Hebt u ’geloof tot het in het leven behouden van de ziel’?
„Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebr. 10:39.
1. Waarom geloven christenen in de opstanding van Jezus Christus?
TERTULLIANUS, die tegen het einde van de tweede eeuw van onze gewone tijdrekening tot het christendom werd bekeerd, schreef eens over Jezus Christus: „Na begraven te zijn, werd hij uit de doden opgewekt; dit is zeker, omdat het onmogelijk is.” Naar menselijke maatstaven gerekend, is Christus’ opstanding precies wat hij zegt — ”onmogelijk”. Toch verzekert de Heilige Schrift ons dat het een feit is. Wij lezen hierin bijvoorbeeld wat de christelijke apostel Petrus over „Jezus de Nazarener” heeft gezegd: „God heeft hem opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden, want het was niet mogelijk dat hij daardoor blijvend werd vastgehouden” (Hand. 2:22-24). De eerste discipelen van Christus hebben de uit de doden opgewekte Jezus werkelijk gezien, terwijl sommigen zelfs met hem hebben gegeten en gedronken en gesprekken met hem hebben gevoerd (Matth. 28:5-10, 16-20; Hand. 10:40, 41; 1 Kor. 15:3-8). Christenen in deze tijd geloven in de opstanding van Jezus Christus omdat het beschreven staat in het geïnspireerde Woord van God. Verder onderscheiden zij door de wijze waarop bijbelse profetieën in de huidige gebeurtenissen in vervulling gaan dat Jezus Christus leeft en thans in het hemelse koninkrijk van God regeert. — 2 Tim. 3:16, 17; Matthéüs, de hoofdstukken 24, 25.
2. Hoe belangrijk is geloof?
2 Het is noodzakelijk dat Gods dienstknechten geloof hebben. Jezus Christus zei: „Hebt geloof in God” (Mark. 11:22). Zoals de apostel Paulus vermeldt, heeft Jehovah zelf door bemiddeling van Habakuk gezegd: „Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven” (Hebr. 10:38; Hab. 2:2, 4). Ons wordt de verzekering gegeven dat „hij die geloof oefent in de Zoon [van God, Jezus Christus] . . . eeuwig leven” heeft (Joh. 3:36). Alle mensen die goddelijke gunst en eeuwig leven willen ontvangen, moeten derhalve waar geloof ten toon spreiden.
3. Wat is geloof?
3 Tertullianus’ verklaring over de opstanding van Jezus Christus is wel aangehaald als een voorbeeld van de „meest extreme vorm” van geloof. Maar wat is geloof eigenlijk? Het is gedefinieerd als „de geestestoestand waarin men een bepaalde stelling voor waar aanneemt, onafhankelijk of de waarheid ervan volledig is gedemonstreerd of niet” (The Encyclopedia Americana, uitg. 1956, Deel X, blz. 723). De apostel Paulus, die een christen werd nadat de uit de doden opgewekte, verheerlijkte Jezus Christus op wonderbare wijze aan hem was verschenen (Hand. 9:1-19), gaf de volgende, door goddelijke inspiratie ingegeven definitie van geloof: „Geloof is de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien.” Door middel van hun geloof „werd er ten aanzien van de mannen uit de oudheid getuigenis afgelegd” dat zij Jehovah behaagden. — Hebr. 11:1, 2.
4. Op grond waarvan had Abel een „verzekerde verwachting” dat Gods woorden met betrekking tot het ’zaad van de vrouw’ in vervulling zouden gaan?
4 Een op de Schrift gebaseerd geloof is een deugdelijk gegronde verwachting, niet een ongefundeerde hoop. Abel, de tweede zoon van het eerste mensenpaar, Adam en Eva, spreidde geloof ten toon. Abel besefte dat wat God over het fatale gevolg van ongehoorzaamheid in verband met het eten van de vrucht van de „boom der kennis van goed en kwaad” had gezegd, waar bleek te zijn (Gen. 2:16, 17). Hij kon de overgeërfde, tot de dood leidende gevolgen van de zonde bij zichzelf waarnemen (Rom. 5:12). Hij zag ook hoe Gods besluit dat zijn ongehoorzame vader, Adam, inspannend werk moest verrichten, in vervulling ging. In overeenstemming met het vonnis dat Jehovah over Eva had uitgesproken, werden haar zwangerschappen ook steeds pijnlijker (Gen. 3:16-19). Deze feiten bewezen Gods waarheidsgetrouwheid en schonken Abel de overtuiging, de „verzekerde verwachting”, dat andere dingen die God had gezegd, in vervulling zouden gaan, zoals de profetische woorden die Jehovah tot de Duivel richtte, toen God tot de slang sprak die door die goddeloze werd gebruikt om de mens tot zonde te brengen: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” — Gen. 3:15.
