Een oproep tot loven
„Laat alles wat adem heeft, Jehova loven. Looft Jehova.” — Ps. 150:6, Am. Stand. Vert.
1. Wie moeten wij loven? Waarom is het steeds dringender noodzakelijk zo te handelen?
JEHOVA, de grote Bouwmeester van het universum en de Schepper van het leven, is waard te worden geprezen. Tot welbehagen van zich zelf heeft hij gewillig de last op zich genomen, een grote hoeveelheid goedgeordende zichtbare en onzichtbare schepping voort te brengen. Niets van deze schepping bestaat onafhankelijk van hem, en daarom heeft de gehele schepping tegenover God een verplichting en zij moet instemmen met het getuigenis aangaande zijn oppermacht, door te tonen dat zijn werk lofwaardig is, anders komt zij om. De snel naderbij komende krijg van Armageddon maakt het loven van God steeds dringender noodzakelijk om in het leven te kunnen blijven. In dit kritieke stadium der wereldgeschiedenis is het meer dan een vraag, wat raadzaam voor ons is. Wij leven thans in een grote beslissingsdag en de noodzaak eist van ons, dat wij de feiten onder de ogen zien en besluiten waar wij in de strijdvraag over de universele souvereiniteit staan. Zijn wij voor God en zijn koninkrijk der gerechtigheid? Of verbinden wij ons lot met dat van deze boze wereld onder Satan, haar vorst, doordat wij tevreden zijn met hetgeen deze wereld biedt en haar velerlei plannen voor de verbetering der mensen ondersteunen? Wij kunnen de strijdvraag niet ontgaan, en de kortheid van de tijd zal ook niet toestaan dat wij de stappen die wij zullen doen, een onbepaald lange tijd overwegen. Alleen een positief handelen op dit ogenblik ten gunste van het loven van Jehova zal een voortgezet bestaan waarborgen, want God brengt thans alles definitief in het gericht. Hetgeen niet Gods heerlijkheid weerspiegelt, is tot de vernietiging gedoemd. — Ps. 9:8, 9.
2. Tot hoever strekt het bevel hem te loven zich uit? Waarom?
2 De geïnspireerde psalmist wist deze dingen van te voren en daarom roept hij „alles wat adem heeft” op, Jehova te loven. Zo volledig besefte hij dat de schepping om in deze oordeelsdag in leven te kunnen blijven, volkomen van God afhankelijk is, dat hij nog verder gaat dan het rijk der mensen en zijn oproep om te loven zelfs tot in de onzichtbare hemelen richt. In verheven woorden zingt hij: „Hallelujah [Looft Jehova]! Looft [Jehova] uit de hemelen; looft Hem in de hoogste plaatsen! Looft Hem, al Zijn engelen! Looft Hem, al Zijn heirscharen! Looft Hem, zon en maan! Looft Hem, alle gij lichtende sterren! Looft Hem, gij hemelen der hemelen! en gij wateren, die boven de hemelen zijt! Dat zij den Naam [Jehova’s] loven; want als Hij het beval, zo werden zij geschapen. En Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij heeft hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden” (Ps. 148:1-6, Am. Stand. Vert.). Zelfs de getrouwe geestelijke schepselen, die de onzichtbare hemelen hoog boven de mens bewonen, worden niet van het eren van Jehova God uitgesloten. Zij moeten God verheerlijken en loven, als bewijs dat zij zijn universele heerschappij ondersteunen. De getrouwe geestelijke schepselen doen dit, want bij de geboorte van Jezus verschenen zij met de engel die de aankondiging deed, en zij werden door de Godvrezende schaapherders waargenomen. „En plotseling was bij den engel een schare van het hemelsche heirleger, die God prees en zeide: Eere zij God in den hooge en vrede op aarde onder de menschen in wie Hij welbehagen heeft!” (Luk. 2:13, 14, Leidse Vert.) Nu Jezus sedert 1914 als Koning is gekomen en op zijn troon der macht zit, laten deze hemelse legerscharen de galerijen van Gods woonplaats meer dan ooit met lofzangen voor hem weerklinken. — Openb. 12:1-12.
