Kinderen grootbrengen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij
„Deze woorden die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn, en gij moet ze uw zoon inscherpen en er over spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg wandelt en wanneer gij u neerlegt en wanneer gij opstaat.” — Deut. 6:6, 7, NW.
1. Waarin verschillen de mensen en Jehovah?
JEHOVAH zegt dat het de mens die wandelt, niet is gegeven zijn schreden te richten. De mensen zeggen dat de mens wel zijn schrede kan richten. Zij weigeren dus goddelijke leiding, aanvaarden menselijke leiding, wandelen in de ene warboel na de andere, en bewijzen dat God waarachtig is. Jehovah zegt dat er een weg is die een mens recht schijnt, maar het einde er van is de weg des doods. De mensen hebben lange tijd de weg gevolgd die hun recht scheen, en het heeft oorlog, hongersnood, ziekte en de dood tot gevolg gehad. De weg die de mens recht schijnt, is in Gods ogen verkeerd. De weg welke de mens bewandelt, is niet de weg die door God wordt voorgeschreven. — Spr. 14:12; Jer. 10:23.
2. Tot welke dwaasheid vervallen moderne mensen met betrekking tot kinderopleiding?
2 Indien de weg die een mens recht schijnt, op de dood uitloopt, hoe kan dan de weg die een kind recht schijnt, ergens anders op uitlopen? Indien het de mens die wandelt, niet is gegeven zijn schreden te richten, hoe kan het dan aan het kind, dat met onvaste stappen loopt, zijn gegeven om zijn schreden te richten? Toch zegt de moderne mens, die zijn schreden van de ene warboel naar de andere richt en wiens weg in de gracht van vernietiging uitloopt, dat het moderne kind zijn eigen schreden dient te richten en zijn eigen weg dient te kiezen. Deze methode wordt „zelfregulatie” genoemd, en een van de meer fanatieke voorstanders er van schrijft: „Het ligt voor de hand dat zelfregulatie niet vergezeld moet gaan van afkeurende blikken of boze woorden van de zijde der ouders. De baby moet telkens en de gehele tijd door worden goedgekeurd. . . . Het voornaamste doel van het kind in het leven is, geliefd te worden, en elk pak slaag, elke zedenles, elke afkeurende blik betekent voor het kind dat het niet wordt geliefd. . . . Een kind vrees in te boezemen, is de onvergeeflijke zonde, en ik zeg er vlug bij dat vrees niet een pak slaag of een woedeuitbarsting behoeft te betekenen, want de zoetsappigste moeder kan haar kinderen vrees inboezemen door een afkeurende blik te laten zien.” Zij beweren dat streng onderricht het kind remt, het stuit en het in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid belemmert.
3, 4. Welke vreselijke misdadigheid kenmerkt onze tijd?
3 Welnu, hier zijn enkele persoonlijkheden die in hun ontwikkeling belemmerd hadden moeten worden. Een jongen van 15 jaar steekt een meisje van 10 jaar dood. Waarom? Hij antwoordt: „Ik gevoelde plotseling een overweldigende aandrang om te doden.” Een jongen van 16 jaar doodde een man met een hamer. Zijn reden: „Ik gevoelde een plotseling verlangen om iemand te doden — het deed er niet toe wie.” Een andere jongen van 16 jaar schoot drie zusters en hun broer dood, en verklaarde: „Ik vroeg mij zo af wat voor gevoel het zou zijn iemand te doden.” Een jongen van 15 jaar vertelde de politie dat hij op een in een tent gehouden opwekkingsbijeenkomst zijn beste vriend had doodgestoken omdat ’hij mij met een liederenbundel sloeg.’ Een jongen van 16 jaar doodde zijn vriend omdat deze hem onder zijn voeten had gekieteld terwijl hij sliep. Een jongen van tussen de 10 en 20 jaar die van zijn moeder geen toestemming kreeg de auto van het gezin te gebruiken om naar een korfbalwedstrijd te gaan, nam daarom een jachtgeweer, doodde zijn moeder, zijn 11-jarige broertje en zijn 6-jarige zusje, nam de auto en ging naar de wedstrijd. Twee broers met een buks schoten van een afstand een man neer, vervolgens vuurden zij, terwijl zij naar de gewonde man toe liepen, om beurten kogels in zijn lichaam, met een laatste schot van vlak bij, dat in zijn hersenen ging. Weer een andere jongen van zo tussen de 10 en 20 jaar had een wild weekeinde van moord. Zijn slachtoffers schreeuwden. Hij kan schreeuwen niet verdragen. Hij haalde zijn schouders op over vijf moorden en zeide dat het „jammer” was.
