Verkondigers van Gods koninkrijk
VLAK voordat Jezus Christus ten hemel voer, grifte hij het zijn discipelen onuitwisbaar in de geest dat op hen de verantwoordelijkheid rustte anderen getuigenis te geven. Hij stelde hun duidelijk voor ogen dat het prediken over Gods koninkrijk een zeer belangrijk onderdeel van de ware aanbidding was. „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt,” zo beloofde hij hun, „en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Hand. 1:8; Matth. 28:19, 20, NW.
Het zou echter geen gemakkelijke taak zijn om in een vijandige wereld getuigenis af te leggen van Gods koninkrijk. Jezus wist dit. Hij had zijn discipelen al gewaarschuwd en gezegd: „Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Joh. 15:20, NW). Hoe zouden zijn volgelingen dus het hoofd kunnen bieden aan deze wereldomvattende tegenstand en toch nog steeds de op schapen gelijkende personen die gunstig op hun prediking zouden reageren, op de juiste wijze kunnen verzorgen? Dit zou alleen maar mogelijk zijn indien zij een diepgewortelde liefde zouden hebben voor God en voor degene die door hem is aangesteld als de meester van de „schapen”, Jezus Christus.
Merk ook op hoe Jezus er de nadruk op legde dat liefde onmisbaar is, wil iemand deze prediking verrichten. Het was op een zekere morgen na zijn opstanding. Zeven van zijn discipelen waren bijeen op het strand van de zee van Galiléa, waar zij zo juist het ontbijt hadden genuttigd. Nog maar enige dagen daarvoor had Jezus’ apostel Simon Petrus hem in een ogenblik van zwakte verloochend. In het bijzijn van hen allen vroeg de uit de doden opgewekte Jezus derhalve: „’Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij meer lief dan dezen?’ Hij zei tot hem: ’Ja, Heer, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.’ Hij zei tot hem: ’Voed mijn lammeren.’” — Joh. 21:15, NW.
Jezus besefte wel dat Petrus werkelijk berouw had, maar hij wilde hem en de andere discipelen inprenten hoe belangrijk het was te prediken en voor de op schapen gelijkende personen die luisterden, zorg te dragen. Daarom stelde hij hem voor de tweede maal de vraag: „’Simon, zoon van Johannes, hebt gij mij lief?’ Hij zei tot hem: ’Ja, Heer, gij weet dat ik genegenheid voor u heb.’ Hij zei tot hem: ’Weid mijn schaapjes.’” — Joh. 21:16, NW.
Hoe zou Jezus er nog meer de nadruk op hebben kunnen leggen dat het hun taak was voor de geestelijke belangen van anderen zorg te dragen? In werkelijkheid gebruikte Jezus Petrus als een klankbord, om niet alleen zijn discipelen die daar aanwezig waren, maar ook al zijn volgelingen in deze tijd, te doordringen van de belangrijkheid van de prediking. Hebt u de meester, Jezus, lief? Zo ja, dan dient u dit te bewijzen door de wil van zijn Vader te doen. Jezus zei: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — Matth. 7:21, NW.
Jezus liet er in de geest van de discipelen die daar die morgen op het strand van de zee van Galiléa bijeenwaren, geen twijfel over bestaan wat de wil van God was. Zij dienden voor de „schapen” te zorgen! Het hield in dat zij moesten prediken. Om dit in hun geest te griffen vroeg Jezus voor de derde maal aan Petrus: „Hebt gij genegenheid voor mij?” Zoals u wel kunt begrijpen, werd Petrus „bedroefd dat hij voor de derde maal tot hem zei: ’Hebt gij genegenheid voor mij?’ Daarom zei hij tot hem: ’Heer, gij weet alle dingen; gij weet toch dat ik genegenheid voor u heb.’ Jezus zei tot hem: ’Voed mijn schaapjes.’” — Joh. 21:17, NW.