3. Wie op aarde ontvangen het bevel hem te loven? Waarom is het verstandig zo te handelen?
3 Het zou een noodlottige vergissing zijn de gevolgtrekking te maken dat de noodzaak God te loven, alleen tot hemelse schepselen is beperkt. Geen schepsel, noch in de hoogste rang, noch in de nederigste positie, is vrijgesteld van de verplichting zijn Maker te eren en te verheerlijken. Bovendien werd hier op deze aarde de oppermacht van God oorspronkelijk betwist, en daarom zal de strijdvraag in de nabijheid van deze aarde binnenkort definitief tot een oplossing worden gebracht. Aangezien de mens een weinig minder dan de engelen is geschapen, doet hij er verstandig aan de getrouwe legerscharen tot richtsnoer te nemen. De gehele levenloze schepping getuigt van Gods heerlijkheid; het is daarom niet meer dan redelijk dat alle levende schepselen, en in de eerste plaats het met verstand begaafde menselijke schepsel, tezamen met de rest der schepping, met inbegrip van de engelen, Gods aanbiddenswaardige hoedanigheden en deugden bekendmaken. Het lag in de bedoeling van de psalmist niets over het hoofd te zien, toen hij zijn oproep tot het loven van God liet weerklinken, en daarom wendt hij zijn aandacht van de hoogten der hemelen tot deze aarde: „Looft [Jehova], van de aarde; gij walvissen en alle afgronden! Vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die Zijn woord doet! Gij bergen en alle heuvelen; vruchtbomen en alle cederbomen! Het wild gedierte en alle vee; kruipend gedierte en gevleugeld gevogelte! Gij koningen der aarde en alle volken, gij vorsten, en alle rechters der aarde! Jongelingen en ook maagden; gij ouden met de jongen! Dat zij den Naam [Jehova’s] loven; want Zijn Naam alleen is hoog verheven; Zijn majesteit is over de aarde en den hemel” (Ps. 148:7-13). De mens handelt thans verstandig wanneer hij ernstig acht slaat op deze woorden, want zij betekenen leven. De reden hiervoor wordt door een andere profeet van God aangetoond, die over deze laatste dagen heeft geschreven: „Want [Jehova], heeft een twist met de volken, Hij zal gericht houden met alle vlees; de goddelozen heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt [Jehova].” — Jer. 25:31-33.
4. Hebben heersers en volken dit bevel gehoorzaamd? Waardoor wordt dit bewezen?
4 Met het oog op deze heilzame vermaning, met een voorzegging van de verschrikkelijke gevolgen voor hen die geen acht slaan op de oproep tot het loven van God, zou men kunnen verwachten dat een machtig koor van stemmen de Allerhoogste prijst en dat er overal naar de van hem afkomstige redding wordt uitgezien. Dit is helaas niet het geval. Het is duidelijk dat ’de koningen der aarde, en alle volken, de vorsten, en alle rechters der aarde, de jongelingen en ook maagden, de ouden met de jongen’ de instructies van de 148ste Psalm niet hebben opgevolgd. Hadden zij dit wel gedaan, dan zouden er in deze eeuw geen twee totale wereldoorlogen zijn geweest, gedurende welke bijna alle mensen, jong en oud, man en vrouw, werden ingedeeld en verplicht deel te nemen aan de inspanningen van de totale natie tegen haar vijand. Dan zouden de natiën thans niet voor het verwarrende probleem staan, hoe zij het gebruik van atoomenergie moeten beheersen om een wereldramp te voorkomen. Dan zou het militaire apparaat de inspanningen van elke natie op wetenschappelijk gebied niet in de richting leiden van de ontwikkeling van nog doeltreffender instrumenten om te doden en te vernietigen. De angst voor de kosmische-stralenbom, die duizendmaal krachtiger is dan zijn atoomvoorganger, zou de heersers niet vervolgen, en evenmin zouden zij het noodzakelijk vinden geweldige sommen te gebruiken om in de bewapeningswedloop der wereld niet ten achter te blijven. Neen, in plaats daarvan zouden de totale krachtsinspanningen van alle natiën en volken zich verenigen en concentreren op het verheerlijken van de Here God, wiens koninkrijk onder Jezus Christus in 1914 n. Chr. als een verwezenlijking van Bijbelse profetieën werd voortgebracht.
