Was Petrus de eerste paus?
Is Petrus de rots waarop Christus zijn kerk heeft gebouwd? Wat stellen de sleutels voor welke Jezus aan Petrus heeft gegeven? Werden de sleutels aan opvolgers doorgegeven? Heeft Petrus er aanspraak op gemaakt dat hij de eerste paus was? Handelde hij gelijk een paus? De antwoorden uit Gods Woord zelf treft u hieronder aan.
PERSONEN die oprecht van hart zijn, hebben er geen bezwaar tegen dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de titels van de paus, zoals „Plaatsbekleder van Jezus Christus” en „Opvolger van de H. Petrus, de Vorst der Apostelen.” Zijn die titels schriftuurlijk? De priesters verwijzen elke onderzoeker naar Jezus’ woorden in Mattheüs 16:18, 19 in de katholieke Petrus Canisius Vertaling: „En Ik, Ik zeg u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En u zal Ik de sleutels geven van het rijk der hemelen.” Betekent dit, zoals de Rooms-Katholieke Kerk beweert, dat Jezus Petrus heeft aangesteld tot het hoofd van zijn kerk en tot de eerste paus?
Opdat wij kunnen begrijpen wat Jezus bedoelde, is het goed met behulp van een nauwkeurige, moderne vertaling van de bijbel Jezus’ woorden en het verband waarin ze staan, aan een onderzoek te onderwerpen. Toen Jezus en zijn apostelen op zekere dag in de omgeving van Cesarea Filippi waren, vroeg hij hun: „Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?” De verscheidene antwoorden welke de mensen gaven, waren verkeerd. Dientengevolge vroeg Jezus aan zijn apostelen: „Wie zegt gij echter dat ik ben?” Vlug antwoordde Simon Petrus: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Hierop antwoordde Jezus: „Ik zeg u: Gij zijt Petrus [Petros, ’een steen,’ in het manlijke geslacht], en op deze rotsmassa [Grieks, petra, ’een rotsmassa,’ in het vrouwelijke geslacht] zal ik mijn gemeente bouwen.” — Matth. 16:13-18.
Direct blijkt hieruit dat de rots waarop Christus zijn kerk heeft gebouwd, niet van hetzelfde oorspronkelijke Griekse woord komt dat Jezus bezigde toen hij naar Petrus verwees. Petros, de naam welke Jezus aan Petrus had gegeven, staat in het manlijke geslacht en betekent een steen welke bewogen kan worden, een stuk rots; maar petra, de rots waarop de kerk is gebouwd, staat in het vrouwelijke geslacht en betekent een „rotsmassa.” Had Jezus bedoeld dat Petrus het hoofd van zijn kerk zou zijn, dan zou het voor de hand liggend zijn geweest dat hij had gezegd: „Gij zijt Petros en op deze Petros zal ik mijn kerk bouwen.” Maar Jezus heeft dat nimmer gezegd! Evenmin heeft hij gezegd: „Gij Petrus, zult mijn kerk bouwen.” Jezus zei daarentegen: ’Ik zal mijn kerk bouwen.’ Wie is dan deze petra, de „rotsmassa,” waarop Christus zijn kerk bouwt?
DE ROTSMASSA GEÏDENTIFICEERD
Ten einde ’ons van alles te vergewissen,’ hetgeen wij volgens de bijbel moeten doen, is het van het allergrootste belang de Schrift te onderzoeken om er achter te komen hoe Petrus zelf Jezus’ woorden heeft opgevat. Dacht Petrus werkelijk dat hij de petra, het uit rotsmassa bestaande fundament was? Integendeel! Hij begreep dat Christus zelf het fundament was: „Petrus dan, vervuld van heilige geest, zei tot hen: ’. . . in de naam van Jezus Christus de Nazarener, die gij aan een paal hebt genageld, maar die door God uit de doden is opgewekt, door deze staat deze man hier gezond voor u. Dit is „de steen die door u, bouwers, werd behandeld als ware hij van geen belang, die tot hoofdhoeksteen is geworden”.’” — 1 Thess. 5:21; Hand. 4:8-12.
