Spreek uit een goed hart
„Adderengebroed, hoe kunt gij, die slecht zijt, iets goeds zeggen? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. Een goed mens brengt uit zijn goeden schat goede dingen voort, en een slecht mens uit zijn bozen schat boze dingen. Maar Ik zeg u: Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op den dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden.” — Matth. 12:34-37.
1. Aan wie heeft de mens zijn spraakvermogen te danken, en hoe dient hij dit te beschouwen?
VERSTANDELIJK spreken is even oud als het menselijke geslacht. Van de dag af dat de mens werd geschapen, behoorde het vermogen om te spreken tot de gaven die hij van Jehovah had ontvangen. Dit vermogen is waarlijk een grote schat. Welk een zegen is het niet dat de mensen door middel van het spraakvermogen zo gemakkelijk met elkaar van gedachten kunnen wisselen en met elkaar kunnen omgaan! Het is voor de mensheid zo gewoon dat velen het als iets vanzelfsprekends beschouwen en nooit stilstaan bij de gedachte de grote Schepper voor het wonderbaarlijke voorrecht dat men kan spreken, te danken. Hoe moeilijk zou het echter zijn ons met onze vele dagelijkse activiteiten bezig te houden wanneer wij niet over het spraakvermogen beschikten! Een korte beschouwing van de problemen van de doofstomme zal elk van ons beslist van de grote wijsheid en het grote verstand waarvan Jehovah zich heeft bediend toen hij de hoogste vorm van de aardse schepping, de mens, formeerde, overtuigen. Wij dienen Jehovah elke dag voor ons vermogen om te spreken, te danken.
2. (a) Hoe werken de delen van het menselijke lichaam bij het voortbrengen van goede spraak onderling samen? (b) Welke verklaring wordt er in de bijbel over goede en slechte spraak aangetroffen?
2 Jehovah heeft de menselijke mond, de tong en de keel ontworpen opdat de mens goede dingen zou spreken. Deze delen van het menselijke lichaam werken met elkaar samen en zijn afhankelijk van andere lichaamsdelen. Willen ze, zoals in Jehovah’s voornemen besloten lag, voor het spreken van goede dingen worden gebruikt, dan moeten andere lichaamsdelen hun medewerking verlenen. Het juiste gebruik van het spraakvermogen is afhankelijk van wat er zich in de geest en het hart bevindt. Wanneer wij iemand tot lof van de Schepper goede dingen horen spreken, zullen wij bemerken dat zijn geest en hart in overeenstemming met Gods Woord zijn geoefend. Hij heeft de waarheid veilig in zijn binnenste opgeborgen, zoals men een waardevolle schat opbergt. Niet alle mensen spreken goede dingen, en Jezus legt uit waarom: „Acht den boom goed, maar dan ook zijn vrucht, òf acht den boom slecht, maar dan ook zijn vrucht, want aan zijn vrucht kent men den boom. Adderengebroed, hoe kunt gij, die slecht zijt, iets goeds zeggen? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. Een goed mens brengt uit zijn goeden schat goede dingen voort, en een slecht mens uit zijn bozen schat boze dingen. Maar Ik zeg u: Van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op den dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden”. — Matth. 12:33-37.
3. (a) Hoe komt het dat er mensen zijn die slechte woorden spreken? (b) Welk licht wordt door Jezus’ woorden in Matthéüs 15:1-11 op deze zaak geworpen?
3 Wat is de oorzaak voor dit verschil in mensen, van wie sommigen God loven en anderen hem beschimpen? De geschiedenis van het menselijke geslacht geeft het antwoord. Het verschil heeft sinds de opstand bestaan, toen Satan de Duivel zich in de hof van Eden tegen God uitsprak en toen Adam en Eva Gods gebod overtraden en ook tegenstanders van Gods wil werden. Hun geest en hart werden met leugens en verkeerde gedachten verontreinigd, en dit vormt de erfenis die aan het menselijke geslacht is doorgegeven. Sommige mensen trachten het te doen voorkomen dat zij goede dingen spreken, maar hun beweegredenen zijn, zoals uit hun vruchten blijkt, niet goed. Zij verdraaien woorden ten einde hun eigen voordeel te zoeken en eer van mensen te ontvangen. Dit zijn net zulke huichelaars als de Farizeeën en schriftgeleerden die Jezus vlak bij Jeruzalem tegenkwam: „Toen kwamen uit Jeruzalem Farizeeën en schriftgeleerden tot Jezus en vroegen: Waarom overtreden uw discipelen de overlevering der ouden? Immers, zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten. Hij antwoordde hun en zeide: Waarom overtreedt ook gij ter wille van uw overlevering zelfs het gebod Gods? Want God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder en: Wie vader of moeder vervloekt, zal den dood sterven. Maar gij zegt: Wie tot zijn vader of zijn moeder zegt: Het is offergave, alwat gij van mij hadt kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijn moeder niet te eren. Zo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering. Huichelaars, te recht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. En toen Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat! Niet wat den mond binnengaat, maakt den mens onrein, maar wat den mond uitkomt, dat maakt den mens onrein”. — Matth. 15:1-11.
