Waarom het tekort aan bedienaren van het evangelie?
KORT na de Tweede Wereldoorlog beleefde de religie in Amerika een geweldige opleving. Overal schoten de nieuwe kerken als paddestoelen uit de grond en ook de salarissen van predikanten stegen aanzienlijk. Thans heeft die geest van optimisme echter plaats gemaakt voor een ernstige, sombere herwaardering.
Enkele predikanten geven thans zelfs toe dat de luide kreten als zou er een „herleving van de religie” hebben plaatsgevonden, ongegrond, fictief, waren. Zij zeggen dat het geheel een kwestie was van statistische misleiding en het geestelijk gezien geen feit was; men beschikte weliswaar over lidmaatschapscijfers, maar het ontbrak aan geestelijke werkers.
Als bewijs hiervoor wijzen zij op een van de vreemdste en ernstigste paradoxen in de hedendaagse religie, namelijk een naast elkaar optredende stijging in het aantal leden en een daling in het aantal inschrijvingen voor seminaries. Predikanten leggen er de nadruk op dat juist in deze tijd, nu het kerkbezoek een ongekende hoogte heeft bereikt, er in de religie dringend behoefte bestaat aan eersterangs krachten. Hoe ernstig dit probleem is, blijkt uit de volgende berichten.
Het tijdschrift Time van 28 april 1961 vermeldde: „Het aantal nieuwe rekruten voor het priesterschap is in Italië in een verontrustend tempo gedaald.” In Italië is de verhouding van het aantal priesters en het aantal leken nog nooit in de geschiedenis van het land zo ongunstig geweest: 1 op 1008, tegenover 1 op 75 in Ierland. In Bologna zijn 81 parochies vacant; in Salerno zijn van de 160 parochies er 60 vacant. Een eeuw geleden telde Zuid-Italië, Sicilië niet meegerekend, ruim 80.000 priesters; thans heeft het er nog geen 10.000.
De rooms-katholieke priester R. E. Vekemans zei dat er behoefte bestaat aan „200.000 priesters meer in Latijns-Amerika”. Ten aanzien van de gehele wereld verklaarde kardinaal Pizzardo, de prefect van de Heilige Congregatie voor Seminaries en Universiteiten, dat wil de Katholieke Kerk aan de vraag blijven voldoen, ze elk jaar ten minste 10.000 nieuwe priesters moet ordineren. In 1959 werden er slechts 5475 nieuwe ordinaties verricht, ongeveer de helft van het gewenste aantal.
Nog een probleem waarmee de Rooms-Katholieke Kerk te kampen heeft, betreft het feit dat zoveel priesters uit het priesterambt treden. Naar verluidt heeft een functionaris van het Vaticaan gezegd dat een „verontrustend” aantal Italiaanse en Franse priesters de kerk heeft verlaten. Alhoewel er door katholieke autoriteiten geen cijfers worden bekendgemaakt, veronderstelt een protestantse bron dat de afgelopen vijftien jaar 5000 Italiaanse en ruim 1000 Franse priesters de Rooms-Katholieke Kerk hebben verlaten, ofte wel meer dan er in 1959 zijn geordineerd.
In Genua is het aantal seminaristen in twintig jaar met 40 percent gedaald en 80 percent van de studenten verdwijnt voordat zij de twaalf jaar durende cursus hebben voltooid. Men zegt dat de seminaries in Turijn voor twee derde leeg zijn. Er is ook een tekort aan nonnen. Deze statistische gegevens vertegenwoordigen geenszins het gehele probleem, maar geven ons slechts een beeld van het ernstige tekort aan arbeidskrachten in het katholicisme.
TEKORTEN IN HET PROTESTANTISME
In het protestantisme zijn de tekorten even groot en komt het even vaak voor dat predikanten hun ambt neerleggen. In april 1961 kon men in de New York Times lezen dat een onderzoek op theologische scholen in de Verenigde Staten een daling van 5,3 percent in het aantal inschrijvingen in 1960 aan het licht had gebracht. Er waren 1125 studenten voor de bediening van het evangelie minder dan het totaalaantal van 20.365 in 1959. De United Church van Canada heeft met hetzelfde probleem te kampen. Dr. A. C. Forrest, redacteur van de United Church Observer, zei: „Wij weten dat wij in een noodtoestand, in een crisis, verkeren. Wij hebben elk jaar op zijn minst 200 mensen meer nodig voor de bediening.” De vraag is echter: Waar moeten zij vandaan komen? In Winnipeg zijn thans minder predikanten dan dertig jaar geleden. Vooraanstaande seminaristen voorspellen dat de protestantse kerken in Noord-Amerika tegen 1975 een tekort van 50.000 predikanten zullen hebben. Klaarblijkelijk zal het spoedig miljoenen mensen in de christenheid aan geestelijke leiding ontbreken.
