Doop — door onderdompeling of besprenkeling?
Wat geschiedenis werpt veel licht op de oorsprong en betekenis van deze belangrijke christelijke ceremonie.
DUIZENDEN toeristen lopen er gewoon langs zonder er zelfs hun gedachten over te laten gaan. Zij verbazen zich nooit over de verandering, of indien zij dit doen, komen zij zelden het antwoord op hun vraag te weten.
Het tafereel is in bijna elke werkelijk oude kerk hetzelfde, maar laten wij ons bijvoorbeeld eens bij die in Florence, Italië, bepalen. Duizenden bezoekers lopen op het in het centrum van de stad gelegen Piazza del Duomo rond en zien daar een schitterend, groenwit marmeren gebouw met een doorsnee van 25 meter. Zij weten dat het een baptisterium of doophuis is, maar zelden vragen zij zich af waarvoor zo’n groot gebouw nodig was.
Vervolgens gaan zij naar Pisa, ongeveer tachtig kilometer verder. Op het plaza, waarop zij zowel de kathedraal als de beroemde scheve toren aantreffen, bevindt zich eveneens een baptisterium met een doorsnee van 35 meter. De bezoekers lopen er echter gewoon langs, terwijl het zelden bij hen opkomt eens te bedenken welk een verandering in doop er zich sinds deze gebouwen werden ontworpen, heeft voltrokken.
Toen ik in Poitiers, ongeveer 320 km ten zuidwesten van Parijs, een soortgelijk baptisterium bekeek, werd mijn nieuwsgierigheid toch werkelijk opgewekt. Het doopbekken aldaar heeft een doorsnee van ongeveer één meter tachtig. Verder zuidwaarts, in Marseille, was het baptisterium van de vroegere grote kathedraal meer dan twee meter veertig in doorsnee. Overal waar u maar kijkt — hetzij in het beroemde Lateraanse paleis in Rome, in de ruïnes van Tipasa, zeventig kilometer ten westen van Algiers in noord-Afrika, en in zulke kleine noorditaliaanse plaatsjes als Albenga, Grado, Parma, Pistoia, Torcello of Volterra, óf in andere plaatsen waar zich zeer oude kerken bevinden — u zult steeds deze speciale baptisteria aantreffen. Sommige van deze doopkapellen bevatten nog steeds de grote doopbekkens (die de Fransen piscines noemen — hetzelfde woord dat zij voor visvijvers en zwembaden gebruiken!) welke overblijfselen zijn uit de tijd waarin heel anders werd gedoopt dan thans gebruikelijk is.
Wanneer u een onderzoekende geest bezit, zult u zich afvragen waarom deze verandering tot stand kwam.
DE OORSPRONG VAN DE DOOP
Alhoewel de bijbel aantoont dat er vóór Jezus Christus al mensen werden gedoopt, is het voor iedereen duidelijk dat de doop van Christus de eerste christelijke doop was. In het jaar 29 van onze jaartelling doopte Johannes de doper mensen in de rivier de Jordaan. Hij doopte, zoals de betrouwbare geschiedschrijver het zegt, „wie berouw hadden tot vergeving van zonden”. Hij bereidde hen voor op de komst van de Messias, wiens slachtoffer de vergeving van die zonden werkelijk tot stand zou brengen. — Mark. 1:4, NW; Hebr. 9:22.
Bij beide dopen werd veel water gebruikt. Niemand werd alleen maar besprenkeld. Jezus werd niet alleen niet besprenkeld, maar ook werd er geen water over zijn hoofd uitgegoten. Matthéüs zegt: „Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit het water.” Markus spreekt er ook over dat Jezus „uit het water opsteeg”. Jezus was dus onder het water gehouden en aldus werkelijk in de rivier de Jordaan ondergedompeld. — Matth. 3:16; Mark. 1:10.
Er was veel water nodig om de dopelingen onder te dompelen of in het water te dopen. Wij lezen dan ook in de Heilige Schrift: „Ook Johannes doopte, te Aenon bij Salim, omdat daar veel water was.” Toen de Ethiopische eunuch zich bekeerde, zei hij: „Zie! daar is een grote hoeveelheid water; wat belet mij gedoopt te worden?” Niet slechts een klein bassin, maar een „grote hoeveelheid” water was nodig, want destijds werden alle mensen bij de doop ondergedompeld (Joh. 3:22, 23; Hand. 8:36, NW). Dit feit wordt niet alleen door de bijbel bevestigd, maar ook door wereldlijke en religieuze geschiedschrijvers — zelfs door de geschiedschrijvers van religiën die de doop niet langer door middel van onderdompeling verrichten!