4. (a) Waardoor wordt de mens in verband met spraak verontreinigd? (b) Hoe dient men volgens Romeinen 12:1 en 2 een verandering aan te brengen in de handelwijze die ook verontreinigde wereldse mensen volgen?
4 Het menselijke hart moet volgens Jezus in overeenstemming zijn met God, wil de mens juist spreken. In de tegenwoordige tijd kan men vele leerstellingen en filosofieën horen. Door zogenaamde geleerde wetenschapsmensen en onderwijsinstellingen worden vreemde theorieën gelanceerd en door alle mogelijke moderne propagandamiddelen verder doorgegeven. Wat zo om ons heen wordt gezegd, moet nauwkeurig worden onderzocht. Wij kunnen vele dingen horen zeggen, maar op grond van de nauwkeurige kennis welke wij in Gods Woord aantreffen, kunnen wij vaststellen wat goed en aanvaardbaar is en wat niet. Wij worden niet door het horen van iets kwaads verontreinigd, maar wanneer wij de slechte dingen herhalen of beoefenen, handelen wij verkeerd. Daar wij in deze wereld in een slechte omgeving zijn geboren, moeten wij deze slechte invloed vastbesloten vermijden en onze spraak op een juiste wijze gebruiken. Het is voor een onvolmaakt mens niet natuurlijk automatisch alleen maar goede woorden te spreken. Hij moet zijn geest en hart oefenen en zich volledig aan de Bron van al het goede, Jehovah God, overgeven. Aldus heeft hij een basis voor het spreken over en het doen van goede dingen. De apostel Paulus bracht het aldus onder woorden: „Daarom smeek ik u, broeders, door de ontfermingen Gods uw lichaam aan te bieden als een levend, heilig en aanvaardbaar offer voor God, een heilige dienst met uw redenatievermogen. En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij voor uzelf de goede, aangename en volledige wil van God moogt beproeven”. — Rom. 12:1, 2, NW.
5. Welke denkgewoonten moeten er worden gevormd, en wat is daarvan het resultaat?
5 Hoe zullen wij dit tot stand kunnen brengen? Wij moeten vastbesloten zijn ons hier krachtig voor in te spannen en hebben hulp nodig om onze verstandelijke vermogens op te bouwen en te versterken zodat wij met onze tong goed kunnen doen. Wij moeten de hulp van de Schepper trachten te verkrijgen. „Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus. Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat” (Fil. 4:6-8). Wanneer wij ons op de juiste wijze oefenen, kunnen wij ware wijsheid verwerven en in ons hart de juiste beweegredenen ontwikkelen waardoor wij ertoe zullen worden gebracht op juiste wijze te spreken. „Het hart van den wijze maakt zijn mond verstandig, en versterkt het betoog op zijn lippen”. — Spr. 16:23.
DE TONG HEEFT AANDACHT NODIG
6. Wat zeggen de eerste verzen van Jakobus 3 ons over de grote problemen welke het in bedwang houden van de tong met zich meebrengt?
6 Dat men een christen is en men zijn lichaam met zijn redenatievermogen als een levend, heilig en aanvaardbaar offer aan God heeft aangeboden, wil niet zeggen dat men automatisch zijn tong in toom kan houden. Sedert het allereerste begin van het christendom heeft het temmen van de tong een probleem gevormd. Dit probleem wordt door Jakobus in hoofdstuk drie, vers twee, beklemtoond: „Want wij struikelen allen in velerlei opzicht; wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden”. Vervolgens toont hij aan hoe de mens heeft geleerd paarden met een toom in bedwang te houden of grote schepen met een klein roer te besturen, maar de kleine tong in het lichaam vertegenwoordigt een groter probleem. Ze is als een klein vuur dat een groot woud kan verteren. „Want alle soorten van wilde dieren en vogels, van kruipende dieren en zeedieren worden bedwongen en zijn bedwongen door de menselijke natuur, maar de tong kan geen mens bedwingen. Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Met haar loven wij den Here en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn: uit denzelfden mond komt zegening en vervloeking voort”. — Jak. 3:7-10.