DE ACHTERGROND VAN HET TEKORT
Wat is de achtergrond van het tekort aan bedienaren van het evangelie? Waarom nemen niet meer jonge mannen en vrouwen de bediening van het evangelie op zich? En waarom laten zoveel predikanten hun parochianen aan hun lot over om buiten de kerk werk te zoeken op regerings-, handels- of maatschappelijk gebied? Hoe komt het dat zij hun kudde in onbekwame handen willen achterlaten? W. Schrader, academisch docent in de pastorale theologie aan de Theologische Faculteit van de Yale-universiteit, is van mening dat te veel predikanten thans te hard moeten werken tegen een te laag salaris. Dr. S. H. Miller, decaan van de theologische hogeschool van de Harvard-universiteit, noemde de overwerkte en onvoldoende bezoldigde predikant „een van de tragedies van onze tijd”. De toename in het aantal emotionele instortingen onder predikanten heeft ongetwijfeld haar uitwerking niet gemist.
Andere religieuze autoriteiten hellen echter meer over tot de mening dat het materialisme verantwoordelijk is voor het tekort. Vele jonge mensen spreken over de bediening van het evangelie als een „afmattende sleur” en als dat hun voorland is, zo zeggen zij, kiezen zij veel liever een beter betaalde en invloedrijker baan, ook al moeten zij dan een genadeloze concurrentiestrijd voeren. Sommigen klagen dat handelsreizigers en portiers vaak nog niet half zo lang werken als de meeste predikanten en toch een twee maal zo groot inkomen hebben. „De bittere waarheid”, zo zegt een verslag, is „dat predikanten er thans [financieel] slechter aan toe zijn dan een generatie geleden.” Dit geldt vooral voor sommige plattelandsgebieden.
Enkele waarnemers schrijven de daling in het aantal priesters in Italië niet aan de uiterst armoedige toestanden onder de priesters maar aan Italië’s welvaart toe. Don Luigi Noli, die belast is met de roepingen voor het diocees Genua, zei: „Jonge mensen denken thans dat zij weten hoe zij moeten leven. Voordat zij achttien jaar zijn, verwachten zij 10.000 lire per maand te verdienen. Hoe kan men hen er dan toe bewegen priester te worden?” Priester B. P. Donachie schijnt het met hem eens te zijn. Tijdens een hoogmis in de St. Patricks Cathedral in New York zei Donachie, dat de geest der offervaardigheid onder katholieken ontbreekt en dat dit een van de oorzaken is van het „ontstellende tekort aan priesters, broeders en zusters”.
Protestantse autoriteiten zeggen echter dat het tekort evenzeer te wijten is aan „bekrompen denken” en „het dalende aanzien van de plaatselijke dominee”. „Zo maar een dominee” zijn, klinkt een jongeman die zich aan de bediening gaat wijden even verheffend en veelbelovend in de oren als de rol van „zo maar een huisvrouw” een Hollywood schoonheidskoningin aanlokt. De „hoge omes” in de godsdienst zijn thans niet de dominees — de mannen die prediken en onderwijzen — maar zij die zich met de algemene theorie van de godsdienst bezighouden, zij die een nieuwe fraseologie kunnen bedenken of zich aan het hoofd kunnen stellen van een nieuwe religieuze beweging of jonge mensen kunnen fascineren door hun vurige lezingen — zij zijn de helden-predikanten van het ogenblik. In enkele denominaties specialiseert twee derde van de predikanten zich bovendien; slechts een derde verricht dus het praktische herderlijke werk. Deze ontwikkeling heeft een demoraliserende uitwerking gehad op mensen die de bediening van het evangelie als loopbaan hadden gekozen.