4 Vorig jaar juli stond er in een kop op de voorpagina van een New Yorks nieuwsblad te lezen: „Door meisjesbende gevoerde oorlog met messen in de kiem gesmoord.” Het bericht zeide: „Een door een meisjesbende gevoerd gevecht met ijshaken, springmessen en slagersmessen werd afgewend, alhoewel zij zich reeds tegenover elkaar hadden opgesteld toen politieagenten op verzoek kwamen aanzetten.” Zij waren de strijd overeengekomen naar aanleiding van een ruzie over jongens. Oorlogen tussen benden jongens alsook meisjes van 10 tot 20 jaar zijn niet te geloven maar ze zijn waar. Benden die met elkaar wedijveren, komen volgens afspraak tezamen en vechten met geweren, messen, knuppels en zelfs met eigengemaakte benzinespringstoffen, die als „Molotow cocktails” bekendstaan. In één geval waar met elkaar wedijverende benden een gevecht hadden, werd een jongen aan de voorbumper van een auto vastgebonden, de auto lieten zij zonder bestuurder van een heuvel af rijden, en de botsing beneden aan de heuvel doodde hem. Wederom kwamen twee benden van kinderen tussen de 10 en 20 jaar bij elkaar, er begon een strijd, vijf schoten werden gehoord, vijf kinderen vielen neer, drie gewond en twee dood.
5. Tot welke gevolgtrekking komen sommigen gezien de vruchten die door moderne methoden worden voortgebracht?
5 De mensen kunnen het atoom beteugelen, maar hun kinderen kunnen zij niet beteugelen. Kinderpsychologen komen hiertegen in opstand, terwijl zij voorstanders zijn van vooruitstrevende methoden waaraan geen beperkingen zijn verbonden. Maar wanneer er kinderpsychologen zijn, die de kinderen leiden, waarom neemt de misdadigheid dan toe? Indien de theorieën over opleiding die zij hebben geplant, zo goed zijn, waarom zijn de vruchten die worden geoogst, dan zo slecht? Wij hebben slechts geknabbeld aan het bericht over de misdadigheid der jeugd, maar dat kleine hapje vertelde ons dat de vruchten rot zijn. Onlangs bevatte een toonaangevend New Yorks nieuwsblad een reeks artikelen over misdaden en door benden gevoerde oorlogen waarvoor jeugdige personen van tussen de 10 en 20 jaar verantwoordelijk waren, en, na de opkomst van vooruitstrevende methoden van kinderopleiding te hebben opgemerkt, die het strenge onderricht volkomen verwerpen, werd in dit blad gezegd: „Velen van hen die door jeugdige personen van tussen de 10 en 20 jaar bedreven misdaad bestrijden, zijn er van overtuigd dat dit gebrek aan streng onderricht er de schuld van is dat vele kinderen weigeren de normale maatstaven van gedrag te aanvaarden.” J. Edgar Hoover heeft de oorzaken van de misdadigheid der jeugd onderzocht en beweert dat negentig procent er van terug te voeren is tot gebrek aan streng onderricht van de zijde der ouders. Een rechter van een rechtbank in Brooklyn leverde het volgende scherpe commentaar: „Ik denk dat wij voor enkelen van het jonge volkje een ’lat uit de houtloods’ nodig hebben. Maar dat wordt tegenwoordig beschouwd als iets wat uit de mode is. Nu wordt ons gezegd dat je een kind niet moet slaan; gij zoudt een genie in zijn ontwikkeling kunnen belemmeren.”