Bestaat er, na het lezen van dit bijbelse verslag, in uw geest nog enige twijfel over of het Jezus’ wens was dat Petrus en alle discipelen de Koninkrijksprediking, waarmee hij een begin had gemaakt, zouden voortzetten? Wordt er ook niet door te kennen gegeven dat op u eveneens de christelijke verantwoordelijkheid rust om op schapen gelijkende personen te helpen en hen bekend te maken met Gods koninkrijk? Jezus zei dat vlak voor het einde van dit goddeloze samenstel van dingen, ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle natiën’ (Matth. 24:14, NW). Zult u, aangezien er vele bewijzen voor zijn dat wij thans in de tijd van het einde leven, een aandeel hebben aan deze verkondiging van Gods koninkrijk?
ZICH VOOR DE PREDIKING BEKWAMEN
Wellicht is uw eerste reactie dat u er niet toe in staat bent om het „goede nieuws van het koninkrijk” aan anderen uiteen te zetten. Schep moed, indien dit zo is! „Vrees niet” zo vertroost Jehovah u, „want Ik ben met u; . . . ook help Ik u.” Ontelbare malen heeft God zich aan deze belofte gehouden en heeft hij zijn dienstknechten geholpen zodat zij het hun toegewezen werk konden verrichten. Hij zal ook u helpen, maar u dient er blijk van te geven dat u de wens bezit Gods wil te doen doordat u zich ervoor inspant. — Jes. 41:10.
Indien u dus met het probleem kampt, dat u zich onbekwaam en onvoldoende voorbereid voelt voor deze Koninkrijksprediking, dan dient u om hulp te vragen. Wend u in gebed tot God en vraag om kennis en inzicht. „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden” zei Jezus. Een geïnspireerde bijbelschrijver merkte op: „Indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des HEREN verstaan en de kennis Gods vinden.” — Matth. 7:7, NW; Spr. 2:4, 5.
Dit betekent dat u er in overeenstemming met uw gebeden een gewoonte van dient te maken de bijbel te bestuderen, waarbij u het doel in gedachten houdt dat u anderen wilt helpen meer over Gods koninkrijk te weten te komen. Daarom dient u zich zelf bij uw studie vragen te stellen, zoals: Wanneer trof God voor het eerst regelingen voor een Koninkrijk? Wat voor soort van regering is het? Wie is door God tot koning over zijn koninkrijk aangesteld? Is het Koninkrijk hemels of aards? Wie zullen er de onderdanen van zijn? Wanneer zal het de aarde reinigen van alle goddeloosheid? Wat zijn de vereisten om leven onder dat koninkrijk te verwerven?
De meeste mensen zijn van mening dat zij, om beter met het antwoord op deze vragen bekend te raken, thuis de bijbel moeten bestuderen met iemand die weet wat de Schrift over het Koninkrijk leert. Wees gerust zo vrij Jehovah’s getuigen te vragen met u samen te studeren, want zij verlenen degenen die verkondigers van Gods koninkrijk willen worden, graag hulp. Zij brengen hiervoor niets in rekening. Jezus beval zulke bijbelbesprekingen aan toen hij zei: „Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in hun midden.” — Matth. 18:20, NW.
Maar wellicht hebt u al een wekelijkse bijbelstudie met Jehovah’s getuigen en voelt u zich toch nog niet bekwaam om te prediken. Zet dan beslist de bijbelstudie in uw huis voort, want dit is een van de essentiële stappen welke u na verloop van tijd toerust om met de mensen in contact te treden en om, net als Jezus en zijn apostelen destijds, met hen te spreken. De bijbel vertelt ons dat ook Jezus er veel tijd aan besteedde zijn apostelen te onderrichten op welke manier zij moesten prediken, en dat zij als gevolg van deze uitgebreide opleiding de bekwaamheid verwierven om ’van huis tot huis het goede nieuws bekend te maken’. — Hand. 5:42; 20:20; Matth. 10:5–11:1; Luk. 8:1, NW.
