Vragen van lezers
● Een man laat zich op onschriftuurlijke gronden van zijn vrouw scheiden. Nadat de scheiding is voltrokken, wordt het de vrouw en de gemeente bekend dat de man zich kort voor de scheiding aan overspel heeft schuldig gemaakt. Krijgt de man of de vrouw door deze daad van overspel de schriftuurlijke vrijheid te hertrouwen?
In dit geval is de kritieke vraag volgens de Heilige Schrift: Wie laat zich van wie scheiden, en op welke gronden? Wie heeft het recht zich te laten scheiden? Volgens de Schrift vormt de morele toestand van de echtgenoot niet de bepalende factor die hem het recht verschaft zich van zijn vrouw te laten scheiden. Integendeel, de morele toestand van degene tegen wie de echtscheidingsprocedure aanhangig wordt gemaakt, bepaalt of de eiser het recht heeft het ontbinden van het huwelijk tot stand te brengen. Volgens de geïnspireerde Schrift ontvangt de onreine echtgenoot de scheidbrief van de reine, niet overspelige, onschuldige huwelijkspartner. De taal van Deuteronomium 24:1-4 laat hier geen twijfel over bestaan.
Deze wet in het bijbelboek Deuteronomium vormde voor de Farizeeën het onderwerp van bespreking in Matthéüs 19:3-9. Jezus vertelde de Farizeeën dat God de eerste man Adam niet het recht had verleend zich op welke gronden dan ook van zijn vrouw Eva te laten scheiden. Als antwoord verwezen de Farizeeën naar de wet in Deuteronomium, want zij vroegen: „Waarom heeft Mozes dan bevolen een scheidbrief te geven en haar weg te zenden?” Deze Mozaïsche wet maakt duidelijk melding van onreinheid van de gescheiden vrouw die werd weggezonden, niet van enige onreinheid van haar echtgenoot, degene die de scheiding wilde. Jezus toonde gepaste eerbied voor de beperkingen op het recht zich van zijn huwelijkspartner te laten scheiden toen hij zei: „Mozes heeft u met het oog op de hardheid uwer harten toegestaan uw vrouwen weg te zenden, maar van den beginne is het zo niet geweest. Doch Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk.” Daar Jezus hier verder op zijn verwijzing naar de Mozaïsche wet inging, sprak hij over een geval dat een vrouw werd weggezonden om andere redenen dan háár overspel, háár hoererij, háár onreinheid, en niet om die overtredingen van haar man. Om die reden dacht Jozef van Nazareth erover zich in alle stilte van zijn verloofde, Maria, te laten scheiden, want hij was van mening dat zij onrein was; slechts door goddelijke tussenkomst werd deze scheiding voorkomen. Tegen de schuldige moet dus de echtscheidingsprocedure aanhangig worden gemaakt. Hij dient niet degene te zijn die de echtscheiding eist.
Er wordt niet van de schuldige partij verwacht dat hij zichzelf beschuldigt en dan op basis van zijn eigen beschuldiging zelf de rechtszaak tegen de onschuldige huwelijkspartner aanhangig maakt. De onschuldige partij die de schuldige aanklaagt, dient de echtscheidingsprocedure aanhangig te maken. Indien degene van wie de andere partij zich heeft laten scheiden de onschuldige partner blijkt te zijn, wordt deze onschuldige, niet overspelige, gescheiden persoon derhalve blootgesteld aan immoraliteit. Zo zei Jezus in Matthéüs 5:32: „Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk.” Het recht van de reine, onschuldige, niet overspelige huwelijkspartner dient dus beschermd te worden, waaruit volgt dat er geen sprake van mag zijn dat er tegen hem of haar een eis tot echtscheiding wordt ingediend. Om zeer persoonlijke redenen kan een vrouw verkiezen de immoraliteit van haar echtgenoot door de vingers te zien en jegens hem de huwelijksplicht te blijven volbrengen en van hem de huwelijksplicht te blijven ontvangen. Waarom? Omdat het huwelijk niet door overspel van de zijde van haar echtgenoot is ontbonden. Zij heeft wettelijk en schriftuurlijk het recht met hem te blijven samenleven. Zij wordt niet automatisch onrein doordat zij verder geslachtsgemeenschap met hem heeft nadat hij overspel heeft gepleegd.