6. Waardoor dienen de moderne methoden te worden vervangen?
6 Maar zien wij rondom ons een buitengewoon rijke oogst van in hun ontwikkeling niet belemmerde genieën tot rijpheid komen? Halen wij daarentegen niet een recordoogst van jeugdige misdadigers binnen? Goede bomen brengen mooie vruchten voort, geen rotte vruchten. Misschien zijn de theorieën die door kinderpsychologen zijn geplant, geen goede bomen maar rotte bomen. Rotte bomen dienen omgehakt te worden. Moderne methoden dienen ontworteld te worden en op hun plaats dient juist, streng onderricht van de zijde der ouders te worden geplant. Geen streng onderricht van de zijde der ouders in wegen die de mensen recht toeschijnen, daar het noch de ouders noch het kind is gegeven zonder hulp hun schreden te richten of juiste wegen te kiezen. Ziet naar Jehovah God! Hij zal zowel de ouders als het kind in juiste wegen leiden. Hij leidt de ouders door middel van Zijn Woord; hij leidt het kind door bemiddeling van zijn door God onderwezen ouders. Vertrouwt daarom op Jehovah en steunt niet op u zelf. Erkent hem in deze aangelegenheid en hij zal uw pad richten. — Spr. 3:5, 6; Matth. 7:16-20.
7. Welke verplichting rust op de ouders, en hoe kunnen zij er aan voldoen?
7 Tot ouders zegt Jehovah: „Deze woorden die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn, en gij moet ze uw zoon inscherpen en er over spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg wandelt en wanneer gij u neerlegt en wanneer gij opstaat” (Deut. 6:6, 7, NW). De ouders hadden de plicht te onderwijzen, de kinderen moesten luisteren en leren. Deze instructie was niet aan beperkingen gebonden met betrekking tot tijd of plaats. Wanneer het ook maar passend was, waar het ook maar gelegen kwam en welke geschikte situatie zich ook maar voordeed, er diende onderricht te worden gegeven. Maar bovendien moesten de ouders bepaalde tijden terzijde stellen voor thuisstudie met hun kinderen. Het zou een bespreking van de tekst kunnen zijn aan de ontbijttafel, of een studie gedurende de dag of de avond in een van de boeken van het Genootschap, of een bespreking van een hoofdstuk uit de Bijbel, of van een bijartikel in De Wachttoren, of een van de onderwerpen in „Make Sure of All Things”, of een herhaling van punten die op een vergadering van de gemeente werden behandeld.
8. Wat dient er wel en wat niet te worden gedaan met betrekking tot kinderen en vergaderingen?
8 De kinderen dienen deze vergaderingen stellig te bezoeken en stil te zitten. Merk op dat de aanwezigheid van kinderen een goddelijk bevel is: „Roep het volk bijeen, de mannen en de vrouwen en de kleinen en uw tijdelijke inwoner die binnen uw poorten is, opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij Jehovah uw God moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden van deze wet te volbrengen” (Deut. 31:12, NW). De kleinen moesten niet van de ouders worden afgezonderd, niet van hen vandaan en naar de een of andere Zondagsschool worden gestuurd ten einde speciaal onderricht te ontvangen, maar zij moesten in de ene gemeente blijven „opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren.” En waarnaar moesten zij luisteren? Naar de Wet die speciaal was geschreven en vereenvoudigd zodat ze door kinderen verwerkt kon worden? Neen, zij luisterden naar zulke ingewikkelde dingen als Leviticus! Zij luisterden en leerden, en wanneer zij iets niet begrepen, vroegen zij het later aan hun ouders. De kleinen dienen in deze tijd niet apart te worden gezet in een geluiddichte kamer waar zij kunnen ravotten, en evenmin is het verstandig speelgoed aan hen te geven waarmede zij gedurende vergaderingen kunnen spelen en dat zij kunnen laten vallen. Houdt in gedachten dat het doel waarom Jehovah beveelt dat zij aanwezig zijn, is „opdat zij mogen luisteren en opdat zij leren.” Indien de kleinen in Israël naar Leviticus konden luisteren en konden leren, kan het jonge volkje in deze tijd naar veel lichtere stof luisteren en kan het eveneens leren. Deze weg mag in de ogen der mensen niet juist schijnen, maar hij is juist in Gods ogen.
