Mijn doel in het leven nastreven
Zoals Maxine Miller García dit heeft verteld
HET leven van een christen wordt duidelijk gekenmerkt door mijlpalen — tekenen van vooruitgang tot rijpheid en gelegenheden van speciale vreugde — welke een verzekering vormen van Jehovah’s goedkeuring. Een van deze mijlpalen in mijn leven vormde een speciale vergadering van afgestudeerden van de Gileadschool, die door de president van de Watch Tower Society, onze geliefde broeder Knorr, in de zomer van 1958 op het onvergetelijke internationale congres in New York werd georganiseerd. Ik was een van de meer dan dertig afgestudeerden van de eerste klas van Gilead die hier aanwezig waren. Hoe werd ik een van hen? Luister eens naar mijn verhaal.
Toen ik werd geboren, waren mijn ouders christenen die zich aan God hadden opgedragen. Daar zij zich bewust waren van de verantwoordelijkheden die God hun gegeven had, leidden zij hun vier kinderen op om lovers te worden van de Almachtige God, wiens naam Jehovah is. Zij deden dit grondig, en toen wij begrepen wat het betekende, droegen wij één voor één ons leven aan Jehovah op. Daar ik reeds vanaf mijn zesde jaar aan de verkondiging van het goede nieuws had deelgenomen, werd ik op veertienjarige leeftijd gedoopt, en met ingang van dat ogenblik begon ik uit te zien naar de verwezenlijking van het doel van volle-tijd-Koninkrijksprediking. Gedurende mijn gehele middelbare schooltijd maakten mijn zuster en ik plannen voor de pioniersdienst.
WIJ KRIJGEN EEN JUISTE KIJK OP DE PIONIERSDIENST
Wij vroegen ons af hoe wij genoeg geld zouden kunnen verdienen om met de pioniersdienst te beginnen, want wij vonden beiden dat een auto en een caravan voor de pioniersdienst noodzakelijke vereisten vormden. In 1938 werd ons aan het verstand gebracht dat men niet door geld te verdienen in de pioniersdienst komt. In dat jaar bezochten de kringdienaar en zijn vrouw onze gemeente, en toen zij van ons verlangen om te gaan pionieren hoorden, namen zij ons met zich mee naar Albany in Oregon, en hielpen ons regelingen te treffen om met een zuster die juist met de pioniersdienst was begonnen en graag met iemand wilde samenwerken, te gaan pionieren. Zij en haar man hadden hun caravan op het terrein van een boerderij van een oudere zuster geplaatst en er was ook nog ruimte voor ons. Nu wij een gelegenheid zagen, stuurden wij onmiddellijk onze aanvragen voor de pioniersdienst op. Zodra wij het antwoord van het Genootschap ontvingen, begaven wij ons naar Albany om met het werk te beginnen.
Zouden wij het kunnen volhouden? Ja, en wel door onze bediening op de eerste plaats te stellen. Het ontbrak ons nooit aan het benodigde voedsel. Wij ruilden onze lectuur voor meer dan voldoende ingemaakt fruit en ingemaakte groenten. Wij namen ook wel eieren en melkflessen aan die wij bij de kruidenier inwisselden. Wij waren Jehovah zeer dankbaar dat hij ons had getoond dat wij hem, zonder eerst een hoop geld bijeengespaard te hebben om daarop te vertrouwen, als pioniers konden dienen; in plaats daarvan leerden wij op Hem te vertrouwen.
Het bewerken van Albany, Corvallis en het buitengebied in de bergen schonk ons een heerlijke tijd. Tot laat in de avond draaiden wij de series bijbellezingen op grammofoonplaten en leidden wij in de huizen van vele mensen van goede wil bijbelstudiën aan de hand van de Modelstudie-brochure. Het is een grote vreugde te weten dat sommige van deze mensen thans getrouwe verkondigers en anderen volle-tijd-predikers zijn.