5. (a) Hoe spreidde Abel zijn geloof in de komst van het Zaad van Gods „vrouw” ten toon?(b) Op welke wijze legde God getuigenis af betreffende Abels gaven?
5 Abel spreidde zijn geloof in de komst van dat Zaad van Gods „vrouw” ten toon door een dierlijk slachtoffer aan Jehovah te offeren dat op zinnebeeldige wijze zijn eigen leven kon vervangen. Zijn oudere broer, Kaïn, die geen geloof bezat, offerde slechts onbloedige planten. Kaïn werd daarna een moordenaar door het bloed van zijn broer te vergieten, maar Abel stierf in de wetenschap dat hij Jehovah had behaagd, „daar God getuigenis aflegde betreffende zijn gaven door het slachtoffer dat Abel in geloof had gebracht, te aanvaarden (Hebr. 11:4; Gen. 4:1-8). Kan uw geloof in het loskoopoffer van Jezus Christus vergeleken worden met het geloof dat in Abels slachtoffer tot uiting kwam?
6. Leg uit hoe geloof „de duidelijke demonstratie van werkelijkheden [is] die echter niet worden gezien”.
6 Geloof is ook „de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien”. Het bestaan van het geschapene — de zon, de maan, de sterren en de aarde zelf — maakt het voor christenen bijvoorbeeld duidelijk dat er een Schepper is, dat Deze werkelijk bestaat, ook al kan hij niet door menselijke ogen worden gezien omdat hij een onzichtbare Geest is (Joh. 4:24; Rom. 1:20-23). Christenen hebben er dus bewijzen voor dat God bestaat, en door geloof „bemerken [zij] dat de samenstelsels van dingen door Gods woord geordend werden, zodat wat aanschouwd wordt, ontstaan is uit dingen die niet zichtbaar zijn.” — Hebr. 11:3.
GELOOF BEHOUDT DE ZIEL IN LEVEN
7. Wat is de ziel, en wat kan de ziel overkomen?
7 Voordat Paulus een definitie gaf van geloof, had hij betreffende christenen verklaard: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt” (Hebr. 10:39). Wat is echter de ziel die door het bezitten van geloof in het leven behouden kan worden? U bent zelf een levende ziel. Er staat in de Schrift: „Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem er in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel” (Gen. 2:7). Er wordt hier of elders in de bijbel niet gezegd dat de mens een onsterfelijke ziel heeft die na de dood van het lichaam kan blijven bestaan. Jehovah verklaarde integendeel door bemiddeling van zijn profeet Ezechiël: „De ziel die zondigt, díe zal sterven” (Ezech. 18:4). Geen enkel onvolmaakt mens is hiervan buitengesloten, „want er is geen mens die niet zondigt” en „indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde’, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons”. — 1 Kon. 8:46; 1 Joh. 1:8.
8. Welke vooruitzichten met betrekking tot leven zijn er voor Jezus’s getrouwe dienstknechten die nu reeds lang dood zijn en voor degenen die in deze tijd geloof ten toon spreiden?
8 Toch kunnen wij zeggen dat Jehovah’s getrouwe dienstknechten die nu reeds lang in het stof der aarde dood zijn, van Gods standpunt uit bezien leven. Hij zal hen uit de doden opwekken, waarbij hij zijn Zoon Jezus Christus gebruikt om hen als levende zielen tot het leven terug te brengen (Joh. 5:28, 29). Abraham, Isaäk en Jakob zullen tot hen behoren (Luk. 20:37, 38). Door werken des geloofs te verrichten, kan iemand in deze tijd net als zij zijn. En aangezien de gebeurtenissen die zich als een vervulling van de bijbelse profetieën voordoen, aantonen dat wij in de „laatste dagen” van dit samenstel van dingen leven, is het nu mogelijk geloof ten toon te spreiden waardoor onze ziel eeuwig in het leven behouden zal worden (2 Tim. 3:1-5). Andere voorbeelden van geloof in God, zoals dit in het verleden ten toon werd gespreid, zullen u helpen geloof te ontwikkelen dat „tot het in het leven behouden van de ziel leidt”.
