in hedendaagse Hebreeuwse tijdschriften, kranten en boeken vrijwel geen klinkertekens voorkomen.
DE ISRAËLIETEN KONDEN LEZEN EN SCHRIJVEN
Niet alleen Israëls priesters (Num. 5:23) en vooraanstaande figuren zoals Mozes (Ex. 24:4), Jozua (Joz. 24:26), Samuël (1 Sam. 10:25), David (2 Sam. 11:14, 15) en Jehu (2 Kon. 10:1, 6) konden lezen en schrijven, maar ook het gewone volk, een enkele uitzondering daargelaten. (Vergelijk Rechters 8:14; Jesaja 10:19; 29:12.) Ook al was het aan de Israëlieten gegeven gebod om op de deurposten van hun huizen te schrijven, blijkbaar figuurlijk bedoeld, het toont niettemin aan dat zij konden lezen en schrijven (Deut. 6:8, 9). Bovendien vereiste de Wet dat de koning, wanneer hij de troon besteeg, voor zich een afschrift van de Wet zou maken en er dagelijks in zou lezen. — Deut. 17:18, 19; Zie BOEK; SCHRIFTGELEERDE, SCHRIJVER.
Alhoewel er kennelijk heel wat in het Hebreeuws is geschreven, zijn er slechts weinig Israëlitische inscripties gevonden. Dit komt vermoedelijk doordat de Israëlieten vrijwel geen monumenten oprichtten om hun prestaties op te hemelen. Het lijdt geen twijfel dat nagenoeg alles wat men op schrift stelde, inclusief de bijbelboeken, met inkt op papyrus of perkament werd geschreven en derhalve in de vochtige bodem van Palestina geen lang leven beschoren was. De boodschap van de bijbel is echter door de eeuwen heen bewaard omdat ze steeds weer nauwgezet werd afgeschreven. (Zie HANDSCHRIFTEN VAN DE BIJBEL.) Alleen de bijbelse geschiedenis gaat terug tot het begin van de mens, en zelfs nog daarvoor (Gen. hfdst. 1 en 2). Alhoewel de in steen gegraveerde en op kleitabletten, prisma’s en cilinders gegrifte inscripties wellicht veel ouder zijn dan de oudste nog voorhanden zijnde bijbelhandschriften, hebben die verslagen toch geen werkelijke invloed op het leven van de mensen in deze tijd; veel van die inscripties (zoals „De Soemerische koningslijst”) bevatten ronduit leugens. Onder de oude verslagen neemt de bijbel vanwege zijn betekenisvolle boodschap, die veel meer dan slechts een vluchtige belangstelling verdient, dan ook een unieke plaats in.
[Tabel op blz. 1394]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
HET OUDHEBREEUWSE EN HET HUIDIGE HEBREEUWSE ALFABET
Oudhebreeuws, Siloam (8ste eeuw v.G.T.)
Oudhebreeuws, Lachisbrieven (7de eeuw v.G.T.)
Dode-Zeerol (1QIsb) (ca. 1ste eeuw v.G.T.)
Handschrift van A. ben Asjer (10de eeuw G.T.)
(Zie publicatie voor het Oudhebreeuwse alfabet.)
Hedendaags Hebreeuws
ʼAlef א
Bēth ב
Gimel ג
Daleth ד
Heʼ ה
Waw ו
Zajin ז
Chēth ח
Tēth ט
Jōdh י
Kaf כ
Lamedh ל
Mem מ
Noen נ
Samekh ם
ʽAjin צ
Peʼ פ
Tsadhē צ
Qōf ק
Rēsj ר
(Sin) Sjin ש
Taw ת