Wanneer Petrus de rots was waarop de kerk was gebouwd, zou hij dit stellig hebben geweten, en wanneer hij het geweten zou hebben, zou hij dit in zijn zendbrieven op krachtige wijze hebben duidelijk gemaakt. Maar zelfs in zijn eigen geschriften noemt Petrus zichzelf nergens paus of spreekt hij over zichzelf als het hoofd van de kerk. Veeleer identificeert hij Christus als het uit rotsmassa bestaande fundament: „Komend tot hem als tot een levende steen, weliswaar door mensen verworpen, maar uitverkoren, kostbaar, in de ogen van God, wordt gijzelf ook als levende stenen tot een geestelijk huis opgebouwd met het doel een heilig priesterschap te vormen, ten einde geestelijke offers op te dragen die door bemiddeling van Jezus Christus voor God aanvaardbaar zijn. . . . Voor u is hij daarom kostbaar, omdat gij gelovigen zijt; maar voor hen die niet geloven ’is de identieke steen die de bouwlieden hebben verworpen, de voornaamste hoeksteen geworden,’ en ’een steen der struikeling en een rotsmassa van ergernis’.” — 1 Petr. 2:4-8.
Petrus erkende dat hij slechts een der levende stenen was waaruit de christelijke kerk wordt opgebouwd. Voorzeker behoorde Petrus, daar hij een apostel van Jezus Christus was, tot het fundament van de christelijke kerk: „De muur van de stad had ook twaalf fundamentstenen, en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.” Maar geen enkele bijbelschrijver noemt Petrus het hoofd der kerk. De kerk is geen letterlijk gebouw, maar een geestelijke tempel welke is opgetrokken uit 144.000 levende stenen, die de bruid van Christus vormen, de christelijke gemeente. De bijbel legt er overvloedig getuigenis van af dat Christus het hoofd der gemeente is. De apostel Paulus verklaarde ten aanzien van Christus: „Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente.” En wederom: „Gij zijt opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen van het fundament is.” — Openb. 21:14; Kol. 1:18; Ef. 2:20.
Zou er nog enige twijfel bestaan over de identiteit van de rotsmassa, dan wordt die wel volkomen weggenomen door de woorden van de apostel in 1 Korinthe 10:4, waardoor de identiteit van de petra, de rotsmassa, onmiskenbaar wordt vastgesteld: „Zij plachten uit de geestelijke rotsmassa te drinken, die hen volgde, en die rotsmassa [in het Grieks, petra] betekende de Christus.”
Toen Jezus dus die woorden in Mattheüs 16:18 uitsprak, bedoelde hij dat hij, degene die zo juist door Petrus als de Messias was geïdentificeerd, het uit rotsmassa bestaande fundament was waarop de christelijke gemeente gebouwd zou worden.
Wanneer vond de leerstelling dat Petrus het hoofd der kerk is en dat hij, zoals men aanneemt, opvolgers heeft, haar begin? Ze werd in de Rooms-Katholieke Kerk vastgelegd door de geloofsbelijdenis van Nicea, welke in 325 en 381 n. Chr. werd opgesteld. Maar de onvervalste en onverdorven christenen die in de dagen der apostelen hebben geleefd, hebben nimmer van zulk een leerstelling af geweten. Ja, tot aan de vierde eeuw hielden belijdende christenen er niet zulk een leer op na. Toen de Oostenrijkse rooms-katholieke bisschop Joseph Strossmayer in 1870, in welk jaar er over het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid werd gedebatteerd, zijn rede uitsprak voor het kardinaalscollege, lichte hij dit punt toe:
„Van alle godgeleerden der christelijke oudheid neemt de H. Augustinus wel een der eerste plaatsen in wat kennis en heiligheid aangaat. Luister eens naar wat hij in zijn tweede verhandeling over de eerste zendbrief van de H. Johannes schrijft: ’Wat betekenen de woorden, Ik zal mijn kerk op deze steenrots bouwen? Op dit geloof, hetwelk had gezegd: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.’ In zijn verhandeling over de H. Johannes treffen wij de volgende veelbetekenende zin aan — ’Op deze steenrots welke gij hebt beleden, zal ik mijn kerk bouwen, want Christus was de steenrots.’ De grote bisschop geloofde zelf zo weinig dat de kerk op de H. Petrus was gebouwd, dat hij in zijn dertiende preek tot de mensen zei: ’Gij zijt Petrus, en op deze steenrots (petra) welke gij hebt beleden, op deze steenrots welke gij hebt gekend, zeggende: Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God, zal Ik mijn kerk bouwen — op Mijzelf, die de zoon van de levende God ben: Ik zal ze op Mij bouwen, en niet Mij op u.’ Wat de H. Augustinus over deze befaamde passage dacht, was de mening van de gehele christenheid in zijn tijd [omstreeks 400 n. Chr.].”