Indien een overspelige echtgenoot zijn onschuldige vrouw niet van overspel in kennis stelt, maar haar vertelt dat hij van plan is zich van haar te laten scheiden en zij in de scheiding toestemt zonder van zijn overspel op de hoogte te zijn doch slechts met het idee van een wettige scheiding tussen hen waarin zij wederzijds toestemmen, dan onderwerpt zij zich op deze basis samen met hem aan de echtscheidingsprocedure. Hij regelt de scheiding met haar toestemming en zonder dat zij zich verzet. Zij stemmen dus beiden in met deze scheiding op onschriftuurlijke basis, waardoor zij niet vrij zijn te hertrouwen. Alles wat zij wensen is, vrij van elkaar te zijn, en dat bereiken zij dan ook door deze onschriftuurlijke maar wettige echtscheiding. Beiden moeten echter de gevolgen van een dergelijke onschriftuurlijke scheiding aanvaarden. Hierdoor verliest de vrouw natuurlijk de schriftuurlijke machtiging opnieuw in het huwelijk te treden. De huichelachtige, overspelige man heeft zichzelf echter ook gebonden en terwijl hij haar aan overspel heeft blootgesteld, zal hij waarschijnlijk ontdekken dat het voor hem nog veel moeilijker dan voor haar is om na de scheiding aan overspel weerstand te bieden, daar hij zonder dat zij het wist reeds vóór de scheiding overspel had gepleegd. Louter het feit van de onwetendheid van de vrouw geeft de christelijke gemeente nog niet het recht Jezus’ regel dat indien een man zich werkelijk op een schriftuurlijke basis van zijn vrouw wil ontdoen, hij dit moet doen door zich op grond van háár onreinheid, háár overspel, van haar te laten scheiden, te negeren. Anders zou de echtgenoot, zelfs al is hij vóór de scheiding overspelig geweest, daarna niet vrij zijn te hertrouwen; door een nieuw huwelijk zou de vrouw zich, ook al zou zij voor de wet hertrouwen, eveneens aan overspel schuldig maken.
Degene die de echtscheidingsprocedure aanhangig maakt, bepaalt, ongeacht zijn eigen persoonlijke moraliteit vóór de scheiding, de gronden of termen voor de scheiding. Indien nu de rechtbank de echtscheiding om die redenen uitspreekt, is de scheiding ook om die redenen geldig en dient degene die de scheiding heeft geëist, de daaruit voortvloeiende gevolgen te dragen.
Hoe staat het er nu mee wanneer de onschuldige vrouw na de echtscheiding, waarin ze heeft toegestemd of berust, verneemt dat haar echtgenoot vóór de scheiding één of meerdere malen overspel heeft gepleegd, zonder haar hiervan in kennis te stellen? Dit verandert de situatie niet. Het geeft haar niet het recht een verzoek om herziening van het besluit tot echtscheiding of een verzoek om verandering van de gronden tot echtscheiding — zodat schriftuurlijke in plaats van onschriftuurlijke gronden kunnen worden aangevoerd — in te dienen. Weliswaar is zij na de scheiding in het bezit gekomen van nieuwe inlichtingen betreffende immoraliteit welke haar vroegere wettige echtgenoot vóór de scheiding heeft bedreven, maar zij kan deze inlichtingen niet aanvoeren als factoren die in deze zaak verandering kunnen brengen.
Slechts immoraliteit na de echtscheiding door één of beide partijen, verleent de wettige echtscheiding kracht en geldigheid, waardoor de ontbinding van het huwelijk volgens de Schrift een feit wordt. Door immorele seksuele verhoudingen na een op onschriftuurlijke gronden verkregen echtscheiding komt er iets bij waardoor niet het op onschriftuurlijke gronden gebaseerde echtscheidingsbesluit wordt herzien, maar waardoor de echtscheiding wordt bekrachtigd en verstrekkender gevolgen krijgt. Door overspel na de scheiding is er een nieuwe factor in het geding gekomen die nog niet bestond toen de rechtszaak aanhangig werd gemaakt en de gronden voor de echtscheiding door de eisende partij, met toestemming of onder berusting van de andere partij, werden vastgesteld. Op die manier is er sinds de echtscheiding een nieuwe factor toegevoegd waardoor het besluit wordt bekrachtigd en niet nietig wordt verklaard. Dit is zelfs het geval indien degene die de procedure aanhangig heeft gemaakt, de persoon is die na de scheiding overspel pleegt.
