Op de Salomons-eilanden onderdrukt men de vrijheid
IN OUDE tijden weerklonk er in het gehele land Israël een oproep om vrijheid uit te roepen. Dat was een welkome bekendmaking. Jehovah God was de auteur van de historische bijbelwoorden in Leviticus hoofdstuk 25, vers 10: „Gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners.” Door deze in de wet over het Jubeljaar opgenomen woorden werden de natie Israël goede dingen beloofd.
Er worden in deze dagen stemmen gehoord die tegen het beginsel der vrijheid zijn. Alhoewel zij er zelf aanspraak op maken, ontzeggen zij het anderen. Het is al erg genoeg wanneer dictators de vrijheid van aanbidding trachten teniet te doen, maar wat valt er te zeggen van hen die zogenaamd voorstanders van en strijders voor de traditionele vrijheden zijn, doch die bijbellectuur verbieden en het anderen ontzeggen dat zij religieuze publikaties, welke voor hun geestelijke welzijn onontbeerlijk zijn, vrij kunnen raadplegen. Kunnen wij hen verontschuldigen omdat zij niet zo meedogenloos te werk gaan? Zijn zij, daar zij luidkeels beweren dat iedereen het recht heeft, vooral in religieuze aangelegenheden, te geloven wat hij wil, te lezen wat hij verkiest en te zeggen wat hij denkt, niet laakbaarder wanneer zij verordeningen uitvaardigen welke leiden tot religieuze discriminatie?
Sla met dit in gedachten eens acht op het volgende recente voorbeeld van de onderdrukking der vrijheid. Op 23 maart 1956 vaardigde John Gutch, de Hoge Commissaris voor het westelijke gebied van de Grote Oceaan een verbod uit dat de door de „Watch Tower Bible and Tract Society” vervaardigde publikaties, welke op een bijgaande lijst vermeld stonden, niet in het Britse Protectoraat van de Salomons-eilanden ingevoerd mochten worden. Op die lijst kwamen nagenoeg alle recente publikaties van het Genootschap voor, waaronder ook het officiële tijdschrift De Wachttoren en het blad Ontwaakt!
Meer dan zeventig jaar lang is de lectuur van het Wachttorengenootschap her en der verspreid. Het Genootschap publiceert thans verschillende uitgaven en vertalingen van de bijbel, daarnaast bijbelstudiehulpmiddelen in de vorm van boeken, brochures en tijdschriften, welke alle door miljoenen mensen worden gelezen en hogelijk gewaardeerd — door rijk en arm, van allerlei kleur, door vertegenwoordigers van talloze nationaliteiten en in 160 verschillende landen en eilanden der zee.
Toch worden deze publikaties alhoewel zij in andere Britse bezittingen vrij mogen circuleren, op de Salomons-eilanden blijkbaar als omverwerpend beschouwd!
Ten einde de stroom van bijbelse waarheid naar de Melanesische bevolking te stoppen, heeft men zijn toevlucht genomen tot sectie 8 van de Bepalingen op omverwerpende activiteiten, welke luidt: „Wanneer de Hoge Commissaris van mening is dat de invoer van een publikatie in strijd zou zijn met het algemeen welzijn, mag hij in zijn absolute discretie, de invoer van een dergelijke publikatie bij Proclamatie verbieden en ingeval het een periodieke publikatie is mag hij, door middel van dezelfde of een volgende Proclamatie, de invoer van enig oud of toekomstig nummer daarvan verbieden.”
Welke voorgewende redenen er wellicht ook aangevoerd worden voor de handelwijze van de Hoge Commissaris, het heeft er heel sterk de schijn van dat het hier een kwestie van religieus vooroordeel is. Het heeft stellig niets uitstaande met de veiligheid der Salomons-eilanden, noch kan het ontvangen en bestuderen der bijbelstudiehulpmiddelen van het Wachttorengenootschap in strijd worden geacht met het algemeen welzijn.
Door op grond van zulk een bepaling religieuze lectuur te verbieden, wordt er misbruik gemaakt van de bevoegdheden. De religieuze vrijheid wordt er door onderworpen aan strenge controle, welke afhangt van de discretie van één man. Personen of groepen die hij niet mag, kunnen de persoonlijke rechten inzake godsverering worden ontnomen. Wanneer de vrijheid wordt overgelaten aan de machtsgrillen van een ambtenaar wordt ze een goed dat naar willekeur verleend of onthouden kan worden, overeenkomstig zijn goeddunken. Door de bovenstaande bepaling aldus tot zo’n uiterste toe te passen, werd de vrijheid in het protectoraat onderdrukt.
Niet lang nadat de proclamatie was uitgevaardigd, bleek wat de boze opzet er van was. Een Britse onderdaan en de enige Europese getuige van Jehovah in het gebied werd zijn vrijheid ontzegd. Natuurlijk had hij zijn geloofsovertuigingen aan anderen uitgedragen. Wanneer de gelegenheid zich voordeed liet hij bijbels en andere lectuur achter bij belangstellende personen. Niet wetend dat er een gebod was uitgevaardigd waardoor werd bepaald dat de lectuur van het Genootschap ongewenst was, was hij volslagen verrast toen de politie hem op 5 april 1956 een dagvaardiging deed toekomen.
Hij moest de volgende ochtend voor het gerecht verschijnen. Hem werd ten laste gelegd dat hij omverwerpende lectuur in zijn bezit had en hij werd dientengevolge veroordeeld. Dit was echter niet alles. Vervolgens werd zijn bewegingsvrijheid aan banden gelegd, daar de politie hem zei het protectoraat met het eerste uitgaande vliegtuig te verlaten. Door hem van tijd tot tijd te bezoeken, hielden zij hem in de gaten, daar zij vreesden dat hij zou onderduiken.
Ongeveer een maand later werd er verder inbreuk gemaakt op de vrijheid van aanbidding? De studieboeken van het Wachttorengenootschap welke het bezit waren van een inlandse bewoner der Salomons-eilanden, werden in beslag genomen. Ook hij werd voor het gerecht beboet. Diep gevoelde deze persoon van goede wil het verlies. Hij schreef naar het Australische bijkantoor en sprak de wens uit om geestelijk geholpen te worden, terwijl hij er in zijn gebroken Engels aan toevoegde: „Ik wil deze grote zegen hebben. Velen hier hongeren naar Jehovah’s getuigen, omdat zij belang stellen in de waarheid over de juiste kennis van de enig ware God.” Het krenkt ons wanneer ambtenaren inbreuk maken op zulk een door het geweten ingegeven aanbidding.
Grove schendingen van de fundamentele vrijheden raken niet alleen diepe gevoelens, ze stemmen ook ernstig tot nadenken. Is het juist dat er zulk een verbod van kracht blijft in een Brits protectoraat waar vrijheid van aanbidding dient te bestaan? Kan er gezegd worden dat dit in overeenstemming is met de doelstellingen die in het charter der Verenigde Naties worden uiteengezet inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, welke alle mensen, ongeacht ras, geloof, kleur of sociale afkomst moeten kunnen genieten? Of is de Hoge Commissaris soms de gedachte toegedaan dat de Salomons-eilanden buiten het gebied der ’vrije naties’ liggen en hij daarom niet moreel verplicht is de vrijheid te bewaren? Is het slechts in naam een protectoraat? Dit zijn enkele dringende vragen welke uit dit geschil rijzen.
Hoe zullen de ambtenaren er op reageren en ze beantwoorden?