GESTERKT DOOR GELOOFSBEPROEVINGEN
Vreugdevolle ervaringen gepaard gaande met moeilijkheden en beproevingen, vergrootten ons besluit om voort te gaan. In de zomer van 1939 pionierden mijn moeder, broer, zuster en ik in de staat Idaho, net ten westen van het Yellowstone Park. Wij vonden verscheidene geïsoleerde personen die graag weer met Jehovah’s getuigen in contact kwamen. De volgende winter — een strenge — zaten wij in Logan, in de staat Utah, waar mijn moeder twintig jaar tevoren colportrice was geweest. Het was niet moeilijk om bij de mormoonse mensen bijbelse lectuur achter te laten en studiën op te richten, maar zij stelden er meer belang in óns te bekeren, dan dat zij ’God waarachtig bevonden wilden laten worden’ door naar Zijn Woord te luisteren. Maar enkelen hadden genoeg moed om hun standpunt voor de waarheid in te nemen. Toch vormde een oudere Duitse broeder een grote aanmoediging voor ons. Geheel alleen had hij de waarheid leren kennen door de publikaties van het Genootschap te bestuderen, en hoewel zijn familie en buren zich tegen hem keerden, verliet hij de mormoonse kerk na er veertig jaar lid van te zijn geweest. Elke zondagavond beklommen wij de steile met sneeuw bedekte heuvel om bij hem te eten, onze velddienstervaringen met hem uit te wisselen en onze Wachttoren-studie te houden — met slechts vijf personen.
De volgende twee jaren diende ik in de staat Arizona, waar ik met dezelfde zuster samenwerkte als die met wie ik met pionieren was begonnen. Op sommige dagen, wanneer wij niet genoeg geld hadden voor benzine, liepen wij met onze bijbellezingen op grammofoonplaten, grammofoons en boeken door de warme heuvels en droge canyons rond het plaatsje Globe in Arizona. Onder de Mexicaanse mensen die hier woonden, boekten wij goede resultaten. Met de Spaanse grammofoonplaten en een paar uit het hoofd geleerde zinnen slaagden wij er in hun de boodschap aan te bieden. Daarna leidden wij studiën door tegelijkertijd Spaanse en Engelse boeken te gebruiken. Al gauw gingen sommigen van hen met ons mee van huis tot huis en hielpen ons hun taal te leren spreken.
Wij bevonden ons nog steeds in Globe toen de vervolging hevig werd. De krant en de radio maakten bekend dat een man en twee vrouwen — getuigen van Jehovah — op de (valse) beschuldiging van spionage voor de nazi’s, in Texas waren gearresteerd. Nog diezelfde dag werden wij door de politie opgepakt en ondervraagd, maar spoedig weer vrijgelaten toen zij zagen dat wij niets verkeerds deden. Vanaf dat ogenblik werden wij voortdurend door mensenmenigten opgejaagd. Wij konden in een bepaald gebied maar een paar huizen bewerken, waarna wij verscheidene kilometers moesten rijden om weer in een ander gebied te kunnen beginnen en de oproerkraaiers voor te blijven; toch joeg het idee het gepeupel in handen te vallen ons geen angst aan. Wij bekommerden ons er alleen maar om Jehovah, ongeacht wat er gebeurde, trouw te blijven. Die zomer bewerkten wij met dertig pioniers zes weken lang alle in beroering verkerende steden in Arizona, waarbij wij om de één of twee dagen verder trokken en in onze caravans sliepen die wij niet van de auto losmaakten, zodat wij onmiddellijk konden wegrijden wanneer er ’s nachts moeilijkheden ontstonden. In plaatsen waar opstootjes waren geweest of anderszins felle tegenstand bestond, brachten wij rustig midden in de nacht bezoeken aan de huizen en lieten pakjes brochures bij de mensen op de stoep achter zodat zij ze konden lezen.
Tegen het eind van 1941 was ons gezin te Roseburg in Oregon gedurende korte tijd weer bijeen; toen werden mijn zuster en ik, te zamen met vijf andere zusters, als speciale pioniersters aan San Leandro in Californië toegewezen. Met een groep van deze grootte samen te wonen, vormde voor ons een goede ervaring om te leren hoe met elkaar om te gaan. Later zouden wij nog meer ervaring opdoen.