GELOOF IN PATRIARCHALE TIJDEN
9. Hoe werd Henoch „overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien”?
9 Evenals Abel heeft ook Henoch, „de zevende in rechte lijn afstammend van Adam”, geloof in Jehovah ten toon gespreid. Henoch profeteerde over Gods oordeelsvoltrekking over de goddelozen (Jud. 14, 15). Wat zullen zijn woorden Henochs religieuze vijanden gekweld hebben! Zij hebben ongetwijfeld getracht hem te doden wegens de bekendmaking van Jehovah’s oordeel. God nam hem echter weg, zodat Henoch niet de smarten van de dood heeft gesmaakt (Gen. 5:24). Henoch werd aldus „overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien”, maar eerst „had hij het getuigenis dat hij God welgevallig was geweest” (Hebr. 11:5). Hoe dat zo? Het Griekse woord dat in Hebreeën 11:5 met „overgebracht” is vertaald, betekent „overbrengen”, „vervoeren” of „de plaats veranderen van” en doet denken aan wat Paulus heeft meegemaakt. Hij werd door een wonder overgebracht naar of opgenomen tot de „derde hemel”, bij welke gelegenheid hij een visioen ontving over het toekomstige geestelijke paradijs van de christelijke gemeente (2 Kor. 12:1-4). Henoch, die niets van een geestelijk paradijs wist, bevond zich klaarblijkelijk in een vergelijkbare toestand van geestvervoering — waarbij hij een visioen had van het toekomstige aardse paradijs — toen God hem in de dood liet inslapen, zonder dat zijn vijanden hem ook maar iets konden aandoen God heeft u niet het voorrecht geschonken een visioen te ontvangen van het herstelde paradijs op aarde. Gelooft u echter, indien u een christen bent, dat het zal bestaan? Dit is beslist noodzakelijk. — 2 Petr. 3:13; Hebr. 11:6.
10. Wat heeft Noach, door geloof te oefenen, met betrekking tot de wereld van zijn tijd gedaan?
10 In geloof heeft Noach „godvruchtige vrees aan de dag gelegd en een ark gebouwd tot redding van zijn huisgezin”. Door zulk een geloof te oefenen en rechtvaardige en gehoorzame werken te verrichten, veroordeelde Noach de ongelovige wereld wegens haar goddeloze werken en toonde hij aan dat ze de vernietiging verdiende (Hebr. 11:7; Gen. 6:13-22). Spreidt u echter persoonlijk een geloof als dat van Noach ten toon? Evenals in Noachs dagen, vóór de wereldomvattende vloed, blijft de overgrote meerderheid van de mensheid in deze tijd eten, drinken, huwen en de gewone bezigheden van het leven verrichten zonder acht te slaan op goddelijke voornemens. Zij schenken geen aandacht aan het feit dat de beloofde tweede tegenwoordigheid van de Zoon des mensen, Jezus Christus, een werkelijkheid is. U behoeft echter niet als hen te zijn. Wees daarentegen in geestelijk opzicht waakzaam en spreid geloof ten toon. Uw leven hangt ervan af! — Matth. 24:36-42.
11, 12. Wat verwachtte Abraham, hoewel het reeds een groots vooruitzicht was het Beloofde Land te verwerven, als een nog grootser vooruitzicht?
11 Abraham (Abram) had ook een groot geloof. Zijn geboorteplaats, Ur der Chaldeeën, had in materieel opzicht veel te bieden. Abraham verliet Ur echter en ging in het land Kanaän in tenten wonen. Hij deed dit omdat hij geloof stelde in Jehovah. Abraham sloeg acht op Gods gebod en geloofde Zijn belofte hem tot zegen van de mensheid tot een grote natie te maken. Jehovah sprak ook de belofte uit Abrahams zaad of nakomelingschap een land te geven. Abrahams zoon Isaäk en kleinzoon Jakob waren „met hem erfgenamen . . . van precies dezelfde belofte”. — Hebr. 11:9; Gen. 12:1-9; 15:18-21.