7. (a) Hoe weten wij dat Jakobus niet wilde dat iemand de pogingen om zijn spraak in bedwang te houden, zou opgeven? (b) Wat is er volgens Jakobus 3:13-18 voor nodig om juist te spreken?
7 Zegt Jakobus dat wij defaitisten moeten worden of onze strijd in verband met het in bedwang houden van de tong moeten opgeven? Is het een verloren strijd? Heeft het geen zin te vechten? Wanneer dit het geval was, had hij niet met zijn betoog voort behoeven te gaan door te zeggen: „Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn. Doet soms een bron uit denzelfden ader zoet en bitter water opwellen? Kan soms, mijn broeders, een vijgeboom olijven of een wijnstok vijgen opleveren? Evenmin kan een zilte bron zoet water geven” (Jak. 3:10-12). Het is inderdaad niet juist dat mensen hun spraakvermogen misbruiken door anderen te vervloeken of kwaad van hen te spreken. Men kan het probleem alleen overwinnen door zich in overeenstemming te brengen met de wijsheid die van boven komt. Om zulk een wijsheid in zich op te nemen, moet men zachtmoedig zijn en het verlangen bezitten zich juist te gedragen. Liegen, pochen, vervloeken of andere verkeerde manieren van spreken zijn aards of demonisch van oorsprong. Alleen de wijsheid die van boven komt, kan de verkeerde neigingen waarmee de onvolmaakte mens is geboren, overwinnen. Wanneer wij willen dat de tong reine, vreedzame en rechtvaardige dingen spreekt, moeten wij de wijsheid die uit een studie van Gods Woord voortspruit, najagen. (Lees Jakobus 3:13-18.)
8. Welk verband bestaat er tussen het beheersen van de tong en de zuivere aanbidding?
8 Wanneer Jakobus de gedachte was toegedaan dat het geen zin heeft te trachten de tong te temmen — omdat dit een onmogelijke opgave is, zodat wij de tong net zo goed haar gang kunnen laten gaan — zou het nutteloos zijn te trachten met God samen te werken. Hij zei dit echter niet. Terwijl Jakobus het beheersen van de tong met onze zuivere aanbidding in verband bracht, spoorde hij ons aan: „Indien iemand meent godsdienstig te zijn en daarbij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart misleidt, diens godsdienst is waardeloos. Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, den Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren”. — Jak. 1:26, 27.
9. (a) Welke beweegredenen kunnen aanleiding geven tot spraak welke tot onenigheid leidt, en waarom dient zulk een spraak te worden vermeden? (b) Wie ontvangt, te oordelen naar 1 Petrus 3:8-12, de zegen?
9 Wil men zijn aanbidding onbevlekt voor God bewaren, dan moet men dus zichzelf leren beheersen en in overeenstemming met Gods rechtvaardigheid spreken. Men moet niet uit toorn spreken, hetgeen onenigheid teweeg zou brengen. „Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn; want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort” (Jak. 1:19, 20). Degenen aan wie Jakobus schreef, streden onder elkaar en spraken elkaar trots en pocherig tegen. Hun moest de noodzaak worden getoond hun tong te beheersen en in de gemeente de vrede te bewaren. Alleen slechte beweegredenen in het hart zetten tot lasterlijke taal aan. Jakobus noemde jaloezie, twist, pochen en liegen, en toonde aan hoe hierdoor onenigheid ontstaat. Wanneer iemand zijn broeder of zuster haat, zal dit uit zijn spraak blijken. Wanneer hij jaloers is op de voorrechten en zegeningen van iemand anders of het verlangen koestert zelf gezien te worden of een vooraanstaande positie in te nemen, zou hij naar anderen kunnen gaan ten einde het respect dat zijn medemens geniet, af te breken. Daar sommigen wellicht vinden dat zij niet vooraanstaand genoeg zijn en veel uiterlijk vertoon willen maken, bekladden of belasteren zij anderen en veroorzaken zij twist. Zij geven er blijk van onrijp te zijn, zoals dit van een „nietswaardig man” gezegd kan worden. „Een nietswaardig man delft boosheid op, op zijn lippen is het als verzengend vuur. Een valsaard veroorzaakt twist, een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden” (Spr. 16:27, 28). In plaats dat de twistmaker een vooraanstaande positie gaat innemen en hij iemand is tegen wie anderen gaan opzien, zal hij in de ogen van rijpe christenen alle respect verliezen. Jehovah zegent de vredestichters. — 1 Petr. 3:8-12.