Naast onderricht via een huisbijbelstudie kunt u ook geheel gratis een verdere opleiding ontvangen op de Dienstvergadering en de School der theocratische bediening, welke beide vergaderingen wekelijks in de Koninkrijkszaal van Jehovah’s getuigen worden gehouden, welke zich wellicht in uw eigen omgeving bevindt. De Dienstvergadering heeft ten doel te onderrichten hoe de Koninkrijksboodschap de mensen aangeboden kan worden, hoe hun belangstelling voor Gods Woord gestimuleerd kan worden en hoe men verdere bezoeken bij hen kan brengen en in hun huizen bijbelstudies kan leiden. Op de School der theocratische bediening wordt men op een praktische manier opgeleid om in het openbaar te spreken. Gedurende een periode van enkele weken wordt elke leerling de gelegenheid geboden om ten overstaan van de gemeente een korte lezing van zes of zeven minuten te houden waarop hij zich heeft voorbereid, waarna door een bekwame bedienaar van het evangelie raad ter verbetering wordt gegeven. Door geregeld deze vergaderingen bij te wonen en er actief aan deel te nemen, zult u goed worden toegerust voor de prediking. En wanneer u het punt bereikt dat u in staat bent van huis tot huis te gaan en aan anderen getuigenis te geven, zal een rijpe bedienaar van het evangelie met u samenwerken om u in het begin te helpen.
Er is, om aan de verkondiging van het Koninkrijk te kunnen deelnemen, echter meer nodig dan alleen maar de bekwaamheid bijbelse waarheden te kunnen uiteenzetten. U dient ook uw leven in overeenstemming te brengen met de schriftuurlijke vereisten betreffende een juiste moraal. De bijbel is op dit punt heel duidelijk: „Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven.” Evenmin wordt dit slag van mensen welkom geheten in de rijen van de verkondigers van Gods koninkrijk. Wil iemand hiervoor wel in aanmerking komen, dan dient hij in moreel opzicht een rein leven te leiden, overeenkomstig de bijbelse vereisten. — 1 Kor. 6:9, 10, NW.
WAT ERBIJ BETROKKEN IS
Trek niet de conclusie dat er teveel bij betrokken is om een verkondiger van Gods koninkrijk te worden. U kunt er, ook al bent u een moeder die kinderen moet verzorgen of een huisvader die een gezin moet onderhouden, deel aan hebben om op schapen gelijkende personen te helpen meer over Gods koninkrijk te vernemen. Allereerst dient u aan de leden van uw eigen huisgezin te denken (1 Tim. 5:8, NW). U zult u ervan willen vergewissen dat zij begrijpen wat de Schrift met betrekking tot het Koninkrijk leert. Omdat het in de bijbel genoemde kind Timótheüs van jongs af aan door zijn grootmoeder Lóïs en zijn moeder Euníce was onderwezen, groeide hij op tot zo’n voortreffelijke gelovige jongeman. U dient het u ten doel te stellen uw eigen kinderen net zo goed op te leiden. — 2 Tim. 1:5; 3:14, 15, NW.
Wellicht zult u bemerken, doordat u zich van uw schriftuurlijke verantwoordelijkheden kwijt om voor de leden van uw eigen huisgezin te zorgen, dat u maar weinig tijd overhoudt om nog andere personen te helpen. Dit is begrijpelijk. Jehovah’s getuigen die gezinsverantwoordelijkheden hebben, trachten echter elke maand ten minste tien uur met anderen over Gods koninkrijk te spreken en, indien mogelijk, bij hen thuis bijbelstudies te leiden. Natuurlijk zullen zij die meer tijd aan de bediening kunnen besteden, deze kans benutten, en zo zijn sommigen elke maand 100 tot 150 uur rechtstreeks met de prediking bezig. Een ieder dient zijn eigen omstandigheden na te gaan en dan alles zo te regelen dat hij op een aanvaardbare wijze voor God dienst verricht. — Rom. 12:1, NW.
Alhoewel u het heel erg druk zult hebben wanneer alles in uw leven om de aanbidding van God draait, zal uw leven toch ook bijzonder rijk en bevredigend zijn mits u met de juiste beweegreden dient. U zult zich niet gelukkig voelen wanneer het louter uw doel is veel uren te kunnen rapporteren ten einde op anderen een rechtvaardige indruk te maken. Maar hoe gelukkig zult u zijn wanneer u een verkondiger van Gods koninkrijk bent omdat u God liefhebt en omdat u er oprecht belang in stelt mensen te helpen de kennis te verwerven die voor hun redding noodzakelijk is! — Matth. 22:37-39, NW.