Mijn doel in het leven nastreven
Zoals verteld door Alma E. Parson
AL OP jeugdige leeftijd viel er een schaduw over mijn leven door de dood van mijn moeder en later door die van mijn grootouders, die mij grootbrachten. Om hoop te krijgen op een toekomstig leven in geluk, trachtte ik troost te zoeken uit Gods Woord. Hoe vaak verlangde ik er niet naar, toen ik zo in het geïnspireerde Verslag over het leven, de leer, de wonderen, de dood en de opstanding van Christus Jezus las, in die wonderbaarlijke tijd geleefd te hebben! Niet in het minst kwam de gedachte bij mij op dat het mijn bestemming zou zijn, actief mijn levensdoel na te streven en in zelfs nog grootsere dagen te leven!
Het was eind januari 1918. Als leerlinge aan een middelbare school had ik veel belangstelling voor wat wij leerden en in het ontvangen van een opleiding. Ik had me reeds voorgenomen zendelinge te worden, in een vreemd land te leven en in een andere taal te spreken. Die maand kwam ik voor het eerst in contact met Jehovah’s getuigen, die toen nog als bijbelonderzoekers bekendstonden. Ik was bij een dame in huis die een dochter had die een bijbelonderzoekster was. Door omstandigheden gedwongen kwam zij met haar kinderen thuis bij haar moeder wonen. Getrouw gaf zij mij getuigenis. Ik was zeer onder de indruk en besefte dat zij de eerste was van wie ik wist dat haar leven van haar religie was vervuld. Ik wist dat zij ’de waarheid’ had. Ik achtte mijn opleiding echter belangrijker en ging dus met mijn studie verder.
Vroeg in de lente van 1922 liep ik voor het tweede jaar college. Ik had nu al enkele maanden de vergaderingen van de bijbelonderzoekers bezocht. Door mijn omgang met Jehovah’s volk en de studie van zijn Woord besefte ik dat ik een beslissing moest nemen. Ik wilde mijn studie afmaken alhoewel ik al mijn belangstelling er voor begon kwijt te raken. De hoop op het Koninkrijk en het verkrijgen van leven vervulden geheel mijn geest. Ik alleen moest nu een beslissing nemen in verband met mijn levensloop. Wat zou ik kiezen? Zou ik mij als christen door een universitaire opleiding niet beter toerusten? In deze oude wereld wellicht, maar zou ik er door toegerust worden tot leven in Jehovah’s nieuwe, rechtvaardige wereld? Ik overwoog de kwestie goed. Ik wilde bovenal leven verwerven en toegerust worden om anderen te helpen dit ook te verkrijgen. Mijn besluit was dus genomen. Ik droeg mijn leven aan Jehovah op, om hem te dienen.
Toen ik de daaropvolgende zomer weer terug op de boerderij was, besteedde ik elke vrije minuut om de bijbel en de lectuur te bestuderen. Het congres te Cedar Point was aangekondigd. De vrienden waren enthousiast bij de gedachte er heen te gaan en ik wilde ook mee. Mijn vader had er bezwaar tegen, maar ik hield vol. Op dat congres symboliseerde ik door de waterdoop dat ik mij aan het doen van Jehovah’s wil had opgedragen. De vreugde welke ik toen op mijn eerste congres ervoer, valt met geen pen te beschrijven. Ik voelde me als Petrus, Jakobus en Johannes op de transfiguratieberg; ik kon er maar niet vandaan gaan.
Die herfst ging ik niet naar de hogeschool terug, daar ik weinig belangstelling had voor de filosofieën dezer wereld. Ik bereidde me er op voor de volgende lente in de pioniersdienst te gaan. Mijn vader was woedend over mijn besluit en begon mij bitter tegen te staan. Ik kwam voor een andere beslissing te staan. Ik moest kiezen tussen de waarheid en mijn familie. Een van beide moest ik opgeven. Ik verkoos de waarheid en moest dus het huis uit. In april 1923 ging ik de volle-tijd-dienst in en de vreugde van het vertellen van Gods genaderijke voorzieningen aan hongerige harten, overtrof verre mijn verdriet vanwege de breuk met mijn familie. Soms rees er trots in mijn hart en dacht ik een ogenblik dat ik toch beter mijn studies had kunnen afmaken. Ik bleef echter doorgaan en werd aangemoedigd door Jehovah’s geest, Woord en organisatie en onze getrouwe broeders en zusters.