DE WERKELIJKE OORZAAK
Toch vormen al deze klachten, hoe gewettigd ze ook mogen zijn, slechts een schaduw van de ware oorzaak. Dr. J. Bright, een predikant die een spreekbeurt vervulde in de Eerste Presbyteriaanse Kerk in New York, zei: „De naakte waarheid is, dat het niet in ons zit Christus te volgen.” Th. M. Greene, een eminent filosoof, merkte in een alom besproken artikel op, dat het allergrootste probleem in deze eeuw het gebrek aan geestelijke gezindheid onder de geestelijke leiders is. De Deense predikant P. Ulsdal gaf toe: „Mijn ontdekking dat vele predikanten in feite bijzonder weinig belangstelling hebben voor religie, heeft mij met schrik vervuld.” De vroegere methodistische predikant J. B. Moore schrijft: „Er zijn predikanten die hun werk eenvoudig haten. Ik heb predikanten gekend die de mensen in het algemeen en hun gemeente in het bijzonder verachten.” A. J. MacQueen, moderator van de United Church van Canada, zei dat maar al te veel predikanten „uit het oog hebben verloren wie en wat zij zijn” en gekweld worden door een gevoel van persoonlijke onzekerheid. In Ohio verklaart een predikant: „Ik ben van mening dat er heel wat predikanten zijn die zich niet in hun element voelen. Ik ben een van hen. Wij weten eenvoudig niet waar het met de kerk heen gaat. . . . Wij kunnen niet begrijpen dat ons bestaan enig verschil uitmaakt in onze gemeente of in het leven van de afzonderlijke leden van onze gemeente. Dit verontrust mij.”
Hoe kunnen ongelovigen anderen geloof schenken? Hoe kunnen de blinden anderen leiden? Hoe kunnen verloren mensen anderen redden? Hoe kunnen mensen zonder hoop anderen hoop geven? Is het met een dergelijk leiderschap een wonder dat zoveel mensen de religie de rug toekeren? — Matth. 6:22, 23; 15:14, NW.
GEFRUSTREERD EN VERWARD
Andere predikanten zeggen van zichzelf dat zij gefrustreerd zijn en met innerlijke conflicten te kampen hebben. Van vele predikanten wordt gezegd dat zij heen en weer geslingerd worden tussen hetgeen de mensen verwachten dat zij zijn, doen en zeggen, en wat zij zelf het liefst zijn, doen en zeggen. De vroegere methodistenpredikant Moore zegt: „Bijna iedere predikant moet twee mensen zijn: de mens die hij werkelijk is, en de mens die, naar hij denkt, de kerk en maatschappij in een predikant willen zien.” Dit alles leidt tot één groot frustratieprobleem.
Ook innerlijke conflicten doen zich voor. Jonge predikanten die net van de seminaries komen, bemerken vaak dat hun begrip van „christelijke waarheden” botst met wat de leek en enkele van de oudere predikanten van hun kerken geloven. Moore verklaart: „De kerken die een letterlijke onderschrijving eisen van dogma’s zoals de Maagdelijke Geboorte, de Lichamelijke Opstanding van Jezus, de Godheid (liever dan de goddelijkheid) van Jezus, de bijbel als de feitelijke woorden van God, enzovoorts, wachten de komende jaren ernstige moeilijkheden. Iedere jonge bedienaar van het evangelie die de afgelopen tien of vijftien jaar van het seminarie is gekomen, weet dit. Het maakt geen verschil uit of hij methodist, baptist, presbyteriaan, anglicaan of lutheraan is. Een bijzonder groot aantal predikanten van mijn generatie is, ongeacht hun denominatie — na veel geworstel en strijd — tot persoonlijke overtuigingen omtrent het christelijke geloof gekomen die veel liberaler en onorthodoxer zijn dan zij in het openbaar zouden durven bekennen. . . . Om het maar botweg te zeggen, zij geloven niet langer in het Evangelie zoals wordt verwacht dat zij het prediken, en zij geloven niet langer in de denominatie die zij geacht worden aan te hangen.”