12 Het was een groots vooruitzicht dat Beloofde Land te verwerven. In geloof zag Abraham echter uit naar iets wat nog grootser was. „Hij verwachtte de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is.” Deze getrouwe patriarch verwachtte een hemelse regering, waaronder hij in de toekomst zou leven. Abraham, Isaäk en Jakob hebben hun verhouding tot Jehovah niet in ongeloof prijsgegeven om naar Ur terug te keren, hetgeen tot de vernietiging van hun ziel geleid zou hebben. „Daarom schaamt [Jehovah] zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen.” Zij hebben hun geloof in God tot de dood toe bewaard, en binnenkort zullen zij hier op aarde, een deel van het rijk van die „stad” of hemelse regering, Gods Messiaanse koninkrijk, tot leven worden opgewekt (Hebr. 11:10, 13-16, 20, 21). God schrijft u niet voor net zo’n soort van nomadenleven te leiden als Abraham, Isaäk en Jakob hebben geleid. Is uw geloof echter krachtig genoeg om u ertoe te bewegen materiële gerieven achter te laten wanneer een toewijzing in de christelijke bediening dit nodig mocht maken? Is uw geloof van zulk een hoedanigheid dat het mogelijke verlies van stoffelijke dingen als gevolg van het optreden van gewelddadige vervolgers u er niet toe zal brengen Jehovah te verlaten?
13. Wat gebeurde er in het geval van Sara als gevolg van haar geloof?
13 Noach, Abraham, Isaäk, Jakob en andere getrouwe mannen uit de oudheid hadden allen vrouwen die Jehovah eveneens in geloof aanhingen. Beschouw bijvoorbeeld Abrahams vrouw Sara eens. Hoewel zij tot ongeveer haar negenenzestigste jaar onvruchtbaar was en zij „de leeftijdsgrens was gepasseerd”, aangezien haar menstruatiecyclus was opgehouden, „kreeg [zij] zelf kracht om zwanger te worden, . . . daar zij hem [God] getrouw achtte die de belofte gegeven had”. Uit Abraham, die zelf „zo goed als dood” was wat zijn voortplantingsvermogen betrof, kwam nakomelingschap voort. Sara baarde Isaäk, en door bemiddeling van hem werden uiteindelijk kinderen voortgebracht „als de sterren des hemels in menigte en als de zandkorrels aan de zeeoever, ontelbaar”. — Hebr. 11:11, 12; Gen. 17:15-17; 18:11; 21:1-7.
14. Wat stelde Abraham in staat Isaäk bijna op te offeren?
14 Abraham werd beproefd doordat hij Isaäk, zijn „eniggeboren zoon”, dat wil zeggen, de enige zoon die hij ooit bij Sara heeft gehad, „zo goed als geofferd” heeft (Hebr. 11:17, 18). Waardoor werd Abraham in staat gesteld dit te doen? Geloof in Jehovah. Het is interessant dat Abraham, hoewel de opstanding van de doden niet in het Genesisverslag wordt vermeld, van de opstanding op de hoogte was en geloofde dat Jehovah Isaäk kon opwekken, want de apostel Paulus verklaart: „Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen” (Hebr. 11:19). In slechts een ogenblik zou het slachtmes in Abrahams hand een einde aan Isaäks leven gemaakt kunnen hebben, maar de stem van een engel verhinderde dit, zodat Abraham zijn zoon als het ware uit de dood terugontvingen. — Gen. 22:1-19.
15. Waarin beleed Jozef te geloven toen hij de dood voelde naderen?
15 Vele jaren later zei Jakobs zoon Jozef in Egypte tot zijn broers: „Ik ben stervende, maar God zal zonder mankeren zijn aandacht op u richten, en hij zal u stellig uit dit land opvoeren naar het land dat hij aan Abraham, Isaäk en Jakob onder ede heeft beloofd” (Gen. 50:24-26). Jozef geloofde stellig dat er een exodus van de Israëlieten uit Egypte zou zijn, en hij maakte hier melding van toen hij het einde van zijn leven naderde (Hebr. 11:22). Tot aan zijn dood had hij een onwankelbaar geloof in Jehovah. Hebt u net zo’n geloof in God?