Naarmate de organisatie groeide, vooral sinds 1925, nam ook mijn waardering en vreugde toe. Het werk toen was niet zo rijk en gemakkelijk als thans, omdat er alleen maar van huis tot huis werd gewerkt. Destijds maakten nabezoeken en studies er nog geen deel van uit. Wij plantten, anderen gaven water, maar Jehovah gaf de toename.
In 1931 begaf mijn gezondheid het en moest ik de dienst verlaten. Na twee en een half jaar keerde ik weer in het pionierswerk terug en had er zelfs nog meer waardering voor dan voorheen. Het werk werd meer georganiseerd verricht, er werd de nadruk op het brengen van nabezoeken gelegd en het uitgestrooide zaad werd opgekweekt. Men had dus een persoonlijker aandeel aan het in de kudde helpen brengen der „lammeren.”
De toenemende vervolging van onze broeders en zusters over de gehele wereld tijdens de oorlogsjaren sterkte me slechts nog meer in mijn overtuiging dat dit werkelijk Jehovah’s organisatie en volk was. Toen er met het speciale pionierswerk werd begonnen, konden de pioniers naar andere gebieden gaan en ook ik ontving het voorrecht om in deze dienst werkzaam te zijn. Hoe dankbaar was ik dat Jehovah mij had gesteund, geleid en gezegend, zodat ik niet was teruggekeerd of mijn hand had laten verslappen!
In de zomer van 1944 kreeg ik een uitnodiging voor Gilead. Natuurlijk had ik er naar verlangd het voorrecht te ontvangen deze school te bezoeken, maar zou ik bereid zijn mijn land te verlaten met de mogelijkheid er nooit weer terug te keren? Weer hielpen Jehovah’s geest, Woord en organisatie mij een beslissing te nemen.
Mijn opleiding en verblijf te Gilead waren bovenaards. Een der leraars zei op een goede dag dat Jehovah’s dienstknechten sinds de dagen der apostelen nimmer zulk een grondige opleiding hadden ontvangen. Welk een waardering leefde er in mijn hart daar ik besefte dat Jehovah zijn koninkrijk over de gehele wereld liet bekendmaken als een getuigenis, waardoor mensen uit alle natiën in zijn theocratische organisatie bijeenvergaderd werden om de kern van de Nieuwe-Wereldmaatschappij te vormen, welke Armageddon zal overleven om dan voor altijd onder de regering van het Koninkrijk te blijven bestaan.
Te zijner tijd kreeg ik samen met mijn trouwe metgezellinnen een toewijzing voor het buitenland, de Dominicaanse Republiek. Wij kwamen er op 1 maart 1946 aan en werden er hartelijk ontvangen door de enkele zendelingen die er enige maanden voordien al naar toe waren gegaan, en door een behoorlijke groep mensen van goede wil die zich in het werk bij hen hadden gevoegd. Onze toewijzing was de op een na grootste stad, Santiago, in het binnenland. Welk een vreugde een gebied te bewerken waar voordien in de geschiedenis der Theocratie nimmer was gewerkt! Wat een vreugde was het, ook al was het op bescheiden schaal, een nieuwe taal te spreken! In het eerste huis dat ik bezocht, liet ik een boek achter. De mensen luisterden gretig naar het goede nieuws dat wij hun brachten. Het was gemakkelijk om studies op te richten. Jehovah had ons waarlijk toegerust om zijn theocratische belangen in het vreemde gebied te dienen. Het gebied was echter niet langer ’vreemd,’ want wij eisten het weer op en namen het weer in bezit voor de Theocratie. Ik voelde me er zeer goed thuis.
Die eerste maand kreeg mijn gezondheid weer een flinke knak. Ik herstelde met behulp van het juiste voedsel en de liefderijke zorg van mijn metgezellen na enkele maanden, om daarna met het werk voort te gaan.