5. Van wie wordt daardoor bewezen dat zij niet de ’hogere machten’ zijn? Waarom’?
5 In het licht van Psalm 148 hebben de natiën dus hun hoogste plicht verzaakt. Het is thans meer dan ooit duidelijk dat de heersers niet de ’door God geordineerde’ ’hogere machten’ zijn, en dat er geen waarheid schuilt in hun bewering dat zij „bij de gratie Gods” regeren. Volgens de feiten regeren zij stellig niet „tot eer van God”, noch als zijn beherende dienaren (Rom. 13:1-4, Beelen). De hoogste belangen van het volk werden evenmin gediend, want, in overeenstemming met Jezus’ voorzegging over de dagen waarin wij thans leven, zien wij dat ’den mensen het hart bezwijkt van vrees en verwachting der dingen, die het aardrijk zullen overkomen’. — Luk. 21:26.
VERKEERD GELEIDE LOFREDENEN
6. Lofgezangen ter ere van wie vervullen de aarde? Van wie zijn ze afkomstig?
6 Niettemin geven tegenwoordig zeer velen in de natiën der aarde, vooral in de Christenheid, voor, dat zij God loven. Overal kan men indrukwekkende kerkgebouwen en tempels vinden, waar betaalde geestelijken de mens in het loven leiden. In plaats dat de aarde echter van lofgezangen voor God weerklinkt, weergalmt ze van de verheerlijking van schepselen. Mannen en vrouwen die op financieel, politiek, sociaal, militair, religieus en sportgebied beroemdheid hebben verworven, worden voortdurend voor de ogen van het publiek gehouden en worden wegens hun werken luide geprezen. De mensen blijven Gods wet verlaten, zonder dat de geestelijken, die zich zelfs vaak bij hen aansluiten, hiertegen protesteren. Zij verheerlijken de vooraanstaande en wijze mannen dezer wereld, die onder de boze, Satan de Duivel, ligt (1 Joh. 5:19; Matth. 4:8, 9). De noodlottige gevolgen die altijd uit het loven van mensen zijn ontstaan, hebben op deze verkeerd geleide aanbidding geen belemmerende invloed gehad. Iedere mens roemt in zijn eigen werken en in de werken van medemensen, terwijl de apostel Paulus toch de raad geeft: „Die roemt, roeme in den Here” (1 Kor. 1:31). Genegeerd wordt de verstandige verklaring dat alleen God zelf moet worden geprezen, en wel om een goede reden ook: „Gij Here, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil [tot uw welgevallen] zijn zij, en zijn zij geschapen” (Openb. 4:11, King James Vert.). Dat omvat het lofgezang van het schepsel de mens, die tot het welgevallen van God in het leven werd geroepen.
7. Welke wereldorganisatie wordt verafgood? Zullen de loftuitingen daarvoor voortduren?
7 Niet alleen de mensen zingen gezamenlijk de lof van personen, doch ook de natiën hebben tezamen een grote afgod opgericht waaraan zij eer en heerlijkheid schenken. Een organisatie van Verenigde Natiën, met een wereldhoofdstad, wordt als het enige geneesmiddel aangeprezen voor de vreeswekkende moeilijkheden die de volkeren en natiën thans omringen. De spreuk raadt hen die slechts mensen zijn aan: „Beroem u niet over den dag van morgen; want gij weet niet, wat de dag zal baren” doch zonder hierop acht te slaan, roemen wereldarchitecten over een „betere wereld van morgen”, ontstaan door de krachtsinspanningen der U.N.O. Zij voorzeggen dat deze organisatie voor de lijdende mensheid grote dingen tot stand zal brengen en zij doen een beroep op de mensen, in haar hun vertrouwen te stellen en haar te ondersteunen. Religieuze geestelijken verlenen hun morele steun en beschouwen ze als Gods middel om vrede te brengen. De U.N.O. is een gesneden beeld geworden dat de macht en prestaties des mensen vertegenwoordigt en ze wordt als de redding der wereld begroet. Doch ze kan nooit naast Jehova God standhouden. In de aanstaande oplossing van het geschil over de vraag wie waard is te worden geprezen, zal God de eer die hem toekomt, niet naar zulk een beeld laten gaan. Hij zegt: „Ik ben [Jehova]; dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesnedenen beelden.” — Jes. 42:8.