GELOOF IN JEHOVAH ALS BEVRIJDER
16, 17. (a) Welke beslissing nam Mozes door geloof? (b) Op de betaling van welke beloning hield hij het oog oplettend gericht?
16 Mozes was de man die in 1513 v.G.T. door Jehovah werd gebruikt toen hij Israëls bevrijding uit de Egyptische slavernij bewerkstelligde (Ex. 3:1-10; 12:37, 38). Mozes’ ouders handelden in geloof door hem drie maanden na zijn geboorte te verbergen, waarna zij hem ten slotte in een arkje van papyrus op de rivier de Nijl lieten drijven. Dit had tot gevolg dat hij werd ontdekt door Farao’s dochter, die ’hem als haar eigen zoon grootbracht’, zodat hij „in alle wijsheid der Egyptenaren [werd] onderricht”. Hij werd ook „krachtig in zijn woorden en daden” (Ex. 2:1-10; Hand. 7:21, 22; Hebr. 11:23). Deze Egyptische opvoeding en het materialisme van de koninklijke vertrekken maakten Mozes echter niet tot een aanbidder van Egyptes vele valse goden Neen, beslist niet! „Door geloof heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden en verkoos hij liever met het volk van God [de Israëlieten] slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben.” Waarom? „Omdat hij de smaad van de Christus [het voorrecht Gods gezalfde te zijn] een grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte” (Hebr. 11:24-26). Als een lid van de koninklijke huishouding zou Mozes roem in Egypte gezocht kunnen hebben. Indien hij dit gedaan had, zou hij nu waarschijnlijk zijn vergeten, net zoals tientallen Egyptische farao’s, wier belangrijkste aanspraak op bekendheid wellicht hun sierlijke graf is, zuiver een curiositeit die door de spade van de archeoloog uit het stof van de aarde te voorschijn is gekomen. In tegenstelling tot hen leeft Mozes in de herinnering voort als een man des geloofs aan wie God een heel bijzonder voorrecht schonk.
17 Mozes oefende geloof en „hield het oog oplettend gericht op de beloning”, eeuwig menselijk leven door middel van een opstanding op aarde in Gods nieuwe ordening (Hebr. 11:26). In geloof verliet Mozes Egypte en ging er jaren later weer naar terug om aldaar met zijn mede-Israëlieten het eerste pascha te vieren en vervolgens met hen uit Egypte weg te trekken. „Door geloof trokken zij door de Rode Zee als over droog land, maar toen de Egyptenaren het beproefden, werden zij verzwolgen.” Na Mozes’ dood bracht geloof Israël de ene overwinning na de andere in Kanaän, met inbegrip van de verovering van Jericho, waar de hoer Rachab werd gespaard omdat zij Israëlitische verspieders vreedzaam had ontvangen (Hebr. 11:27-31). Hebt u een duurzaam geloof in Jehovah en in zijn macht bevrijding te bewerkstelligen?
ANDERE VOORBEELDEN VAN GELOOF
18. Waartoe stelde Jehovah Gideon en Barak wegens hun geloof in staat?
18 Paulus gaf toe dat hem de tijd ontbrak om nog meer voorbeelden van geloof te bespreken (Hebr. 11:32), zoals dat van Gideon, die door Jehovah’s macht en met een groepje van slechts driehonderd man de onderdrukkende Midianieten op de vlucht joeg en hun militaire macht verpletterde (Rechters hoofdstuk 7). En wat zou u zeggen van Barak, die door de profetes Debora werd aangemoedigd? In geloof trad hij Sisera’s verreweg superieure legermacht tegemoet waarna Jehovah hem de overwinning schonk, welke in het ontroerende lied van Debora en Barak wordt bezongen. — Rechters, de hoofdstukken 4, 5.
19. Wat was Simsons laatste geloofsdaad?
19 Verder was er Simson, de machtige vijand van de Filistijnen. Hoewel hij uiteindelijk hun blinde gevangene werd, heeft hij bij zijn eigen sterven velen van hen omgebracht door de pilaren van het huis waar zij bijeenwaren om een slachtoffer voor de valse god Dagon te brengen, omver te halen. Simson was echter niet een laffe, geesteszieke zelfmoordenaar. Hij handelde niet in wanhoop toen hij het huis liet instorten, waarbij hij een einde wilde maken aan een ellendig leven en van mening was dat hij een grote mislukkeling was. Neen. Er was van zijn zijde geloof voor nodig om God om voldoende kracht te smeken ten einde wraak te oefenen aan de bijeenvergaderde Filistijnen, vijanden van Jehovah en Zijn volk. — Recht. 16:18-30.