DE SLEUTELS VAN HET KONINKRIJK
Maar wat valt er dan te zeggen over de sleutels welke Jezus aan Petrus heeft gegeven? Wordt daardoor bewezen dat Petrus de eerste paus was? Ten einde hierop een antwoord te kunnen geven, moeten wij weten wat de sleutels waren. In de Schrift wordt een sleutel gebruikt om het voorrecht af te beelden, verborgen waarheden te ontsluiten. Het was bijvoorbeeld de plicht van de schriftgeleerden en Farizeeën de waarheden van Gods Woord aan de mensen te verklaren, maar zij schoten hierin te kort; erger zelfs, zij ontnamen het volk de gelegenheid er een kennis van te krijgen. Vandaar dat Jezus over die religieuze leiders zei: „Wee u die goed onderlegd zijt in de Wet, omdat gij de sleutel der kennis hebt weggenomen.” De sleutels welke Jezus aan Petrus heeft gegeven, zijn dientengevolge geen letterlijke sleutels, maar er wordt door gesymboliseerd of afgebeeld dat daarmee de kennis over de gelegenheid het koninkrijk der hemelen binnen te gaan, ontsloten kan worden. — Luk. 11:52.
De wetenschap dat Christus een hemels koninkrijk zou hebben en dat er 144.000 personen, uit het midden der mensen genomen, met hem in zijn koninkrijk zouden regeren, was lange tijd een geheim. Maar tijdens Pinksteren van het jaar 33 n. Chr. gebruikte God door bemiddeling van Christus Petrus om de betekenis van het heilige geheim aan de joodse gelovigen te ontsluiten. Petrus, die door de hemel werd geleid, ontsloot aldus de betekenis van „het heilige geheim dat voor de voorbijgegane samenstelsels van dingen en voor de voorbijgegane geslachten was verborgen.” — Kol. 1:26.
Drie en een half jaar lang hebben de apostelen het evangelie uitsluitend tot de joden gepredikt. Toen brak de tijd aan waarop Petrus de tweede sleutel zou gebruiken. Dit geschiedde in het jaar 36 n. Chr. De hemel leidde Petrus naar het huis van de Romeinse soldaat Cornelius, een heiden, om het goede nieuws uiteen te zetten. Cornelius en zijn gezin geloofden. En tot verbazing van de joodse christenen werd Gods heilige geest op niet-joodse gelovigen uitgestort: „Terwijl Petrus nog over deze aangelegenheden sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden. En de gelovigen die met Petrus waren meegekomen en die tot de besnedenen behoorden, waren verbaasd, want de vrije gave van de heilige geest werd eveneens op mensen uit de natiën uitgestort.” En voor de eerste maal had het „heilige geheim” voor mensen uit de natiën een van levensbelang zijnde betekenis gekregen. Want nu stond voor mensen uit alle natiën de deur open, het hemelse koninkrijk binnen te gaan. „In andere geslachten werd dit geheim niet aan de zonen der mensen bekendgemaakt zoals het thans door geest is geopenbaard aan zijn heilige apostelen en profeten, namelijk, dat mensen uit de natiën medeërfgenamen en medeleden van het lichaam zouden zijn, en met ons deel zouden hebben aan de belofte in eendracht met Christus Jezus, door middel van het goede nieuws.” — Hand. 10:44, 45; Ef. 3:5, 6.
Petrus werd dus gezegend met het voorrecht de deur te ontsluiten waardoor het mogelijk werd het hemelse koninkrijk binnen te gaan, eerst voor de joden en daarna voor de niet-joden. Petrus zei: „Broeders, gij weet zeer goed dat God van de eerste dagen af onder u de keuze heeft gedaan, dat door mijn mond mensen uit de natiën het woord van het goede nieuws zouden horen en geloven.” — Hand. 15:7.
Neem notitie van de woorden van Petrus: ’God heeft onder u de keuze gedaan.’ God heeft de aangelegenheden altijd door bemiddeling van Christus bestuurd. Nimmer heeft Petrus het recht gehad datgene te leren waarvan híj dacht dat het wel juist zou zijn. De hemel leidde al Petrus’ stappen. Jezus zei: „Ik zal u de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven, en al wat gij op aarde ook zult binden, zal in de hemelen zijn gebonden, en al wat gij op aarde ook zult ontbinden, zal in de hemelen zijn ontbonden.” Petrus bezat de macht slechts datgene te leren wat in de hemel reeds door Christus was ontbonden. Met andere woorden, Petrus mocht zelf geen enkele leerstelling formuleren, maar moest er op wachten totdat Christus ze in de hemel ontbond. Hoewel Petrus dus de sleutel had ontvangen, gaf hem dit nimmer absoluut oppergezag over de kerk in leerstellige aangelegenheden. — Matth. 16:19.