VOORBEELD VAN OUDERS BELANGRIJK
9. Hoe toonde Jezus aan dat kinderen de eigenschap hebben om na te bootsen?
9 Onderricht geven door te spreken en te lezen, kan veel tot stand brengen, maar onderricht geven door voorbeeld brengt meer tot stand. Ouders zijn voorbeelden voor hun kinderen, of zij dit nu al dan niet willen zijn. Kinderen zijn speciaal vatbaar voor voorbeelden, daar zij de natuurlijke neiging hebben om na te bootsen. Jezus toonde dit aan toen hij zeide: „Met wie zal ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk jonge kinderen die op de marktplaatsen zitten en tot hun speelmakkers uitroepen, zeggende: ’Wij hebben voor u op de fluit gespeeld, maar gij hebt niet gedanst; wij hebben gejammerd, maar gij hebt u niet in droefheid geslagen’” (Matth. 11:16, 17, NW). Jezus’ geslacht werkte niet mee en kon niet worden bevredigd, evenals de speelmakkers die niet wilden reageren door te gaan dansen wanneer andere kinderen op de fluit speelden of door droevig te zijn wanneer hun kameraadjes jammerden. Maar waar het om gaat, is, dat de kinderen in hun spelen volwassenen nabootsten. Ouderen hielden bruiloften, die vergezeld gingen van muziek en dansen; zij leidden ook begrafenissen, waarbij veel werd gejammerd en wat gepaard ging met veel droefheid. De kinderen bootsten in hun spelen deze handelingen van de volwassenen na.
10. Waarvoor dienen ouders te zorgen en wat mogen zij verwachten?
10 Zorgt er voor dat uw handelingen als ouders navolgenswaardig zijn. Studeert gij thuis geregeld de Bijbel en Bijbelse hulpmiddelen? Bezoekt gij wijkboekstudiën, Wachttoren-studiën van de gemeente en dienstvergaderingen en vergaderingen der bedieningsschool? Zit gij daar rustig en luistert gij, en geeft gij commentaar wanneer de gelegenheid wordt geboden? Neemt gij geregeld deel aan de velddienst, en neemt gij uw kinderen mee? Slaan zij u gade in het van-deur-tot-deur-werk, nabezoekwerk en huis-Bijbelstudiewerk, en horen zij dat gij doeltreffende aanbiedingen doet? Indien dit het geval is, weest dan niet verbaasd wanneer gij hen met hun speelmakkers van-deur-tot-deur-dienst ziet spelen of met een pop een studie ziet leiden of voor een denkbeeldig gehoor een oefenlezing ziet houden. Sommige ouders hebben hun kinderen zelfs in zulke spelletjes aangemoedigd en met goede resultaten.
11. Wat is het eerste vereiste voor ouders om kinderen tot leven in de nieuwe wereld op te leiden?
11 Hoe dan ook, indien gij uw kinderen wilt opleiden om in de nieuwe wereld te leven, is het, gezien kinderen de eigenschap hebben om na te bootsen, een eerste vereiste dat gij u zelf opleidt om in die wereld te leven. Gij moet handelen zoals gij wilt dat uw kinderen handelen, weest zoals gij wilt dat uw kinderen zijn. Zij zullen de neiging hebben u na te bootsen. Dit is niet alleen waar met betrekking tot theocratische werkzaamheden, maar het is vooral waar met betrekking tot persoonlijk gedrag. Indien gij u aan hoge morele maatstaven houdt, indien uw beginselen goed zijn, indien gij jegens allen vriendelijk en beleefd en attent zijt, zullen uw kinderen in die richtingen neigen. Indien gij rustig, eerbiedig, eerlijk, barmhartig, getrouw en liefderijk zijt, zullen die eigenschappen licht op uw kinderen overgaan.
12. Met welke diepgaande vragen kunnen ouders zichzelf onderzoeken?
12 Het heeft weinig waarde uw kind te vertellen wat u deed toen u een jongen of meisje van zijn of haar leeftijd was. Het kind zag u toen niet; het ziet u nu. Het is niet zozeer wat u toen deed als wel wat u nu doet; niet wat u als kind deed, maar wat u als volwassene doet. Hebt gij twee stel beginselen, een om te prediken en het andere om in praktijk te brengen, een voor u zelf en het andere voor uw kind? Natuurlijk mogen volwassenen dingen doen die kinderen niet dienen te doen, toch zijn de grondbeginselen waardoor zij zich moeten laten leiden, gewoonlijk hetzelfde. Fluistert gij gedurende vergaderingen, maar maakt gij uw kind een standje wanneer het stoornis veroorzaakt? Wandelt gij op grote vergaderingen gedurende de lezingen rond, maar straft gij uw kind wanneer het in de plaatselijke gemeente hetzelfde doet? Roddelt gij, nadat gij uw kind hebt verteld niet over anderen te praten? Vertelt gij uw kind niet te liegen en liegt gij dan zelf? Verbreekt gij uw beloften aan het kind, maar verwacht gij dat het zijn beloften aan u houdt? Eist gij meer van uw kind dan van u zelf?