20, 21. (a) Hoe hebben Jefta en zijn dochter geloof ten toon gespreid? (b) Noem andere voorchristelijke voorbeelden van geloof.
20 Jefta, aan wie Jehovah de overwinning gaf op de onderdrukkende Ammonieten, legde ook een groot geloof aan de dag. Hij deed dit bijvoorbeeld toen hij de eed die hij aan God had gedaan gestand bleef door zijn dochter aan Jehovah’s dienst te wijden als een meisje dat haar leven lang maagd zou blijven (Recht. 11:29-40). Bent u net zo krachtig in het geloof als Barak, Debora, Simson en andere voorchristelijke getuigen van Jehovah? En vervult u evenals Jefta en zijn dochter, getrouw uw belofte om God te dienen? — Ps. 50:14; Pred. 5:4, 5.
21 Met geloof in Jehovah overwon David de Filistijnse reus Goliath en vervolgens werd hij een dappere krijgsman-koning die ten behoeve van de belangen van Jehovah’s volk streed. Ten gevolge van zijn geloof was hij een man die aangenaam was naar Gods hart (1 Sam. 17:4, 45-51; Hand. 13:22). Samuël diende Jehovah vanaf zijn kinderjaren en heeft zijn geloof in God nooit vaarwel gezegd (1 Sam. 1:19-28; 7:15-17). Er waren vanzelfsprekend nog andere profeten die een groot geloof in Jehovah ten toon spreidden. Toen Paulus naar verscheidene geloofsdaden verwees, sprak hij over mensen „die door geloof koninkrijken een nederlaag toebrachten in de strijd, rechtvaardigheid bewerkten, beloften verkregen, de muilen van leeuwen toestopten, de kracht van het vuur stuitten, aan de scherpte van het zwaard ontkwamen, van een zwakke toestand krachtig werden gemaakt, dapper werden in de oorlog, de legers van vreemdelingen op de vlucht dreven”. — Hebr. 11:33, 34.
22. (a) In welk opzicht zal de „betere opstanding” waartoe sommige voorchristelijke getuigen van Jehovah trachtten te geraken, „beter” zijn? (b) Maar hoe komt het dat zij niet afgescheiden van gezalfde christenen „tot volmaaktheid gebracht” zullen worden?
22 De getrouwe Elia en Elisa hebben van Jehovah de macht ontvangen van twee vrouwen de dode zoon opnieuw tot leven te brengen (1 Kon. 17:17-24; 2 Kon. 4:17-37), en Paulus sprak over vrouwen die hun doden door middel van de opstanding terugontvingen. „Maar”, zo vervolgde hij, „andere mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken” (Hebr. 11:35). Het is een „betere opstanding” dan die welke God door bemiddeling van Elia en Elisa tot stand bracht. Waarom? Omdat die herleefde personen opnieuw moesten sterven, terwijl getrouwe voorchristelijke getuigen van Jehovah in Gods beloofde nieuwe ordening op aarde opgewekt zullen worden zonder ooit meer te behoeven te sterven. Paulus toonde vervolgens aan dat deze getuigen, „ofschoon er door hun geloof ten aanzien van hen getuigenis werd afgelegd, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons [de gezalfde volgelingen van Christus] voorzag, opdat zij afgescheiden van ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden” (Hebr. 11:39, 40). De gezalfde christenen, die 144.000 in getal zijn, ontvangen een opstanding tot geestelijk leven in de hemel, en deze begon in 1918 G.T. te geschieden, na de oprichting van het hemelse Koninkrijk in 1914 (Openb. 12:1-5; 14:1, 4; 20:4-6; 1 Kor. 15:50-55). Zulke christenen worden vóór de aardse opstanding van getrouwe voorchristelijke getuigen van Jehovah, in de hemel „tot volmaaktheid gebracht”.