DE VREDE HANDHAVEN
10. Wat veroorzaakt twist onder broeders en zusters?
10 Nadat Jakobus het over het temmen van de tong heeft gehad, spreekt hij over het voeren van oorlog en strijd onder broeders en zusters. Wanneer er niet van weerszijden van een gelijke behandeling sprake was geweest, zouden er geen oorlogen zijn geweest. Alléén kan iemand geen strijd voeren. Er moet iemand anders zijn om mee te strijden. Wanneer er slechts één persoon was geweest die een slecht hart bezat en zijn tong niet had gebrijdeld, zou het voor Jakobus haast niet nodig zijn geweest om op deze wijze te schrijven. Die toestand onder de broeders en zusters zou vermeden hebben kunnen worden wanneer de aangelegenheden in het najagen van vrede goed zouden zijn behartigd.
11, 12. (a) Welk goede voorbeeld van zelfbeheersing werd door David gesteld? (b) Verklaar de door Jezus in Matthéüs 18:15-17 genoemde methode waarop men geschillen beslecht.
11 Hoe kan de vrede worden gehandhaafd wanneer iemand beledigend spreekt? In de eerste plaats moet men er aan denken dat men niet met gelijke munt terugbetaalt. Wanneer een broeder of zuster u persoonlijk beledigt, kunt u dezelfde vastbesloten zelfbeheersing tonen als David, die schreef: „Ik had gedacht: ik wil mijn wegen bewaren, opdat ik niet zondige met mijn tong; ik wil mijn mond met een muilband bedwingen, zolang de goddeloze voor mij staat” (Ps. 39:2). Men doet er goed aan dit beginsel te volgen, of men nu met wereldse goddeloze mensen te doen heeft of met broeders of zusters die ons beledigen. Wij moeten onze geest beheersen en niet toestaan dat een plotseling opkomende woede of afkeer ons ons evenwicht doet verliezen. Beheersing is een bewijs van geestelijke rijpheid. In de meeste gevallen is het mogelijk de zaken recht te zetten door zich persoonlijk, zonder hier veel tijd overheen te laten gaan, tot de overtreder te wenden. Dit is de methode die Jezus in Matthéüs 18:15-17 voor de oplossing van menig probleem heeft genoemd.
12 Wanneer een overtreder die een goed hart bezit zijn fout inziet, zal hij zich verontschuldigen en degene tegenover wie hij de overtreding heeft begaan, om vergeving vragen. Als dienstknechten van God dienen wij snel en gewillig vergeving te schenken. Jakobus moedigt zulk een vergevensgezindheid aan door te tonen dat wij allen met de tong fouten kunnen maken en dat niemand van ons volmaakt is. Wanneer een zaak tussen twee personen opgelost kan worden en er excuses worden aangeboden en vergeving wordt geschonken, zal deze kwestie zich niet uitbreiden en zal ze niet voor iemand in de gemeente gebracht behoeven te worden en er de oorzaak van kunnen worden dat men kwade gevoelens koestert en partij kiest. Alleen wanneer een overtreder niet luistert, moet men er ten slotte wel toe overgaan de raad van de dienaren in de gemeente in te winnen, waarna zij wellicht eveneens met de overtreder kunnen spreken.
13. Hoe dienen christenen hun tong in bedwang te houden ten aanzien van overtredingen die door broeders of zusters zijn begaan?
13 Er wordt ons nog een gelegenheid geschonken om uit respect voor de vrede en eenheid van de gemeente de tong te brijdelen, en wel wanneer een lid van de christelijke gemeente de een of andere overtreding tegen Gods wet heeft bedreven. Wanneer wij horen dat iemand een fout heeft begaan of zich zelfs aan immoraliteit heeft overgegeven, is het niet juist hier vlug over te gaan roddelen en opschudding te veroorzaken. Dergelijke aangelegenheden te behandelen, behoort tot de taak van de gemeentedienaar, die de gemeente vertegenwoordigt, en degene die zijn tong beheerst, zal tot hem spreken. Men dient niet in een poging zichzelf op de voorgrond te stellen, iedereen alles te vertellen wat men weet, maar men moet met gepaste nederigheid de belangen van de gemeente in haar gehéél op het oog te hebben. Laat het gemeentecomité beslissen welke stappen er genomen moeten worden en welke mededelingen er aan de gemeente moeten worden gedaan. Wanneer u iets gehoord zou hebben wat in werkelijkheid niet waar is, zou u, als u dit ging rondbazuinen, tot de klasse der lasteraars behoren. „Wie met laster omgaat, verraadt geheimen; maar wie betrouwbaar van geest is, houdt een zaak verborgen”. — Spr. 11:13.