WAT DE GESCHIEDSCHRIJVERS ZEGGEN
In Larousse du XXe Siècle, de bekendste encyclopedie in Frankrijk, staat: „De eerste christenen werden overal waar water werd aangetroffen, door middel van onderdompeling gedoopt.”a In de voorloper van de huidige Larousse, de uitgebreidere Grand Dictionnaire Universel du XIXe Siècle, heeft bijna honderd jaar lang gestaan: „Doop door onderdompeling, Doop verricht door de catechist in het water onder te dompelen. In de eerste eeuwen van de Kerk gebruikte men de DOOP DOOR MIDDEL VAN ONDERDOMPELING.”b De Dictionnaire Encyclopédique Quillet voegt er aan toe: „De oudste doopvonten bestaan uit een bassin hetwelk groot genoeg is om er volwassenen in onder te dompelen; want in de vroege dagen van de Kerk werd de doop door middel van onderdompeling verricht.”c
In het boek Le Baptême des Adultes, dat met kerkelijke goedkeuring door R. Lesage als een handleiding voor nieuwe lidmaten werd geschreven, staat op bladzijde 18: „In feite vond de doop gedurende de eerste eeuwen van de kerk door middel van onderdompeling plaats.”
De katholieke abt J. Corblet, erekanunnik van Amiens, die een ambt bekleedt aan de Academie en leider is van de Revue de l’Art Chrétien, schreef twee delen over de doop getiteld Histoire Dogmatique, Liturgique et Archéologique du Sacrement de Baptême. Zijn tweede deel begint met de volgende paragraaf:
„Naar het voorbeeld van onze Heer, die in de Jordaan werd gedoopt, zou men natuurlijk in de eerste plaats rivieren als doopgelegenheden uitkiezen; geen enkele andere plaats zou voor de onderdompeling van de scharen die tot het christendom werden bekeerd, gunstiger kunnen zijn dan deze grote waterstromen. Aangezien er echter niet overal rivieren waren, zorgden de schrijvers van de eerste eeuwen [Justinus, Clemens, Victor I, Tertullianus, enz.] ervoor te vermelden dat zeeën, meren, vijvers en bronnen eveneens juiste plaatsen voor de doop door middel van onderdompeling zijn.”
COMMENTAAR VAN DE „KERKVADERS”
Corblet haalt kerkvaders uit vroeger tijden aan als bewijs dat er destijds werkelijk werd ondergedompeld. Gregorius van Nyssa (ongeveer 331-396) verklaarde over het water: „Wij verbergen ons erin, zoals de Redder in de aarde werd verborgen.” Cyrillus van Jeruzalem (315-386) zei dat men volledig door het water wordt omringd. Epiphanius merkte op dat niet slechts één lichaamsdeel in het water werd gedompeld, maar dat dit het gehele lichaam omringde en reinigde. Johannes Chrysostomus (345-407) zei: „De onderdompeling van het hoofd in het doopwater is een afbeelding van het graf van de oude mens, die er als in een graf in wordt ondergedompeld ten einde er met een nieuw leven — waartoe hij wordt opgewekt — uit te voorschijn te komen.” Hiëronymus (ongeveer 340-420) sprak over een drievoudige onderdompeling van het hoofd, terwijl Augustinus (354-430) volgens Corblet over de volledige reiniging van het lichaam sprak.
In de Engelse Encyclopædia Britannica wordt in Deel 3, op bladzijde 83, een beschrijving van Cyrillus van Jeruzalem aangehaald over een doop welke omstreeks het jaar 340 van onze jaartelling werd verricht. De doopkandidaat begeeft zich in een binnenkamer, maakt zich gereed, wordt naar het doopbassin geleid en „hij wordt bij elke vraag, drie keer dus, ondergedompeld”.
Ook al dient de christelijke doop volgens de bijbel niet voor de reiniging van het lichaam noch voor de vergeving van zonden en ofschoon men slechts eenmaal ondergedompeld hoeft te worden, blijkt uit het bovenstaande duidelijk dat de door Jezus ingestelde onderdompeling honderden jaren na zijn dood nog steeds werd beoefend, en dat hier pas vanaf die tijd een verandering in is gekomen.
