De psychoanalyse had het bij het verkeerde eind
● Het volgende is een uittreksel van een boek dat in 1960 onder de titel: „The Informed Heart: Autonomy in a Mass Age”, werd uitgegeven; de schrijver is de in Wenen geboren psychoanalyticus dr. B. Bettelheim, die gedurende 1938 en 1939 in de nazi-concentratiekampen Buchenwald en Dachau gevangen heeft gezeten en thans hoofd is van de „Orthogenic School” van de Chicago-universiteit. Men kan er onder andere in lezen: „Een andere groep die, volgens de psychoanalytische theorie, uitzonderlijk neurotisch en ronduit vol waanvoorstellingen moest worden geacht, en waarvan de afzonderlijke leden daarom onder druk licht zouden bezwijken, werd door een soortgelijk gedrag gekenmerkt. Ik doel op de J.G.’s [Jehovah’s getuigen], die niet alleen ongekende hoogten van menselijke waardigheid en moreel gedrag bereikten, maar bovendien bestand schenen te zijn tegen dezelfde kampervaringen waardoor personen die door mijn psychoanalytische vrienden en mijzelf als zeer harmonische persoonlijkheden werden beschouwd, al heel gauw te gronde werden gericht.”
„Als principiële dienstweigeraars werden alle getuigen van Jehovah naar de kampen gezonden. Zij werden zelfs nog minder getroffen door hun gevangenschap, en dank zij een onbuigzaam geloof handhaafden zij hun rechtschapenheid. Daar in de ogen der nazi’s hun enige misdaad hierin bestond dat zij geen wapens wilden dragen, werd hun vaak vrijheid in ruil voor militaire dienst aangeboden. Standvastig weigerden zij. De leden van deze groep waren . . . voorbeeldige kameraden, behulpzaam, correct en betrouwbaar. Zij lieten zich alleen maar tot een discussie verleiden . . . wanneer iemand hun geloof in twijfel trok. Vanwege hun gewetensvolle werkgewoonten werden zij vaak als voormannen uitgekozen. Wanneer zij echter eenmaal voorman waren en een bevel van de SS aanvaard hadden, stonden zij erop dat de gevangenen het werk goed en in de toegewezen tijd zouden verrichten. Ook al vormden zij de enige groep van gevangenen die de andere gevangenen nooit mishandelden, toch hadden de SS-officieren hen vanwege hun werkgewoonten, bekwaamheden of bescheiden houding, het liefst als kamerwachten. De Jehovah’s getuigen vormden een scherpe tegenstelling met de andere groepen gevangenen, onder wie een voortdurende strijd bestond, want zij misbruikten nooit hun veelvuldig contact met de SS-officieren om in het kamp bevoorrechte posities te krijgen.”