Wij hebben vernomen dat „er thans duizenden van zulke predikanten in Amerika zijn. En de meesten van hen spelen een rol, maar zij zijn daar niet werkelijk gelukkig in”. Het is dan ook niet te verwonderen dat jonge mannen en vrouwen zich niet tot de bediening van het evangelie aangetrokken voelen. „Want wie toch zal zich voor de strijd gereedmaken als de trompet een onduidelijk signaal geeft?” Wie zal zich tot een verdeeld huis aangetrokken voelen? Hoe kunnen mensen die zich ongelukkig voelen voor anderen een aanmoediging zijn tot het volgen van Christus? — 1 Kor. 14:8, NW.
POLITIEK EN DE BEHOEFTE AAN OPRECHTE KRACHTEN
Iets wat voor de gewetensvolle jongeman misschien nog ergerlijker is, is het veelvuldig gebruik van politiek in de religie. Moore schrijft: „De volslagen strooplikkerij, mooidoenerij en pluimstrijkerij waarvan men in de felle strijd om positie, ambt en prestige gebruik maakt, zijn voor elke fijngevoelige jonge predikant stuitend. Teleurstellend is ook dat dit alles er zo’n beetje bij schijnt te horen. Vooraanstaande leken verwachten niet anders en moedigen het aan. Heel vaak gaat het er in de kerk om ’wie je kent’ en niet ’wie je bent’ en wat je werkelijk op het gebied van de prediking, een persoonlijk voorbeeld, creativiteit, zuiver inzicht, eerlijkheid en oprechtheid hebt te bieden. Het is bekend dat vele methodistenbisschoppen bijvoorbeeld actief een campagne voeren voor hun ambt. Hetzelfde geldt voor de presidenten van seminaries, secretarissen van kerkbesturen en de predikanten van vele van de grotere kerken. . . . De manier waarop deze ambten worden bemachtigd — vaak door mensen met derde- of vierderangs kwaliteiten — doet zelfs een propagandist voor een politieke partij in een grote stad blozen.”
Wat moeten de gewetensvolle jonge mannen en vrouwen denken wanneer zij anderen fuiven zien geven en hen zien eten en drinken en vertrouwelijk zien omgaan met de respectabele oudere predikanten, wanneer zij hen horen lachen om hun vervelende moppen en hen „ja” horen zeggen op al hun grillen en dan tot de ontdekking moeten komen dat juist zíj promotie maken? De Christian Herald geeft hun reactie als volgt weer: „Vele studenten zijn wanneer zij het seminarie verlaten minder bekwaam en bereid tot prediken dan toen zij drie jaar tevoren kwamen.” Hun geloofsijver wordt in de kiem gesmoord. Hun bezieling voor de bediening laat hen in de steek. Geestelijk gaan zij dood. De wil om voor Christus te leven, is verdwenen. En aan wie is dit te wijten?
Wanneer het lidmaatschap van een kerk plaats maakt voor discipelschap, wanneer het bouwen van kerken in het niet verzinkt bij het opbouwen van geloof, hoop en liefde, wanneer het redden van mensenlevens belangrijker wordt dan het redden van tradities en vormelijkheid, en wanneer het dienen van God van groter gewicht wordt geacht dan het bevredigen van eigen wensen, dan willen mensen bedienaren van het evangelie worden, doch geen predikanten voor religieuze organisaties die nalaten Gods Woord te onderwijzen. Zij willen predikanten zijn die voor God werken. En in de jaren 1957 tot en met 1960 heeft de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen geen achteruitgang in de bediening te zien gegeven, maar zijn 277.866 personen dergelijke geordineerde bedienaren van het evangelie geworden, mensen die Gods Woord toegewijd in het openbaar onderwijzen.
Jezus zelf heeft gezegd: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers.” Er is veel vraag naar toegewijde en ijverige bedienaren van het evangelie en niet omdat de belangstelling voor religie is afgenomen; veeleer met het oog op de tijd waarin wij leven. De mensheid staat vlak voor Gods Armageddon! Gods opgerichte koninkrijk moet als een getuigenis tot alle naties worden gepredikt voordat Armageddon begint. Daarom is er in deze tijd zo’n dringende vraag naar bedienaren van het evangelie. Wilt u voor God de bediening op u nemen? — Matth. 9:37, 38; Joh. 4:23, 24, NW; Zef. 2:3; Openb. 16:16; Matth. 24:14; 1 Tim. 4:16, NW.