14. Welke invloed heeft een met liefde gevuld hart op het spreken over gestrafte overtreders?
14 Wanneer een zaak persoonlijk met een overtreder is afgehandeld of een broeder of zuster die op grond van een overtreding door de gemeente op voorwaarden was gesteld of was uitgesloten, na enige tijd weer is hersteld, heeft het voor niemand enig nut voortdurend op de begane overtreding te blijven hameren. Waar blijft onze liefde voor onze broeders en zusters wanneer wij zo spreken? Is iets uitgepraat en vergeven, laat het dan uitsterven. „Wie een overtreding bedekt, jaagt liefde na; maar wie een zaak ophaalt, brengt scheiding tussen vrienden”. — Spr. 17:9.
15, 16. (a) Wat betekent het een overtreder te vergeven, en hoe toonde Jezus er de noodzaak van aan ware vergevensgezindheid te betonen? (b) Hoe toonde Paulus aan dat het noodzakelijk is nederig en vergevensgezind te zijn?
15 Hoewel dit misschien niet de maatstaf van de wereld is, is het wel die van liefdevolle christenen. Toen Jezus ons het in Matthéüs 6:9-13 opgetekende modelgebed leerde, onderwees hij ons in fundamentele punten, en wij dienen uit hetgeen hij toen zei te leren hoe belangrijk het in werkelijkheid is een overtreder te vergeven en ten opzichte van alle mensen vrede na te jagen. „Want indien gij den mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij den mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven” (Matth. 6:14, 15). Vergeeft u personen die een overtreding hebben begaan, of dènkt u alleen maar dat u hen hebt vergeven? Volgens Websters woordenboek ’sluit vergeven niet alleen het opgeven van elke aanspraak op wraak of vergelding in, maar ook van elk bitter gevoel of verlangen zich te wreken’. Koestert u, nadat u in een kwestie betrokken bent geweest en bent overeengekomen iemand die een overtreding tegen u heeft begaan, te vergeven, nog steeds wrok, of kunt u de broeder groeten en hem — net alsof deze overtreding niet had plaatsgevonden — als een broeder behandelen? Dit kan uw liefde misschien zwaar op de proef stellen, maar wanneer u jegens die persoon wraakzuchtig bent of wrok koestert, hebt u hem niet werkelijk vergeven. Zelfs al was u op dat moment heel erg kwaad, dan zou u, wanneer u de geest van zelfbeheersing bezat, erover hebben nagedacht dat ook u iemand zou kunnen beledigen, en zou u uw tong in bedwang hebben gehouden.
16 Paulus zei tot de Galáten (6:1): „Broeders, zelfs indien iemand op een overtreding betrapt wordt, helpt gij, die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen”. En hij richtte de volgende woorden tot de Efeziërs (4:31, 32): „Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid. Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft”. Wanneer Jehovah en Christus Jezus, die geen overtredingen begaan, de overtredingen van anderen liefdevol en volledig kunnen vergeven, kunnen wij, onvolmaakte mensen, dan niet met gepaste nederigheid leren elkander werkelijk te vergeven?
ANDERE OVERTREDINGEN VAN DE TONG
17, 18. (a) Waarom is onzedelijke taal niet welvoeglijk voor christelijke bedienaren van het evangelie? (b) Wat voor soort van gesprekken voeren rijpe christenen? (c) Hoe kunnen wij iemands verlangen verklaren om over immorele dingen te spreken?