Corblet zei in Des Lieux Consacrés à l’Administration du Baptême, op bladzijde 13: „Het baptisterium was speciaal met het oog op de doop van volwassenen gebouwd. Toen in de achtste eeuw de doop van jonge kinderen steeds meer in zwang kwam, moest men deze apart staande monumenten langzamerhand de rug toekeren en door in de kerken geplaatste doopbassins vervangen. In het geval men het baptisterium bleef gebruiken, verving men het grote bassin door een doopbassin voor zuigelingen.”
Deze verandering, alsmede het religieuze bouwprogramma van de negende tot de dertiende eeuw, betekende het einde van vele van de doopbassins die vroeger voor volwassenen werden gebruikt. Enkele ervan zijn echter — als een stilzwijgend, doch welsprekend getuigenis van deze verandering — blijven bestaan.
WANNEER DE VERANDERING PLAATSVOND
Corblet zegt: „De meeste theologen en autoriteiten op het gebied der liturgie geven in het algemeen het volgende toe: 1. dat de doop sinds de evangelische tijden tot omstreeks de veertiende eeuw door middel van totale onderdompeling werd verricht, 2. dat deze van de dertiende tot de vijftiende eeuw door middel van gedeeltelijke onderdompeling van het lichaam met uitgieting op het hoofd geschiedde, en 3. dat sedert de vijftiende eeuw enkel besprenkeling de plaats innam van besprenkeling gepaard gaande met onderdompeling.”d De kerkelijke geschiedschrijver vestigt er de aandacht op dat door een in 1287 te Luik in België gehouden kerkconcilie te kennen werd gegeven dat onderdompeling daar nog steeds de enige manier was waarop de doop ten uitvoer werd gebracht. „Sint Thomas [1225-1274] sprak over [besprenkeling] als een ongewone methode en zei dat een bedienaar van het evangelie zwaar zondigde wanneer hij anders dan door middel van onderdompeling doopte, aangezien hij zich dan niet naar het ceremonieel van de Latijnse Kerk schikte.”e
Op een in 1526 gehouden kerkvergadering te Chartres in Frankrijk werd het aan de priesters overgelaten welke van beide methoden zij wilden volgen. Ruim honderd jaar later, in 1655, adviseerde het Rituaal van Poitiers echter dat de priesters „het kind op bekwame wijze drie maal onderdompelen, hierbij voorzichtig te werk gaand zodat zij het geen letsel toebrengen”.
Het getij van de verandering was evenwel reeds definitief tegen het door Jezus ingestelde beginsel van onderdompeling gekant geweest. Het had het idee reeds weggespoeld dat de doop, zoals in Jezus’ dagen, voor mensen was die oud genoeg waren om kennis en geloof te hebben en die in het openbaar te kennen gaven dat zij hun leven aan God hadden opgedragen. In plaats dat men er die oorspronkelijke betekenis aan hechtte, was de doop geheel verwaterd zodat deze nu niet veel meer dan een ceremoniële daad was welke op de geboorte van een kind volgde.
L. Réau, een lid van het Institut de France en geschiedschrijver over kerkelijke kunst, denkt dat deze verandering waarbij men ervan afstapte om alleen maar volwassenen te dopen, geleidelijk aan tot de omschakeling van onderdompeling op besprenkeling leidde. Volgens hem was de verandering noodzakelijk doordat het gevaarlijk was zuigelingen volledig in water onder te dompelen. Hij wijst er echter op dat deze verandering niet plotseling geschiedde, maar „dat men moet veronderstellen dat er een lange overgangsperiode is geweest waarin de doopceremonie tegelijkertijd zowel door middel van gedeeltelijke onderdompeling als begieting plaatsvond.”f Het bewijs hiervoor wordt gevormd doordat bepaalde baptisteriums uit vroeger tijden te klein zijn voor volledige onderdompeling, en dat kunstwerken uit dat tijdperk een persoon laten zien die in het water staat, terwijl dit misschien tot aan zijn knieën komt, en waarbij er meer water over zijn hoofd wordt uitgegoten.
DOOR DE VERANDERING VAN DE CEREMONIE VERANDERT DE BETEKENIS
Door de verandering van de ceremonie is zowel de belangrijkheid als de betekenis van de doop grotendeels verloren gegaan. De gedachte van het zich persoonlijk opdragen is volledig verdwenen. De verandering heeft het punt bereikt waarover een in Parijs gepubliceerd katholiek weekblad, Témoignage Chrétien, zei dat de meeste mensen thans — „evenals hun vaders en grootvaders dit gewoon waren” — alleen voor doop-, communie-, huwelijks- en begrafenisplechtigheden naar de kerk gaan. Voor deze mensen, aldus het weekblad, heiligt de doop louter de gebeurtenis van de geboorte. „Andere religiën en andere beschavingen zouden hiervoor andere handelingen hebben, maar de betekenis zou beslist niet anders zijn.”