23. Welke voorbeelden van geloof vermeldt Paulus nog meer?
23 Paulus haalde nog andere voorbeelden van geloof aan die door deze getuigen waren gegeven en schreef: „Ja, anderen kregen hun beproeving door bespottingen en geselingen, zelfs meer dan dat, door boeien en gevangenissen. Zij werden gestenigd, zij werden beproefd, zij werden in stukken gezaagd [volgens een onzekere joodse traditie is Jesaja op last van koning Manasse die dood gestorven], zij stierven door afslachting met het zwaard, zij zwierven rond in schapevachten, in geitevellen, terwijl zij gebrek leden en verdrukt en slecht behandeld werden; . . . Zij doolden rond in woestijnen en bergen en holen en grotten der aarde.” Wanneer u hun vele geloofsdaden overdenkt, zult u het ongetwijfeld eens zijn met Paulus, die zei: „En de wereld was hun niet waardig.” — Hebr. 11:36-38.
24, 25. (a) Hebben de eerste christenen geloof ten toon gespreid? (b) Bestaat er nog steeds net zo’n geloof in Jehovah?
24 Het is geloofversterkend om de getrouwheid van deze „grote wolk” van voorchristelijke getuigen van Jehovah te beschouwen (Hebr. 12:1). De eerste christenen spreidden echter net zo’n geloof ten toon, zoals in de christelijke Griekse Geschriften wordt aangetoond. Zo is er over de eerste christenen gezegd: „Soms werden zij gemarteld en voor hongerige wilde dieren in de arena geworpen om het volk te amuseren. Hun geloof werd door de vervolging echter alleen maar gesterkt, terwijl hierdoor veel bekeerlingen voor hun zaak werden gewonnen.” — From the Old World to the New, door E. A. Colligan en M. F. Littwin, 1932, de bladzijden 90, 91.
25 Een dergelijk geloof in Jehovah God bestaat echter nog steeds. Jehovah’s getuigen spreiden het onbevreesd ten toon (Matth. 10:28). Mejuffrouw Geneviève de Gaulle, een nicht van Charles de Gaulle van Frankrijk, verklaarde over vrouwelijke Getuigen in het nazi-concentratiekamp Ravensbrück: „Allen toonden een zeer grote moed en hun houding dwong ten slotte zelfs het respect van de SS af. Zij hadden onmiddellijk vrijgelaten kunnen worden als zij hun geloof hadden verloochend. Zij bleven zich echter integendeel verzetten, terwijl zij er zelfs in slaagden boeken en traktaten in het kamp binnen te brengen, ten gevolge waarvan verscheidenen van hen werden opgehangen.” E. Kogon schreef in zijn boek The Theory and Practice of Hell: „Men kan niet aan de indruk ontkomen dat de SS, psychologisch gesproken, nooit helemaal was opgewassen tegen de uitdaging die hun door Jehovah’s getuigen werd geboden” (Blz. 43). En professor Ebenstein, van de Princeton-universiteit, verklaarde: „Het lijden van Jehovah’s getuigen in de kampen was nog erger dan dat wat de joden, pacifisten of communisten werd toegebracht. Hoe klein de sekte ook is, toch schijnt elk lid een vesting te zijn die wel vernietigd maar nooit ingenomen kan worden.” — The Nazi State.
26. Wat zal christelijk geloof tot resultaat hebben?
26 Indien u net zo’n geloof in God hebt en onderhoudt, zal dit u eeuwig leven schenken. De apostel Petrus schreef in verband met christenen over „het einddoel van uw geloof, . . . de redding van uw ziel” (1 Petr. 1:9). U zou echter de vraag kunnen stellen: „Wat kan ik doen om een krachtig, gezond geloof te hebben?” Wees ervan verzekerd dat er met Jehovah’s hulp veel gedaan kan worden.
[Illustratie op blz. 518]
Kan uw geloof in Jezus’ loskoopoffer vergeleken worden met het geloof dat in Abels slachtoffer tot uiting kwam?
[Illustratie op blz. 519]
In geloof bouwde Noach een ark om zijn huisgezin te redden. Toont u thans, hoewel velen geen geloof bezitten, net zo’n geloof als dat van Noach?
[Illustratie op blz. 520]
Abraham toonde geloof door materiële gerieven achter te laten en in Kanaän in tenten te gaan wonen
[Illustraties op blz. 521]
Hebt u geloof in Jehovah als een bevrijder? Mozes had zo’n geloof en hij maakte mee dat de Israëlieten bij de Rode Zee werden bevrijd