13. Wat kan het gevolg zijn wanneer ouders inconsequent zijn in woord en daad?
13 Vergeet nimmer dat uw daden meer spreken dan uw tong, en dat uw voorbeeld meer zegt dan uw woorden. Indien gij uw beginselen in praktijk brengt, behoeft gij ze soms niet eens te prediken. Sommige dingen mogen onbelangrijk schijnen, maar indien ze een beginsel schenden dat gij uw kind tracht in te prenten, doen ze schade. Het kind kan denken dat gij inconsequent en onbetrouwbaar zijt, en kan denken dat het eveneens beginselen kan negeren. Uw opleiding en voorschriften moeten consequent zijn of het kind zal niet weten hoe hij of zij het met u heeft, zal er niet zeker van zijn dat gij, wanneer gij iets zegt, het ook zult doen, dat gij, wanneer gij iets belooft, het zult nakomen, dat gij, wanneer gij dreigt, het zult doen. Wanneer gij iets zegt maar het niet doet, zult gij gelijk de huichelachtige Farizeeën zijn, over wie Jezus zeide: „Zij zeggen het wel maar doen het niet” (Matth. 23:3, NW). Wat zij zeiden, was goed; wat zij deden, was precies verkeerd. Een kind bemerkt onoprechtheid en huichelachtigheid onmiddellijk en heeft er een afkeer van; maar hij zal dat soort van dingen eveneens navolgen voor zelfzuchtig voordeel. Ouders, indien gij dus geen kleine Farizeeërs wilt hebben, weest dan geen grote Farizeeërs.
14. Waarom zijn de ouders grotendeels verantwoordelijk voor de tegenwoordige misdadigheid der jeugd?
14 Het door de ouders gestelde voorbeeld is aansprakelijk gesteld voor veel van de tegenwoordige misdadigheid der jeugd, en terecht. Een vooraanstaande rechter van de stad New York haalde twee factoren aan die voor misdadigheid verantwoordelijk zijn: 1. mensen op hoge posten die vertrouwelijk met misdadigers omgaan en hen beschermen, en 2. gebrek aan ouderlijke leiding. Een jeugdrechtbank die het probleem van misdadigheid besprak, „legde de nadruk op het verzuim der ouders thuis en het tenietdoen van de zedenwet onder een groot gedeelte van de bevolking.” Eén opvoeder zeide dat het „verschil tussen de zeden die kinderen door hun ouderen worden geleerd en het werkelijke leven dat deze ouderen leiden . . . er toe bijdraagt dat de misdadigheid in Amerika toeneemt.” Volwassenen schrijven romans, maken humoristische tekeningen, alsmede films, betalen voor televisieprogramma’s, componeren muziek, publiceren advertenties, en in deze en vele andere dingen overstromen zij de geest met sexualiteit en immoraliteit, diefstal en moord, gewelddaad en oorlog. Dit zijn de rotte vruchten van het gevallen vlees waarmede de geest van jeugdige personen wordt volgepropt, terwijl in de Bijbel wordt gezegd dat de geest van zowel jongen als ouden zich moet bezighouden met de goede vruchten van de geest van Jehovah. Onze innerlijkste gedachten zullen ten slotte zowel in woorden als in daden Jehovah’s wet tot uitdrukking brengen (Gal. 5:22-24; Fil. 4:8; Matth. 12:34, 35). Indien een verkeerde denkwijze niet door een juiste denkwijze wordt verdrongen, zal het kwaad ten slotte aan de oppervlakte komen en ons tot zonde doen vervallen.
