Vragen van lezers
● Wat wordt bedoeld met de woorden in 1 Johannes 3:18: „Laat ons niet liefhebben met den woorde, noch met de tong, maar met de daad en waarheid”? — Een lezer in Florida.
Het betekent dat men de Heer niet kan behagen door alleen maar schijnheilig te zijn, sentimenteel te spreken en vormelijkheden en ceremoniën na te volgen, maar geen werkelijke dienst voor God te verrichten. Toen Jezus tot Joodse religie-aanhangers het woord richtte, haalde hij Jesaja 29:13 aan, zeggende: „Huichelaars, Jesaja heeft terecht over u geprofeteerd, toen hij zeide: ’Dit volk eert mij met hun lippen, toch is hun hart ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij achting betonen, omdat zij geboden van mensen als leerstellingen onderwijzen.’” Wederom: „Niet iedereen die tot mij zegt: ’Meester, Meester’ zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil van mijn Vader doet” (Matth. 15:7-9; 7:21, NW). Jehova’s wil voor Christenen is, dat zij thans het Woord prediken, het evangelie van het Koninkrijk prediken in alle natiën der aarde (Matth. 24:14; 2 Tim. 4:2). Zij die God liefhebben, zullen dit bewijzen door gehoorzaamheid aan zijn wil. „Indien gij mij liefhebt, zult gij mijn geboden nakomen”. „Dit betekent de liefde voor God, dat wij zijn geboden nakomen”. — Joh. 14:15; 1 Joh. 5:3, NW.
● Het artikel „Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde” in De Wachttoren van 15 october 1950 (Eng.), zei dat de talrijken die een opstanding hebben verkregen, geen aandeel zouden hebben aan de goddelijke opdracht, te trouwen en kinderen voort te brengen, en haalde Mattheüs 22:30 als bewijs aan. In het boek „De waarheid zal u vrijmaken”, bladzijden 362-364, wordt verklaard dat het redelijk is dat „andere schapen” die vóór Armageddon sterven, een vroegere opstanding zullen verkrijgen en een aandeel zullen hebben aan de goddelijke opdracht, en er wordt aan toegevoegd dat dit niet in strijd is met Mattheüs 22:30. Wat is juist? — R.K., New York.
Wij houden nog steeds aan beide verklaringen vast en zeggen dat ze niet in strijd zijn met elkaar. De Wachttoren verklaarde dat de opstanding der doden geen vervulling van de goddelijke opdracht zou vormen, en dat de „talrijken die een opstanding hebben verkregen”, niet zouden huwen en zich niet zouden vermenigvuldigen, en Mattheüs 22:30 werd als bewijs aangehaald, waar staat: „In de opstanding huwen zij niet noch worden zij ten huwelijk gegeven” (NW). Het verband waarin deze tekst staat, toont aan dat er wordt gesproken over de opstanding der mensheid, in welke opstanding talrijken uit de dood zullen worden opgewekt. Deze talrijken had De Wachttoren in gedachten, toen er in dit blad werd gesproken over de „talrijken die een opstanding hebben verkregen”. Wij verwachten niet dat er talrijken van de klasse der „andere schapen” vóór of gedurende Armageddon zullen sterven, maar wij verwachten dat zij als klasse Armageddon zullen overleven en een grote schare zullen vormen (Openb. 7:9, 10, NW). Zij waren dus niet het onderwerp van bespreking toen er in De Wachttoren van afgelopen 15 october over werd gesproken dat de talrijken die een opstanding hebben verkregen, geen aandeel zullen hebben aan de goddelijke opdracht.
Toen er echter in het boek „De waarheid zal u vrijmaken” over werd gesproken dat het redelijk is dat zij die een opstanding hebben verkregen, een aandeel zullen hebben aan de goddelijke opdracht, had het degenen van de klasse der „andere schapen” in gedachten die misschien vóór of gedurende Armageddon zouden sterven, en er werd Johannes 5:27-29 (AS; zie NV) in aangehaald ten einde aan te tonen dat dezen die ’het goede hadden gedaan’ een vroegere „opstanding ten leven” zouden verkrijgen evenals de getrouwe getuigen en profeten uit de oudheid, en dat zij niet behoefden te wachten tot de latere „opstanding ten oordeel” die de mensheid zou ondergaan. En daar Mattheüs 22:30 betrekking heeft op deze latere opstanding, heeft „De waarheid zal u vrijmaken” terecht aangetoond dat deze tekst niet van toepassing was op hen die tot de „andere schapen” behoren.