Door overspel vóór de echtscheiding wordt de huwelijksband zelf niet verbroken. Zelfs na dit overspel kunnen de wettig gehuwde partners hun seksuele verhouding voortzetten. Totdat er over de stap een beslissing is genomen en de zaak ter verkrijging van echtscheiding aanhangig is gemaakt, zou alle seksuele omgang tussen het wettig gehuwde echtpaar nadat de ontrouwe echtgenoot overspel heeft gepleegd, dit overspel als reden waarom er tegen de overspelige partner een eis tot echtscheiding wordt ingediend, uitschakelen.
Door zijn overspel na de echtscheiding introduceert de eisende partij een krachtig element in de situatie, een element waarop hij zich vóór die tijd, toen hij de echtscheidingsprocedure tegen zijn onschuldige vrouw aanhangig maakte, niet had verlaten. Nu krijgt het overspel een stem in de zaak, zelfs al komt het overspel van zijn kant. Door dit overspel na de scheiding geeft hij zijn onschuldige, gescheiden vrouw nu iets in handen wat schriftuurlijk geldig is, iets wat zij tegen de eisende partij kan aanvoeren. Onder de nu bestaande omstandigheden behoeft zij geen eis tot echtscheiding in te dienen, daar er reeds een wettige echtscheiding bestaat waardoor het huwelijk voor de wet ontbonden is. Nu wordt door de overspel-factor de ontbinding schriftuurlijk en wordt het verbreken van alle huwelijksbanden werkelijk van kracht, zowel voor God en zijn christelijke gemeente als voor de wet van het land. Dit was niet het geval na het overspel voorafgaand aan de onschriftuurlijke echtscheiding, aangezien de vrouw toen nog de echtgenote van de overspelige partner was krachtens de destijds nog bestaande wettige huwelijksverbintenis.
In het onderhavige geval, waarin de christelijke gemeente niet vooraf in vertrouwen van enige andere fundamentele grond voor de echtscheiding — een werkelijk schriftuurlijke grond die de basis voor de rechtszaak vormde — op de hoogte werd gesteld, moet de echtscheiding worden aanvaard als voltrokken op basis van de gronden naar aanleiding waarvan de eiser de zaak aanhangig had gemaakt. Een echtscheiding wordt op haar eigen gronden aanvaard, niet op grond van de een of andere denkbeeldige mogelijkheid van wat men zou hebben kunnen aanvoeren wanneer men in het bezit van meer inlichtingen was geweest. Daarom mogen er — met het doel de strekking en invloed van de scheiding in overeenstemming te brengen met aanvullende inlichtingen of de ontdekking van bezwarend bewijsmateriaal — achteraf geen maatregelen worden genomen buiten de overeengekomen feitelijke gronden voor de echtscheiding om. Doordat men zich aldus strikt aan de termen van de echtscheiding moet houden, wordt voorkomen dat het gescheiden paar samenspant om iets geldigs te verzinnen waardoor zij bevrijd zouden zijn of ontslagen zouden worden van de strenge beperkingen die door het onschriftuurlijke van hun echtscheiding op hen rusten.
Bij een onschriftuurlijke echtscheiding wegen de harde gevolgen voor beide partijen even zwaar. Daarom dienen deze gevolgen van een onschriftuurlijke echtscheiding een waarschuwing te vormen voor iedere toekomstige eiser in een echtscheidingsprocedure, opdat hij eerst de beperkingen, grenzen en gevaren die zijn onschriftuurlijke handelwijze voor hemzelf en voor zijn onschuldige huwelijkspartner tot gevolg kan hebben, onder ogen zal zien. De christelijke gemeente bezit niet het recht of de plicht het gescheiden paar van de harde gevolgen van hun onschriftuurlijke scheiding te ontslaan. Ondanks haar neiging tot barmhartigheid mag de christelijke gemeente niet buiten Gods geschreven Woord om gaan en proberen de situatie te herzien door iets te doen waarvoor ze niet de autoriteit bezit. Een man die een onschriftuurlijke echtscheiding doorzet, draagt een grote verantwoordelijkheid tegenover zijn onschuldige huwelijkspartner die dit niet heeft verdiend, daar hij haar leven en gedrag na de scheiding met het oog op immoraliteit heel moeilijk maakt. Mocht de onschuldige gescheiden vrouw het slechte pad opgaan, dan is niet de christelijke gemeente er in de eerste plaats voor verantwoordelijk, doordat ze geen goedkeuring heeft verleend aan een nieuw huwelijk vóór de dood van haar ex-echtgenoot of voordat hij na de scheiding overspel heeft gepleegd. Volgens de Schrift is de zelfzuchtige man die de scheiding heeft geëist, de verantwoordelijke persoon. Alles wat de christelijke gemeente wettig kan doen, is haar te helpen om als christin in moreel opzicht sterk te worden door haar alle geestelijke hulp te verlenen die maar mogelijk is.