GEDURENDE DE VORMINGSJAREN OPLEIDEN
15. Welke angstvallige bezorgdheid hebben godvrezende ouders, maar welk voordeel hebben zij?
15 Deze oude wereld is gezonken! Ze heeft zichzelf doen zinken. Ze zaait vuiligheid, ze oogst vuiligheid. Ze bespot God, maar niet ongestraft (Gal. 6:7, 8). Toch moeten wij te midden van deze bezoedelde zeeën der misdadige mensheid een koers van zedelijkheid en rechtschapenheid aanhouden, en één van de dingen waarvoor getrouwe ouders wel het angstvalligst bezorgd zijn, is dat hun kinderen, wanneer zij zich buiten de thuishaven wagen, niet in deze zeeën zullen zinken. Het is stellig waar dat, zoals Paulus zeide, ’Slechte omgang nuttige gewoonten verderft’ (1 Kor. 15:33, NW). Ouders die in de waarheid zijn, hebben echter wanneer hun kinderen worden geboren, een gezegend voordeel. Zij hebben een belangrijke voorsprong op wereldse omgang. De eerste paar maanden hebben zij uitsluitend omgang met het kind, en gedurende de eerste paar jaar, voordat het naar school gaat, hebben zij voornamelijk omgang met het kind. Wanneer de omgang van de zijde der ouders goed is, zullen hierdoor nuttige gewoonten vaste voet krijgen voordat slechte omgang zijn aanval doet. Wanneer kwade krachten ten slotte het kind aanvallen, kan het deze aanvallen afslaan zodat ze geen succes zullen hebben. Houdt in gedachten dat wijsheid een verdediging is en het leven beschermt van hem die het bezit. — Pred. 7:12.
16. Welke onjuiste redenatie maakt dat sommigen dit voordeel verliezen, en hoe bewijst de Bijbel dat deze redenatie onjuist is?
16 Toch is een grote fout die dikwijls door de ouders wordt gemaakt, dat zij het kostbare voordeel wegwerpen door de theocratische opleiding tot latere jaren uit te stellen. Zij sturen het kind de wereld in, waar het wereldse omgang heeft, zonder het de verdediging te geven die goddelijke wijsheid biedt, denkend dat de geest van het kleine kind niet in staat is grondwaarheden en beginselen te begrijpen. Zij schijnen te vergeten dat de geest van het kind in een korte tijd een ingewikkelde taal kan leren. Dit is een prestatie welke van de geest van een volwassene veel vergt. Aangezien het kind toch een taal gaat leren, waarom het niet de reine taal te laten zijn? Waarom in zijn woordenschat geen woorden gebracht die eer aan Jehovah zullen geven? (Zef. 3:9; Ps. 148:12, 13). Waarom niet eerst theocratisch onderricht in de geest te laten komen, in plaats van het jarenlang uit te stellen terwijl ondergeschikte inlichtingen in de geest worden opgenomen? Timotheüs’ moeder en grootmoeder maakten geen fout door hem terwijl hij een kind was, te onderwijzen, of wel soms? En zij gebruikten de Schrift, niet een vereenvoudigd kinderboek. De Schrift ging niet boven zijn verstand, want hij leerde de Schrift kennen. Jaren later maakte Paulus met goedkeuring gewag van de opleiding die Timotheüs in zijn kinderjaren had ontvangen: „Van kindsbeen af hebt gij de heilige geschriften gekend die u wijs kunnen maken tot redding” (2 Tim. 3:15, NW). Sommigen zeggen dat kleine kinderen er niets aan hebben vergaderingen te bezoeken, maar Jehovah zegt hen mee te nemen „opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren.” Hoe kunnen zij hun Schepper in de dagen van hun jeugd gedenken indien zij in de dagen van hun jeugd nimmer over hun Schepper horen? — Pred. 12:1.