VOORBEREIDING VOOR ZENDINGSWERK IN HET BUITENLAND
Op een congres te Cleveland in Ohio in het najaar van 1942 richtte de mededeling dat zendelingen in de nabije toekomst nieuwe gebieden zouden openleggen, onze aandacht op het buitenland. Nog maar enkele weken later arriveerden voor mijn zuster en mij en een van onze partners de uitnodiging om deel uit te maken van de allereerste zendingsklas van de Gileadschool die op 1 februari 1943 zou beginnen. Wij vroegen niemands raad of wij wel of niet zouden gaan. Hadden wij ons er niet aan opgedragen Jehovah te dienen en zijn wil te doen? Ja. En zouden wij niet overal naartoe willen gaan om aan het predikingswerk deel te nemen? Natuurlijk! Wij wilden Jehovah dienen waar hij ons door middel van zijn organisatie naartoe leidde. Onze gezondheid? Doordat wij vijf jaar lang voortdurend buiten hadden gewerkt, verkeerden wij lichamelijk in een goede conditie. Wij gingen dus graag.
Aan het begin van de cursus vertelde broeder Knorr ons dat onze vijf maanden op Gilead gelukkige dagen zouden vormen die wij nooit zouden vergeten en waarin wij hard zouden moeten werken. Hij had in beide opzichten gelijk. Ze waren beslist zeer gelukkig. En wij hadden het ook heel druk. Soms leek het gewoon onmogelijk om alle inlichtingen die wij ontvingen in ons op te nemen en vast te houden, maar wij beseften dat de cursus een voorziening van Jehovah vormde en wij trokken er zeer veel profijt van.
Bij de diploma-uitreiking in juni ontvingen wij onze toewijzingen; aanvankelijk zouden wij naar Cuba gaan, maar later werd dit gewijzigd in Mexico. Dit vooruitzicht bracht ons in grote opwinding. Terwijl wij op het vertrek naar onze toewijzing wachtten, werden wij naar Brooklyn gezonden, en ik ben heel blij dat wij daar geweest zijn. Daar in Brooklyn bracht ik een nabezoek bij een vrouw die enige tijd daarvoor drie van onze boeken had genomen. Zij stelde geen belang in de boeken, maar haar twaalfjarige dochtertje wel. Zij had de boeken gelezen en stelde zeer intelligente vragen. De reactie bleef niet lang uit. Toen zij en haar broertje na een paar keer studie actieve verkondigers van de Koninkrijksboodschap werden, keerde hun moeder zich tegen hen en stuurde hen het huis uit. De rest van hun jeugd brachten zij in weeshuizen en bij andere mensen door, waarbij zij echter nooit hun dienst voor Jehovah uit het oog verloren. Beiden zijn nog steeds in Jehovah’s dienst en het meisje bevindt zich nu met haar man en vier kinderen in Zuid-Amerika, waar zij Jehovah dienen op een plaats waar een bijzonder grote behoefte bestaat aan Koninkrijksgetuigen.
Na het congres te Minneapolis in Minnesota in de maand juli, werden wij naar San Antonio in Texas gezonden om daar tot ons vertrek naar Mexico onder de Spaans sprekende bevolkingsgroep te werken. De Mexicaanse mensen daar in Texas waren heel vriendelijk voor en geduldig met ons toen wij er moeite voor deden hun taal te leren. Soms hadden wij wel vijfentwintig studiën in een week. Vele van de mensen met wie wij studeerden begonnen al met ons te prediken terwijl wij nog daar waren en anderen maakten er een begin mee nadat wij waren vertrokken. Het verwarmt ons hart wel zeer bijzonder om, wanneer wij hen bezoeken of zij voor een congres naar Mexico komen, te zien dat zij nog steeds getrouw zijn.
OP NAAR MEXICO!
Ten slotte vertrokken wij in juni 1946, in het bezit van onze visums, per auto naar onze toewijzing in Mexico. Het laatste gedeelte van de reis ging vele kilometers over vlak land, toen over een heuvel, en daar lag de stad Mexico voor ons, een wereldstad met een zeer modern uiterlijk. Binnen een paar minuten waren wij nu op het Mexicaanse bijkantoor van de Watch Tower Society, waar wij de leden van de Bethelfamilie ontmoetten en onze klasgenoten van Gilead konden begroeten die hier een jaar vóór ons waren gearriveerd. Wel, daar waren wij nu, en wanneer konden wij aan het werk gaan? Eerst moesten wij ons overeenkomstig de vereisten bij de regering laten registreren, hetgeen ongeveer twee weken in beslag nam.