8. Wat dienen zulke afgodenaanbidders, wanneer zij de Bijbelse geschiedenis onderzoeken, op te merken?
8 De politieke en religieuze leiders zouden er goed aan doen de geschiedenis der afgelopen eeuwen eens te onderzoeken ten einde vast te stellen of soortgelijke plannen voor de redding der wereld ooit met enig succes zijn bekroond. Zij zouden er voordeel uit kunnen trekken wanneer zij opmerkten wat er geschiedde in de dagen die op de zondvloed van Noachs tijd volgden, toen de mensen een superstad trachtten te bouwen, met een toren die tot in de hemelen zou reiken, en dit alles om te proberen de wereld bijeen te houden en voor zich zelf een grote naam te maken. God hield zich aan zijn regel niet toe te laten dat men een ander met de Hem toekomende lof en heerlijkheid vereert. Hij bracht die mensen, die bouwlieden trachtten te zijn, in verwarring en deed hun verenigde krachtsinspanningen op niets uitlopen. Sedertdien is hij niet veranderd en ook in de toekomende dagen tot Armageddon zal hij niet veranderen en hij zal eisen dat hem lof wordt toegebracht. Wanneer mensen uit deze twintigste eeuw voortgaan met het bouwen van een afgod, kunnen zij als resultaat van hun krachtsinspanningen niets beters verwachten, dan hetgeen God heeft bepaald: „Beschaamd moeten wezen allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen” (Ps. 97:7). Zij zouden er veel voordeel uit kunnen trekken wanneer zij opmerkten hoe God tot toorn werd geprikkeld en van ijverzucht werd vervuld wegens de gesneden beelden die door Israël werden geëerd, en hoe hij die natie van vroeger aan de volledige vernietiging overgaf. — Ps. 78:55-64.
9. Door middel waarvan zal God de lofgezangen voor hem volmaken? Wanneer?
9 Doch de heersers geven er niet de voorkeur aan acht te slaan op het geschiedenisbericht dat is bewaard tot onderwijzing van hen die waarlijk wijs zouden zijn (1 Kor. 10:11). Niet afgeschrikt door vroegere mislukkingen gaan zij, afgescheiden van God, voort met hun eigen plannen, terwijl zij tegelijkertijd voorgeven dat zij God erkennen. De situatie in de wereld is zo, als Jesaja die moest beschrijven: „Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen” (Jes. 29:13, 14; 1 Kor. 1:19). Jehova zal niet door middel van de een of andere politieke regering worden gediend, noch door middel van afgodsbeelden. Door middel van het Koninkrijk zal Jehova het lofgezang voor zich zelf, zowel in de hemel als op de aarde, volmaken, en daarom is het Koninkrijk het voornaamste thema van de Bijbel en daarom heeft Jezus de Christenen geleerd, altijd om de komst er van te bidden. Thans is het in hemelse heerlijkheid geopenbaard en het zal spoedig de onbeperkte jurisdictie over deze planeet, de aarde, opeisen. De dag is dus waarlijk aangebroken waarop de mensen moeten beslissen of zij andere schepselen en beelden zullen aanbidden en loven, of dat zij God zullen zoeken en eren.
WAAROM HEM KENNEN EN LOVEN
10. Wat betekent het voor iemand Jehova te kennen en te loven? Waarom?
10 Om nu practisch te zijn: Waarom dient een oprecht en eerlijk mens te trachten God te leren kennen en hem te loven? Heeft men niet alle kans dat men het zal afleggen in een wereld vol van mensen die schepselen verheerlijken, vol van door mensen gemaakte afgoden en van systemen om snel rijk te worden, wanneer men de tegenovergestelde handelwijze gaat volgen en God gaat loven? Wat voor voordeel zal dat voor u afwerpen? Kort gezegd, het betekent leven voor u, niet voor zestig of zeventig jaren, maar voor ontelbare jaren. Jezus zeide: „En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt” (Joh. 17:3; Rom. 6:23). Geen enkele menselijke macht kan u zoveel waarborgen. Wanneer de Almachtige God binnenkort er toe over gaat zijn rechtvaardige gebelgdheid tegen deze snode, schepselen aanbiddende wereld tot uitdrukking te brengen, zal alleen de mens met een onwankelbaar geloof leven, aangezien God behagen in hem schept. Mensen die God thans op de juiste wijze aanbidden, zullen „verborgen worden in den dag van den toorn des HEREN” (Zef. 2:3). Daarom moet gij de waarheid inzien van de woorden van de profeet: „Want groot is Jahweh, hoog te prijzen, en boven alle goden te vrezen! Ja, alle goden der volkeren zijn niets [afgoden], maar Jahweh heeft de hemel gemaakt.” „Van den opgang der zon af tot haar nedergang, zij de Naam [Jehova’s] geloofd” (1 Kron. 16:25, 26, Petr. Can. Vert.; Ps. 113:3). Gij moet beseffen dat uw eeuwige lot in de handen van God rust, en daarom moet gij Gods gunst trachten te winnen door zijn naam te loven, want ’in Zijn goedgunstigheid is leven’. — Ps. 30:6.