Wanneer Petrus bovendien de sleutels eenmaal had gebruikt, waren ze verder van geen nut meer.
GEEN GELIJKENIS MET ENIGE PAUS
Wanneer Petrus de eerste paus was geweest, zou hij dit dan niet hebben geweten? Toch heeft hij zichzelf nimmer „opperpriester” of paus genoemd. Op geen enkele plaats in zijn geschriften maakt hij aanspraak op oppergezag, onfeilbaarheid of het recht een opvolger te hebben. Het is ondenkbaar dat Petrus over zulke belangrijke onderwerpen zou hebben gezwegen.
Wanneer Petrus de plaatsbekleder van Jezus Christus was geweest, hoe komt het dan dat hij nimmer gelijk een paus heeft gehandeld? Petrus heeft zich nimmer in een weelderige residentie gevestigd. Nimmer heeft hij een kleine legermacht soldaten gehuurd om hem te bewaken. Nimmer ging hij op een manier gekleed welke drastisch verschilde van die van zijn broeders. Nimmer heeft hij zich door zijn broeders laten dragen op een pauselijke stoel, welke gelijkt op de stoel die door de Egyptische koningen werd gebruikt. Waarom heeft hij nimmer gelijk een paus gehandeld? Omdat hij het gebod van Jezus gehoorzaamde: „Noemt . . . niemand op aarde uw vader, want Eén is uw Vader, de Hemelse. Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want uw Leider is één, de Christus.” — Matth. 23:9, 10.
Petrus had ruimschoots de gelegenheid net zo te handelen als de leider van de Rooms-Katholieke Kerk, maar hij heeft het nimmer gedaan. Toen Petrus de tweede sleutel gebruikte en Cornelius Jehovah’s weg der redding bekendmaakte, luidt het bijbelse verslag: „Toen Petrus binnentrad, ging Cornelius hem tegemoet, viel neer aan zijn voeten en bewees hem eerbiedig hulde. Maar Petrus richtte hem op, zeggende: ’Sta op; ik ben zelf ook maar een mens’” (Hand. 10:25, 26). Stak Petrus de voorovergebogen liggende Cornelius een ring toe? Neen, Petrus richtte Cornelius op en zei: „Sta op; ik ben zelf ook maar een mens.” Wie heeft er ooit gehoord van een paus die een voor hem geknield liggende man oprichtte, en zijn eigen betrekkelijke onbelangrijkheid en gelijke positie met andere mensen toegaf?
En waar is enige gelijkenis in verband met de aangelegenheid van simonie? Simon de tovenaar trachtte Petrus om te kopen zodat hij van hem het voorrecht zou krijgen om aan een ieder die hij daarvoor wilde uitkiezen, de heilige geest te schenken. Petrus weigerde. De pausen daarentegen zijn berucht wegens het aannemen en aanbieden van steekpenningen. Alexander VI verkreeg in 1492 het pauselijke ambt door middel van steekpenningen. Toen de hervormer Savonarola een lijst opstelde van de misdaden van deze paus, trachtte deze hem tot zwijgen te bewegen door hem een kardinaalsbaret aan te bieden! Paus Benedictus IX heeft zijn pausschap aan Gregorius VI verkocht. The Catholic Encyclopedia vermeldt van Julius II, dat hij „niet aarzelde steekpenningen te gebruiken” om de pauselijke kroon te verwerven. Hoewel de pausen voorgeven tegen simonie te zijn, hebben zij er zo vaak hun toevlucht toe genomen, dat The Encyclopædia Britannica alleen al over de pauskeuze (negende uitgave onder „Conclaaf”) heeft te zeggen: „Een studie van de geschiedenis van de pauselijke conclaven brengt de student tot de overtuiging dat er nog geen enkele keuze is gedaan welke niet is besmet door simonie, terwijl in een groot aantal gevallen de in het conclaaf beoefende simonie van het grofste, schaamtelooste en openlijkste soort is geweest.” Petrus handelde zeer onpauselijk toen hij Simons steekpenningen weigerde: „Moge uw zilver met u vergaan, omdat gij dacht door middel van geld in het bezit te komen van de vrije gave Gods.” — Hand. 8:9-24.
Wanneer Petrus de eerste paus was, hoe komt het dan dat Jezus er geen uitkoos die het juiste voorbeeld kon stellen voor toekomstige pausen? Pausen toch is het niet toegestaan in het huwelijk te treden; Petrus was echter gehuwd. Zowel Markus als Lukas sprak van „Simons schoonmoeder.” En de apostel Paulus schreef: „Wij hebben autoriteit een zuster als vrouw rond te leiden, net als de overigen der apostelen en de broeders van de Heer en Céfas [Petrus], niet waar?” Maar pausen bezitten deze autoriteit niet. — Mark. 1:30; Luk. 4:38; 1 Kor. 9:5.