Het succes van het werk en het binnenkomen van de „andere schapen” bracht veel vervolging met zich. De gevoelens jegens ons werkten zich op aanzetten van de priesters en geestelijken hoog tegen ons op. Toen kwam er een totaal verbod af. Onze Koninkrijkszalen werden gesloten en het werk werd verboden. Er moesten veel beproevingen worden doorgemaakt, groot was het lijden en vele geliefden hier verloren hun betrekking en werden gevangengezet, maar dit alles diende alleen om de „schapen” tot rijpheid te brengen. Jehovah’s leidende hand en bescherming waren bij vele, vele gelegenheden overduidelijk merkbaar. Het werk ging ondergronds voort. De zendelingen kregen opdracht werelds werk aan te nemen om de getrouwe „schapen” terzijde te blijven staan. Na enige tijd zond het Genootschap verschillende zendelingen naar andere gebieden en ik was een hunner. Weg te moeten gaan, was een der moeilijkste dingen van mijn leven. Daar ik echter besefte dat Jehovah altijd weet wat het beste is, volgde ik de instructies op en keerde in april 1953 na zeven jaar terug naar de Verenigde Staten.
Het was werkelijk goed mijn vaderland weer eens te bezoeken en een toename te ontdekken van meer dan 80.000 aankondigers van Jehovah’s koninkrijk in de tijd van mijn afwezigheid. De getrouwen thuis hadden de handen niet laten verslappen. De Theocratie groeide! Jehovah schonk werkelijk toename!
Na mijn familie vijfentwintig jaar niet meer gezien te hebben, waagde ik het ze toch nog eens te bezoeken. Ik wist niet of ik er langer dan twee of drie dagen kon blijven omdat mijn vader zo’n tegenstander van de waarheid was; maar ik besloot hen toch maar eens op te zoeken, en wanneer ik niet langer kon blijven, de overige tijd bij familieleden en vrienden door te brengen. Tot mijn verrassing werd ik koninklijk ontvangen. Zij namen me mee naar vele vrienden en buren tot wie ik getuigenis kon geven, maar toch niet zoveel als ik gewild had. Zelfs mijn broer en stiefmoeder schenen trots op me te zijn. Ongeveer zes weken bleef ik bij hen.
Toen ging ik naar dat grote geestelijke feest in het Yankee-stadion. Welk een verschil met mijn eerste congres in 1922 en de voor die tijd grote menigte van 20.000 personen op de laatste dag! Toen beseften wij welk een enorm werk er nog te verrichten was, omdat er nog een grote schare van miljoenen „andere schapen” bijeenvergaderd moest worden. Zij waren er in het Yankee-stadion, dat werkelijk veel te klein was. Terug weer naar het veld, want er moeten nog vele duizenden gevonden worden!
Zo vind ik nu hier in mijn tweede buitenlandse toewijzing in Guatemala vele verdwaalde „schapen” die de schaapskooi willen binnengaan. Het is een schitterend voorrecht ze te mogen onderwijzen in de weg welke tot eindeloos leven leidt in de rechtvaardige nieuwe wereld onder de Herder-Koning, Christus Jezus.
Wie zal ons in deze oude, duistere wereld leiden? Daarin reizen wij voornamelijk alleen. Binnen de Nieuwe-Wereldmaatschappij heeft Jehovah echter de voorziening geschapen dat wij door zijn Woord, geest en organisatie geleid worden. Wanneer wij dus getrouw met zijn volk, in zijn kracht en door de verdienste van Christus Jezus, blijven dienen, zullen wij als overwinnaars uit de strijd komen.
Wanneer ik zo eens terugkijk op al die jaren en bedenk wat er had kunnen gebeuren wanneer ik eens een keer was teruggekeerd of mijn handen had laten verslappen, ben ik dankbaar dat ik goed ben blijven doen en mijn levensdoel ben blijven nastreven. Alleen ’wie volhardt tot het einde, zal gered worden.’
In de komende eeuwen, lang nadat Armageddon is afgelopen, zal ik blij zijn in de „tijd van het einde” dezer oude wereld enig aandeel te hebben gehad in het levensreddende werk van het bijeenvergaderen der „andere schapen” in de theocratische koninkrijksschaapskooi. Dan zal ik zelfs nog blijder dan nu zijn, dat ik de theocratische opleiding heb verkozen boven die dezer oude wereld. Ik zal blij zijn dat ik de waarheid verkoos boven mijn familie, want ik voel dat ik beter ben toegerust en dit nog beter zal worden om hen te helpen leven te verkrijgen, wanneer er zich tenminste „schapen” onder hen bevinden. Moge ik Jehovah altijd alle dank en lof geven voor alle andere dienstvoorrechten in de komende eeuwen!