Zij verwerpen de Heilige Schrift!
DE CHRISTENHEID beweert dat haar onderwijzingen en praktijken op de Heilige Schrift zijn gebaseerd. Toch tonen de feiten aan dat haar geestelijken en de meesten van haar lidmaten er niet in geloven. Dit wordt geïllustreerd door de volgende twee ervaringen:
„Mijn vrouw en ik bezochten geregeld de Lutherse Kerk in Plainville (V.S.). Al vanaf mijn jeugd had ik een grote eerbied voor de Heilige Schrift. Hij lag altijd op een tafel in ons huis uitgestald. Toen ik oud genoeg was, las ik gedeelten eruit.
Daar ik in de bijbel had gelezen dat God een blijmoedige gever wenst, raakte ik geïrriteerd door de herhaalde preken waarin onze toenmalige predikant om meer geld vroeg. In 1965 werd onze predikant wegens moeilijkheden met de gemeente naar een andere kerk overgeplaatst. In zijn afscheidstoespraak zei hij dat de toename in het aantal lidmaten gedurende de tien jaar dat hij er was, aan hem te danken was. Ik herinnerde mij Handelingen 2:47 (dat de Heer degene is die mensen aan de gemeente toevoegt) en ik kreeg een gevoel van afkeer hem iets aan zichzelf te horen toeschrijven wat, naar mijn mening toentertijd, Gods werk was.
Omstreeks die tijd kwamen Jehovah’s getuigen bij ons aan de deur en boden ons een gratis bijbelstudie aan. Wij gingen hier graag op in en reeds vanaf het begin beseften mijn vrouw en ik hoe weinig wij van de bijbel afwisten. Al gauw begon ik andere kerkleden te vertellen wat ik had geleerd. Een predikant uit een andere plaats werd over mijn nieuwe activiteiten ingelicht en werd naar mij toegestuurd om mij te ’helpen’. Hij arriveerde op een tijdstip dat wij met de Getuigen uit de bijbel studeerden. Hij had geen bijbel bij zich en weigerde erover te spreken. Na twee uur was het echter duidelijk geworden dat hij gedeelten van Gods Woord, de bijbel, niet geloofde.
Er werd een andere predikant gestuurd en ook hij verwierp gedeelten van de bijbel. De volgende stap die de kerk ondernam was, mij uit te nodigen om voor de kerkeraad te spreken. Ik was verbaasd te ontdekken hoe weinig zij van de Schrift af wisten. Dit waren mensen die ik als bedienaren van God had bewonderd. Een raadslid zei in zijn verdediging van de leerstelling van de onsterfelijke menselijke ziel dat doktoren kort na de dood van een persoon een snelle daling van het lichaamsgewicht hadden waargenomen. Hij betoogde dat dit werd veroorzaakt door het vertrek van de ziel uit het lichaam. [Dit is onjuist. De daling van het lichaamsgewicht is het gevolg van uitdroging, hetgeen binnen enkele dagen plaatsvindt.] Dat deed de deur dicht! Nu was ik er volledig van overtuigd dat deze religieuze leiders in strijd met de bijbel waren.
Mijn volledige breuk met de kerk kwam twee weken later toen de nieuwe predikant mij bezocht. Hij was niet in staat de vloed van vragen waarmee ik hem overstelpte, aan de hand van de bijbel te beantwoorden. Hij nam afscheid met de opmerking dat wij allemaal, hijzelf inbegrepen, waarheden trachtten te vinden en dat, als ik dacht de waarheid gevonden te hebben, dit prachtig was. Mijn vrouw en ik zijn van mening dat het werkelijk Jehovah’s onverdiende goedheid was die ons naar de weg ten leven heeft geleid, en hiervoor zijn wij bijzonder dankbaar.”
De tweede ervaring is van een vrouw in Canada die schrijft: „Ik was zondagsschoolonderwijzeres in een oud gebouw van de Verenigde Kerk in Brits-Columbia. Ik mocht de kinderen uit de bijbel leren wat ik het beste voor hen achtte, dingen die mij aanstonden, daar ik het met sommige leerstellingen niet eens was. Ik was van mening dat ik daar nodig was, want er waren kinderen bij die erg arm waren of uit uiteengevallen huisgezinnen kwamen.
Toen ik daar twee jaar onderwijzeres was begonnen Jehovah’s getuigen ons te bezoeken. Wij waren onder de indruk van hun oprechtheid en nauwkeurigheid met betrekking tot de bijbel. Wij begonnen enkele vergaderingen in de Koninkrijkszaal te bezoeken, maar ik gaf nog steeds les op de zondagsschool van de kerk omdat ik nog steeds dacht dat ik daar nodig was.
De noodzaak de valse religie te verlaten besefte ik pas toen ik op de zondagsschool het verslag over Adam en Eva aan de kinderen voorlas. Het hoofd van de school, een vrouw op leeftijd, kwam de klas binnen en de kinderen vroegen haar over de holenmensen. Zij legde uit dat een van Adams zonen met een ’holenvrouw’ moet zijn getrouwd die buiten de hof van Eden geëvolueerd was. Zij zei ook dat het eerste gedeelte van de bijbel waarschijnlijk een mythe was.
Toen ik thuiskwam, besprak ik dit met mijn man. Ik herinnerde mij toen dat de Getuigen ons hadden laten zien dat ’de gehele Schrift door God geïnspireerd is’ en ons duidelijk hadden gemaakt dat wij de bijbel dienen te bestuderen ten einde een nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben (2 Tim. 3:16). Kort daarop stopte ik met de zondagsschool en begon ik de bijbel te bestuderen en geregelder met de Getuigen de vergaderingen te bezoeken.
Nu zijn mijn man en ik opgedragen bedienaren van Jehovah God, en wij verheugen ons erover de bijbel als Zijn Woord der waarheid te mogen hooghouden en verkondigen.”