Indien Petrus een onfeilbare paus was, hoe komt het dan dat hij zo veel keren bleek te dwalen? Slechts enkele ogenblikken nadat Christus de woorden van Mattheüs 16:18 had gesproken, bleek Petrus verre van onfeilbaar te zijn; Jezus moest hem berispen, zeggende: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij.” Zou Christus zulke woorden als „Satan” en „struikelblok” tot het onfeilbare hoofd van zijn kerk richten? Steeds weer toonde Petrus dat hij niet onfeilbaar was. Eenmaal verloor hij het geloof toen hij op het water liep, en hij zonk naar de diepte. Een keer gebruikte hij zijn zwaard toen hij dat niet diende te doen. Hij loochende zelfs dat hij Jezus kende. En na Christus’ dood begreep hij nog steeds niet dat Christus uit de doden opgewekt moest worden. Later verviel Petrus tot een verkeerde gewoonte en moest hij door de apostel Paulus worden terechtgewezen. — Matth. 16:22, 23; 14:29-31; Luk. 22:31-34; Joh. 18:10, 11; Gal. 2:11.
NIET DE „VORST DER APOSTELEN”
De paus wordt genoemd de „opvolger van de H. Petrus, de Vorst der Apostelen.” Maar de bijbel geeft niet de minste aanwijzing dat hij de „vorst der apostelen” was. Integendeel, het bewijsmateriaal is overvloedig dat hij slechts een der apostelen was en niet de voornaamste. In Galaten 2:9 schrijft Paulus over „Jakobus en Céfas [Petrus] en Johannes, degenen die pilaren schenen te zijn.” Toch noemt hij Jakobus het eerst. Zou Paulus de „vorst der apostelen” hebben geringgeschat door zijn naam als tweede in de opsomming te vermelden, wanneer Petrus werkelijk de voornaamste der apostelen was? Op een vergadering te Jeruzalem sprak Petrus een lezing uit, maar Jakobus bekleedde het voorzitterschap en nam de besluiten. Wanneer Petrus de voornaamste apostel was, is het ondenkbaar dat hij zou hebben toegestaan dat Jakobus het voorzitterschap bekleedde op een zeer belangrijke vergadering. — Hand. 15:13-19.
Ten slotte dit, de apostel die het langst in het leven bleef, was Johannes, niet Petrus. Was Petrus paus, dan zou dit niet de logische regeling zijn geweest. En hier is iets wat ons te denken geeft: De Katholieke Encyclopaedie vermeldt in haar lijst vier pausen die Petrus zijn opgevolgd, de H. Linus, de H. Anacletus, de H. Clemens I en de H. Evaristus, van wie de laatste omstreeks het jaar 99 n. Chr. aan het bestuur was. De apostel Johannes nu heeft tot omstreeks het jaar 100 n. Chr. of later geleefd. Toch noemt Johannes in zijn geschriften geen enkele naam van een dezer pausen en vermeldt zelfs niet het feit dat er een paus bestond. Vanwaar dat zwijgen over zulke uiterst belangrijke aangelegenheden? Nog vreemder is het dat de vier pausen van wie wordt verondersteld dat ze Petrus hebben opgevolgd, tijdens het leven van de apostel Johannes aan het bestuur zijn geweest. Ware er echter een opvolger geweest, dan zou de meest logische keus Johannes zijn geweest, de geliefde discipel van Jezus en apostel van het Lam en een der twaalf fundamentstenen.
Tot welke gevolgtrekking moeten wij dan komen? Dat Petrus nimmer een opvolger heeft gehad. Dat Petrus slechts een der apostelen was, een der twaalf fundamentstenen en niet de hoofdhoeksteen of rotsmassa waarop de gemeente is gebouwd. Dat Petrus de sleutels van het koninkrijk heeft gebruikt en dat de sleutels niet wederom gebruikt kunnen worden of aan een ander doorgegeven kunnen worden. Dat Petrus niet de „vorst der apostelen” was. Dat Petrus nimmer gelijk een paus handelde. Dat de rots waarop Christus zijn gemeente bouwt, Christus zelf is. Aldus wordt in het dwaling-ontmaskerende licht van Gods Woord een van de kolossaalste bedriegerijen aller tijden aan de kaak gesteld. Petrus was niet de eerste paus.