17 Wat in deze wereld populair is, is vaak niet juist. Daar de wereld steeds meer ontaardt, degenereren de moraal en de algemene ethiek van de mensen eveneens. Daarom werd ons de aanmoediging gegeven niet langer overeenkomstig dit samenstel van dingen gevormd te zijn, maar ons te veranderen door onze geest te hervormen. Te oordelen naar het voorbeeld dat vele topfiguren uit de amusementswereld en populaire sprekers geven en de strekking van de gesprekken in clubs, op gezellige bijeenkomsten en zelfs op scholen onder de kinderen, plaatst onzedelijke taal iemand op de voorgrond en maakt het hem populair. Kinderen, die het gedrag van anderen gadeslaan, zouden ertoe geleid kunnen worden te geloven dat zweren en onzedelijke taal erop wijzen dat men volwassen en manlijk is, terwijl het alleen maar bewijst hoe werelds men is. Ruim negentien eeuwen bezitten christenen reeds de geïnspireerde raad van de apostel Paulus: „Hoererij en allerlei onreinheid of inhaligheid worde onder u zelfs niet genoemd, zoals het heilige mensen betaamt, noch schandelijk gedrag, dwaas gepraat of ontuchtig gescherts, hetgeen niet welvoeglijk is, doch veeleer dankzegging”. — Ef. 5:3, 4, NW; Kol. 3:5-8.
18 Kan de bron van onze spraak — om nog eens op de woorden van Jakobus 3:11 terug te komen — zowel zoet als bitter water voortbrengen? Hoe kan men het verklaren waarom iemand op welke tijd dan ook, zelfs wanneer hij tijdens zijn wereldse werk met wereldse mensen omgaat, over immorele of slechte dingen wil spreken? Is hij alleen maar op gemeentevergaderingen een christelijke bedienaar van het evangelie? Waar praat u over wanneer u met anderen bent? Spreekt u altijd over wereldse dingen of maakt u er een gewoonte van de conversatie op een hoger niveau te brengen door over geestelijke of opbouwende dingen te spreken. Heeft u het, wanneer er een gelegenheid is om met uw broeders en zusters bijeen te zijn, over de laatste films die in de bioscopen draaien of over sportgebeurtenissen, de dagelijkse kletspraatjes of schandaaltjes? In Matthéüs 15:18-20 geeft Christus Jezus op dit alles het volgende antwoord: „Maar wat den mond uitgaat, komt uit het hart, en dat maakt den mens onrein. Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen. Dat zijn de dingen, die een mens onrein maken”. Het gaat dus terug tot dat wat zich diep in iemands hart bevindt. Hij zal geregeld en vol vuur over hetgeen hem werkelijk interesseert, spreken.
19. (a) Hoe moeten wij de manier waarop men zijn spraakvermogen gebruikt, in het licht van Galáten 5:16-26 beschouwen? (b) Waarom is het belangrijk het hart met goede dingen gevuld te hebben en deze dingen vervolgens door middel van woorden tot uitdrukking te brengen?
19 Wanneer wij de situatie moeten analyseren, komen wij tot de conclusie dat de manier waarop men zijn spraakvermogen gebruikt, wordt beheerst door het feit of men de werken van het vlees najaagt of er blijk van geeft dat men de vruchten van de geest voortbrengt. Verkeerde spraak komt voort uit een hart dat op hoererij, onreinheid, haat, jaloezie, dronkenschap, brasserijen, zelfzucht, trots en persoonlijk gewin is ingesteld. Zij die niets van Gods rechtvaardige wet afweten en geen pogingen doen deze na te volgen, bezigen slechte taal en spreken voortdurend over vleselijke dingen; deze invloed is thans overal in de wereld merkbaar. Wanneer iemands geest en hart echter de invloed van Gods geest hebben ondergaan en de persoon zijn geest heeft veranderd, bemerken wij dat hij over geestelijke dingen spreekt. Hij heeft zelfbeheersing — een vrucht van de geest — verworven en denkt alvorens te spreken. Hij wordt niet woedend, waarbij hij spreekt zonder na te denken, maar hij is lankmoedig en vriendelijk, terwijl hij met zachtaardigheid spreekt. Dit wil niet zeggen dat hij zich niet krachtig tegen goddeloosheid uitspreekt, maar hij doet dit op dezelfde waardige manier als waarop Jezus Christus zich tegen goddeloosheid, misleidende overleveringen en huichelarij keerde. Het beteugelen van de tong en het zich onderwerpen aan de leiding van Gods geest en zijn Woord staan nauw met elkaar in verband. Jehovah oordeelt niet naar de uiterlijke schijn, maar naar wat in het hart is. Ieder godvrezend mens dient derhalve het verlangen te koesteren zijn hart met geestelijke dingen te vullen, ter verkwikking en stichting van anderen een goed hart te bezitten en als een koele bron te worden die op een zomerse dag voortdurend zoet water voortbrengt. Juiste spraak leidt tot redding. — 1 Sam. 16:7; Openb. 2:23; Matth. 23:1-17; Gal. 5:16-26.