De ontrouwe echtgenoot kan vanwege zijn overspel, waarvan hij vóór de echtscheiding geen berouw had, door de christelijke gemeente waarvan hij misschien een gedoopt lid is, worden uitgesloten. Door zijn overspel voor zijn vrouw en de gemeente verborgen te houden, kan hij zijn uitsluiting enige tijd uitstellen. Indien hij zich na zijn verborgen overspel ook nog van zijn onschuldige vrouw laat scheiden, geeft hij er blijk van dat hij er geen berouw van heeft. Noch heeft zijn vrouw het hem vergeven. Daarom moet hij, wanneer de feiten bekend worden, door de gemeente worden uitgesloten. Bij het onrecht dat hij zijn vrouw heeft aangedaan door het overspel dat hij voor haar geheim heeft gehouden, voegt hij nog hardvochtig het kwetsende van zijn eis tot scheiding, terwijl zij onschuldig is. Om zijn morele onreinheid, waarvan hij blijkens zijn huichelachtige, liefdeloze handelwijze geen berouw heeft, moet hij — op basis van de bewijzen die het gemeentecomité worden voorgelegd — uit de christelijke gemeente worden uitgesloten.
● Geestelijken beweren dat Lukas niet een jood was. De Wachttoren verklaart in de uitgave van 15 december 1960, op bladzijde 748 in paragraaf 14, dat alle bijbelschrijvers Hebreeën waren. Waarop is deze verklaring gebaseerd? — B.M., Verenigde Staten.
Zij die beweren dat Lukas niet een jood was, bezitten geen schriftuurlijke autoriteit voor dit standpunt. Uit Paulus’ woorden in Kolossenzen 4:11, 14 halen zij de gedachte dat Lukas niet een jood was, en wel omdat Paulus in vers 11 enigen noemt die „uit de besnedenen” waren, terwijl hij in vers 14 Lukas noemt. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat Lukas niet tot de besnedenen behoorde en daarom niet een jood was. Hieruit volgt echter beslist niet dat Paulus de bedoeling had om Lukas op deze wijze van de anderen te onderscheiden. In McClintock & Strong’s Cyclopedia staat dienaangaande: „Ook al wordt dit niet van doorslaggevende betekenis geacht, toch kan men het Griekse idioom in zijn stijl niet als argument gebruiken, want hij zou een Hellenistische jood kunnen zijn, noch het niet-joodse karakter van zijn Evangelie, want dit heeft het gemeen met de geïnspireerde geschriften van Paulus, een Farizeeër welke aan de voeten van Gamaliël werd onderwezen.”
Indien er geen rechtstreekse bewijzen voor zijn dat Lukas niet een jood was, wat is dan de basis voor de verklaring dat hij een Hebreeër of jood was? Deze wordt gevormd door Paulus’ verklaring in Romeinen 3:1, 2, waar hij toont dat God zijn geïnspireerde uitspraken aan de Hebreeën of joden toevertrouwde, waardoor hij hun een duidelijk voordeel schonk: „Wat is dan het voorrecht van den dood, of wat is het nut van de besnijdenis? Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd.” Was Lukas een Griek geweest, dan zou hij de enige uitzondering op deze regel hebben gevormd, en dit is niet redelijk. De logische conclusie is daarom dat hij, net als alle andere bijbelschrijvers, een jood, een Hebreeër, was.