Intussen maakten de anderen daar ons bekend met de Mexicaanse levenswijze. In het begin leek alles vreemd, maar al gauw kreeg het een natuurlijker aanzien en nu voelen wij ons hier thuis.
Toen wij hier kwamen, waren er in de stad maar vier gemeenten; nu is dit aantal tot zeventig uitgegroeid doordat Jehovah het werk van al zijn dienstknechten hier heeft gezegend. Het is een vreugde tot deze mensen te prediken; zij zijn vriendelijk en hoffelijk en men kan gemakkelijk huisbijbelstudiën oprichten. Wij bemerkten dat sommigen er alleen maar belang in stelden om Noordamerikaanse vrienden te hebben, maar vele anderen zijn thans leden van de Nieuwe-Wereldmaatschappij.
Het helpen van nieuwelingen om de Nieuwe-Wereldmaatschappij binnen te komen, is niet het enige geweest wat ons vreugde heeft geschonken. Ook de samenwerking met degenen die zich reeds in de organisatie bevinden, biedt veel vreugde. Hoe hebben wij elkaar niet wederzijds opgebouwd toen wij op dienstcentrums met de zwakken samenwerkten en hen sterk zagen worden! Wat een vreugde betekende het niet voor ons om degenen die wij hebben geholpen een begin te zien maken met de vakantiepioniersdienst, terwijl zij daarna de gewone pioniersdienst tot hun carrière maakten! Al deze dingen hebben mij mijn toewijzing als een zeer kostbaar pand van Jehovah, een dat ik altijd wil behouden, leren waarderen.
Op 15 juni 1949, toen ik met de Mexicaanse wettelijke vertegenwoordiger van het Genootschap hier, Samuel García, trouwde, kreeg ik een levenspartner die dit verlangen deelt. Zowel Sammy als ik willen Jehovah in de volle-tijd-dienst blijven dienen, en wij verheugen ons er thans in dit als leden van de Mexicaanse Bethelfamilie op het bijkantoor te mogen doen.
Klinkt dit alles nu alsof het leven van een volle-tijd-prediker alleen maar uit vreugde en niets anders bestaat? Neen, dat is niet waar. Er zijn ook smartelijke ogenblikken en pijnlijke ervaringen, maar de vreugden wegen ruimschoots tegen de droefenissen op, en wanneer ik terugzie op de weg die ik als dienstknecht van Jehovah God bij het nastreven van mijn doel in het leven ben gegaan, springen de vreugden onmiddellijk in het oog. O, ik herinner mij hoe hard het was in 1946 niet op het congres in Cleveland te kunnen zijn, doordat het vlak nadat ik in Mexico was gearriveerd, werd gehouden; ik moest er zelfs om huilen. Na een paar dagen begonnen wij evenwel brieven en krantenknipsels te ontvangen van de velen die aan ons dachten, zodat onze tranen droogden en onze droefheid in vreugde veranderde. Het bezorgde mij ook veel leed dat mijn vader stierf zonder dat ik er bij was, en dat mijn zuster, die toen in de Verenigde Staten was, aan kanker overleed. Het zou gemakkelijker zijn geweest om op te houden en terug te gaan naar de Verenigde Staten, om bij mijn moeder te zijn, maar zij maakt het goed en het maakt haar gelukkig dat ik in mijn toewijzing blijf. Daar heb ik namelijk de rijkste zegeningen gevonden.
Hoe rijk is het leven van de mens die Jehovah’s dienst tot zijn doel in het leven heeft gemaakt! Het keerpunt is de opdracht aan God, en alle mijlpalen die volgen, zijn vreugden die er het resultaat van zijn dat men een leven leidt overeenkomstig die belofte aan God. In mijn leven springen onder die vreugden de congressen het meest in het oog, en wel in het bijzonder het congres in 1958, toen zovelen van ons die op Gilead zijn geweest, weer bij elkaar konden zijn. Verdere dienstvoorrechten, nieuwe toewijzingen, pas geïnteresseerden die ik heb geholpen en andere getrouwe Getuigen met wie ik heb gediend, hebben alle bijgedragen tot het geluk waarin ik mij nog steeds verheug. O, welk een zegeningen vallen degenen ten deel die het doen van Jehovah’s wil tot hun doel in het leven maken!