17. Waarom is het raadzaam de theocratische opleiding vroeg in het leven te beginnen?
17 Door de krachtige inwerking van zijn Woord op ons en de indruk die het op ons maakt, vormt Jehovah ons gelijk van klei gemaakte vaten der barmhartigheid of des toorns (Rom. 9:20-24). Hoe verser de klei is des te gemakkelijker is ze te vormen. Hoe langer ze staat, des te harder ze wordt. Wij kunnen gemakkelijker in overeenstemming met Jehovah’s Woord worden gevormd wanneer dat Woord op ons inwerkt terwijl wij jong zijn dan dat wij wachten totdat wij oud zijn en onze gewoonten een vastere vorm hebben aangenomen. Kinderen zijn buigzamer, en hoe jonger hoe beter. Jezus gebruikte een kind als een voorbeeld van nederigheid, en zeide dat zijn volgelingen gelijk kinderen moesten worden (Matth. 18:1-4). Een klein kind is onvast en heeft leiding nodig, zoals door Jesaja wordt aangetoond wanneer hij naar de tijd verwijst „voordat het kind wete het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen” (Jes. 7:16, Belg. PB; Ef. 4:14). De eerste jaren waarin het kind voor indrukken vatbaar is, zijn de vormingsjaren, en het kind zal ten goede of ten kwade worden gevormd. De ouders moeten er voor zorgen dat het kind ten goede wordt gevormd en dat de vorming op grond van goede beginselen geschiedt, of anders zullen andere invloeden deze vorming ten kwade doen zijn, en tegen de tijd dat nalatige ouders denken dat een theocratische opleiding dient te beginnen, bevinden zij wellicht dat het kind zich er tegen heeft verhard. — Spr. 19:18.
18. Welke bevindingen bevestigen dat het verstandig is een kind in zijn kindsheid op te leiden?
18 Een redactioneel artikel in een nieuwsblad, waarin werd geklaagd dat de golf van de misdadigheid der jeugd een vloedgolf wordt, had het volgende te zeggen: „Deskundigen zijn het er nu over eens dat wij, indien wij misdadigheid zouden willen verhinderen, de kinderen in de jaren voordat zij naar school gaan, moeten bereiken.” In een van de meest uitgebreide studiën die ooit over de misdadigheid der jeugd is gemaakt, een studie welke tien jaar heeft geduurd, was de grootste bevinding dat voornamelijk door het leven thuis wordt bepaald of het kind al dan niet misdadig zal worden. Door het onderzoek werd onthuld dat indien het gezinsleven gezond was, de kansen dat het kind misdadig zou worden, slechts 3 op de 100 waren, terwijl indien de verhoudingen tussen ouders en kind slecht waren, de kansen dat het kind de verkeerde weg zou opgaan, 98 op de 100 waren. Alhoewel er dus sporadisch uitzonderingen kunnen voorkomen, blijft de algemene regel die in Spreuken 22:6 (PC) staat opgetekend, van kracht: „Oefen kinderen in de weg, die ze moeten gaan, dan wijken ze ook in hun ouderdom er niet van af.”
19. Welke ervaring kan tot troost zijn voor ouders die zich bezorgd maken over de uitwerking die slechte wereldse omgang op de kinderen heeft?
19 Hier volgt een werkelijke ervaring welke tot troost kan zijn voor ouders die zich er bezorgd over maken dat hun kinderen door slechte wereldse omgang worden bedorven wanneer zij buiten de bescherming van de familiekring komen. Een getuige leidde een Bijbelstudie bij een vrouw in Brooklyn. Haar 4-jarige zoontje luisterde mee. De vader maakte bezwaren. Hij zeide: Laat de jongen wachten totdat hij 21 is en dan een beslissing nemen omtrent religie. Enkele dagen later kwam er een schoolonderwijzeres aan de deur van deze vrouw en vroeg of zij een van Jehovah’s getuigen was. Neen, zo zeide de vrouw, ik studeer alleen met hen. Toen vertelde de onderwijzeres hoe zij had gezien dat de kleine jongen door een groep kinderen werd aangevallen, hoe zij een einde had gemaakt aan de aanval en de reden er voor te weten was gekomen. De kinderen wilden dat deze kleine jongen een standbeeld dat in de buurt stond, als God zou erkennen; het was geen religieus standbeeld maar de religieuze opleiding van de kinderen deed hun denken dat het God was. Het 4-jarige jongetje weigerde het als God te erkennen, en vertelde hun dat het niet kon zien, niet kon horen, niet kon spreken, niet kon bewegen, God niet kon zijn en dat hij het niet God zou noemen! Om deze reden werd hij door een groep kinderen aangevallen. Toen de vader van de jongen dit hoorde, was hij verbaasd dat zijn zoontje zo veel in zich had opgenomen door aan de Bijbelstudie mee te doen, en hij was zozeer onder de indruk gebracht door de moed van zijn zoontje, dat deze pal had gestaan tegen de aanval der kinderen, dat hij veranderde en zeide dat zijn zoontje er mede kon doorgaan aan de studie deel te nemen. — Jer. 10:5; Hab. 2:18, 19.