11. Waarom moet men nu, voor Armageddon, met het loven van hem beginnen?
11 Vergis u hierin niet! Het loven van God waarborgt bevrijding en redding tot in de nieuwe wereld van eeuwig leven. Wanneer een mens God thans niet door een belijdenis van zijn geloof prijst, is er voor hem geen blijvende toekomst. En er zijn ook geen uitzonderingen. „Want er staat geschreven: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here: voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven.” „Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer. Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren; dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren” (Rom. 14:11, Nw. Vert.; Jes. 45:22, 23). De getrouwe apostel Paulus had dus een Schriftuurlijke ondersteuning voor zijn bewering, dat niet het loven van mensen of beelden maar het belijden van een lofgezang voor God tot eeuwige redding leidt. Hij vertelde hoe God over de aangelegenheid denkt, toen hij zeide: „Met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met den mond belijdt men tot behoudenis” (Rom. 10:10, Nw. Vert.). Er is niet aan te ontkomen dat alle mensen die leven, de knie voor Jehova God zullen buigen en zijn oppermacht zullen belijden, en zij moeten er thans mee beginnen. Wanneer Armageddon over de aarde losbarst, zal het nutteloos voor de mensen zijn eerst dan met deze handelingen tot eer van God te beginnen, want het gericht over alle levende mensen zal dan voltooid zijn en de scherprechters zullen het signaal om voorwaarts te gaan hebben gekregen. Een Armageddonsterfbed-bekering zal niet worden aanvaard. Daarom is het op zijn plaats de zaak thans, nu daartoe nog gelegenheid is, nuchter in overweging te nemen.
12. Door wie wordt hij thans in toenemende mate geprezen? Op welke wijze?
12 Tegenwoordig wordt God door een „grote schaar” mensen „uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen” op de juiste wijze geprezen en hun rijen groeien voortdurend (Openb. 7:9-17). Tezamen met Jehova’s getuigen verheffen zij hun stem in elke natie en zij herhalen de woorden van de psalmist: „Halleluja [Looft Jehova]! loof [Jehova], mijne ziel! ik zal [Jehova] loven mijn leven lang, mijnen God lofzingen zoolang ik ben. Vertrouwt niet op edelen, op een menschenkind, bij wien geen hulpe is; gaat zijn adem uit, zoo keert hij weder tot stof, terzelfder tijd is het met zijne plannen gedaan” (Ps. 146:1-4, Obbink, Am. Stand. Vert.). Jehova’s onweerstaanbare geest staat achter dit lofgezang en niets kan het aanzwellen er van stopzetten. Op een zeer practische wijze, met veel en hard werken bij het trekken van deur tot deur en het herhaaldelijk bezoeken van de mensen om hun de Koninkrijksboodschap te brengen, geven Jehova’s getuigen en hun metgezellen de mensen getuigenis over het Koninkrijk en zijn zegeningen. Zij roepen de mensen op, met hen in het lofgezang voor God in te stemmen, want ten aanzien van dit punt van het loven van God worden de mensen thans geoordeeld. Zoals Jezus heeft voorzegd, is er thans overal onder de mensen een groot scheidingswerk aan de gang. Zij die instemmen met het lofgezang voor God, worden in de klasse der „schapen” geplaatst, wier erfdeel eeuwige zegeningen zullen zijn. Zij die weigeren God door het loven van zijn naam te erkennen, plaatsen zich thans bij de „bokken” wier einde eeuwige vernietiging is (Matth. 25:32-46). Waar zult gij staan? Zult gij kunnen zeggen, zoals van Jezus was voorzegd: „Ik zal [Jehova] met luider stern loven, ik zal Hem lofzingen te midden van velen”? — Ps. 109:30, Nw. Vert.