Zoals Réau zegt, heeft de Kerk de betekenis van de doop gewijzigd. Deze is niet langer voor volwassenen bestemd, die „gedurende een lange periode hierop zijn voorbereid en zich er volledig van bewust zijn welke verbintenis zij aangaan”. In plaats hiervan is de doop een plechtige gebeurtenis geworden voor zuigelingen die niet alleen geen kennis bezitten om een persoonlijke verbintenis aan te gaan, maar hiertoe zelf ook nog niet in staat zijn.
De Kerk heeft door zuigelingen in plaats van volwassenen te dopen en door te besprenkelen in plaats van onder te dompelen, „de symbolische betekenis van de oorspronkelijke doop uitgewist”, aangezien de onderdompeling onder andere „de dood van de ’oude mens’ afbeeldde die onder het water werd begraven en het te voorschijn komen uit het bad van de doop de geboorte tot een nieuw leven [voorstelde].”g
DE RESULTATEN WANNEER MEN HET ERNSTIG OPNEEMT
Er zijn thans echter mensen die zich werkelijk aan deze door Jezus ingestelde oorspronkelijke doop houden. Zij beschouwen de doop niet als iets wat onmiddellijk na de geboorte van een kind dient te geschieden ten einde het van overgeërfde zonden te vrijwaren, want hiervoor achten zij het rantsoenoffer van Christus voldoende. Zij bezien de doop niet als een teken dat men lidmaat van een bepaalde kerk is, maar weten dat de doop daarentegen een openbaar symbool van hun opdracht aan God vormt.
Zij weten dat de doop een christelijk vereiste is, doch zij dopen alleen mensen die oud genoeg zijn om zelf beslissingen te kunnen nemen, die Gods Woord begrijpen en zich aan Hem hebben opgedragen. Voorts dopen zij alleen door middel van volledige onderdompeling, evenals Jezus in de rivier de Jordaan werd ondergedompeld. Aldus handhaven zij het belangrijke symbool van de doop — namelijk, dat men vrijwillig voor zijn vroegere levensloop sterft en tot nieuw leven in Gods dienst wordt opgewekt.
Daar zij deze aangelegenheid net als Jezus en de apostelen ernstig opnemen, hoeven zij niet de klacht te uiten die in het blad Témoignage Chrétien op de voorpagina stond, namelijk, dat slechts één op de tien gedoopte parochianen een christen is. In tegenstelling hiermee is er in hun gelederen van ijverige christelijke werkers, die in feite vrijwillige onderwijzers van anderen zijn, over de gehele aarde een uitermate snelle groei waar te nemen. Op hun halfjaarlijkse en jaarlijkse vergaderingen welke over de gehele aarde worden gehouden, worden er geregeld honderden nieuwelingen die zich aan God hebben opgedragen, gedoopt. Op een in 1958 gehouden congres in de stad New York werden er ruim zevenduizend gedoopt.
Waarom nemen zo velen dit „juk” op zich, hetgeen Christus voor zijn volgelingen als een vereiste stelde? Niet alleen omdat het een christelijk bevel is, maar ook omdat deze beginselen zoals ze werkelijk in Jezus’ tijd bestonden, zo bezielend zijn, dat degene die ervan op de hoogte wordt gesteld, tot het besef komt dat hij anderen erover moet vertellen.
Wanneer Jehovah’s getuigen zeggen dat de doop door middel van onderdompeling dient te geschieden en een symbool moet zijn van iemands opdracht aan God, volgen zij het door Jezus, door zijn discipelen en door alle vroege christenen gestelde voorbeeld. Degenen die het met dit door Jezus vastgestelde beginsel oneens zijn, geven eenvoudig ten antwoord dat niemand die Christus beweert te volgen enig recht bezit om zijn voorbeeld te negeren of zelfs maar te laten doorschemeren dat het door hem gestelde voorbeeld verkeerd was.
[Voetnoten]
a Deel 1, blz. 551.
b Deel 21, blz. 187.
c Deel 1, blz. 366.
d Histoire Dogmatique, Deel 1, blz. 223.
e Idem, Deel 1, blz. 236.
f L. Réau, Iconographie de l’Art Chrétien, Deel 1, blz. 240.
g L. Réau, Iconographie de l’Art Chrétien, Deel 1, blz. 241.