Hetgeen wij over deze aangelegenheid hebben beweerd, is dus niet veranderd. In „De waarheid zal u vrijmaken” wordt betreffende de „andere schapen” des Heren die vóór Armageddon sterven, de volgende vraag opgeworpen: „Zullen dezen een aandeel hebben aan het ten uitvoer brengen van de goddelijke opdracht in de nieuwe wereld?” Er wordt vervolgens geantwoord: „Het is redelijk aan te nemen, dat, daar God hun deze hoop in het vooruitzicht heeft gesteld en zij in getrouwheid en onberispelijkheid jegens hem zijn gestorven, hij hun niet het voorrecht, aan de goddelijke opdracht een aandeel te hebben, zal onthouden.” Men dient op te merken dat dit slechts wordt gezegd als een veronderstelling. Voor zover wij tot nu toe weten, is de Schrift niet duidelijk ten aanzien van de aangelegenheid, en daarom is het antwoord hoofdzakelijk speculatief, doch het stemt overeen met de beginselen die er bij zijn betrokken. Wij kunnen deze veronderstelling nog steeds aannemen, maar wij dienen in gedachten te houden dat het slechts een veronderstelling is. Wij kunnen er zeker van zijn dat datgene wat God heeft weggelegd voor de andere schapen die vóór Armageddon hun loopbaan in deze wereld getrouw eindigen, geen teleurstelling voor hen zal zijn, maar hen volmaakt zal bevredigen en in volledige overeenstemming met zijn rechtvaardigheid zal zijn. Er is geen reden zich thans er over bezorgd te maken of er onnodig vele kommervolle gedachten over te koesteren.
● Bedoelde Jezus, toen hij over een kameel sprak die door een oog van een naald ging, een letterlijk oog van een naald, of had de uitdrukking betrekking op een kleine poort in een van de grote poorten van Jeruzalem? — N.R., Brits Guyana.
Wij herinneren ons dat jaren geleden gewoonlijk werd uitgelegd dat het „oog van een naald” een kleine poort betekende in een van de grote poorten van Jeruzalem, zodat wanneer de avond was gevallen en de poorten werden gesloten, deze kleine poort geopend kon worden en de kameel, wanneer zijn lasten werden afgeladen, op zijn knieën en heupen door de kleine poort kon kruipen; met andere woorden, met grote moeite. Vervolgens gaf George M. Lamsa in 1940 zijn vertaling uit, The New Testament Translated from Original Aramaic Sources (Het Nieuwe Testament vertaald uit oorspronkelijke Aramese bronnen), en in deze vertaling vertolkt hij Mattheüs 19:24 als volgt: „Wederom zeg ik u: Het is gemakkelijker dat een touw door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke man het koninkrijk Gods ingaat”.
De Nieuwe-Wereld-Vertaling (Eng.), die verleden jaar werd uitgegeven, vertolkt Mattheüs 19:24 echter als volgt: „Wederom zeg ik u: Het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald komt dan dat een rijke man in het koninkrijk Gods komt”. Maar in Lukas 18:25 wordt in de oorspronkelijke Bijbel een ander Grieks woord gebruikt en daarom vertolkt de Nieuwe-Wereld-Vertaling dat vers op de volgende wijze: „Ja, het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naainaald komt dan dat een rijke man in het koninkrijk Gods komt”. Wij geloven dat Jezus een letterlijke naainaald en een letterlijke kameel bedoelde, ten einde te illustreren dat datgene waarover hij het heeft, niet mogelijk is zonder de uiterste hulp van God.
„Gij staat vast in één geest, met één ziel zijde aan zijde strijdend voor het geloof van het goede nieuws, en dat gij in geen enkel opzicht wordt verschrikt door uw tegenstanders. Juist dit is een bewijs van vernietiging voor hen, maar van redding voor u.” — Fil. 1:27, 28. NW.