Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w72 15/4 blz. 232-238
  • Bevrijding der mensheid tot leven in Gods nieuwe ordening

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Bevrijding der mensheid tot leven in Gods nieuwe ordening
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE ZEKERHEID VAN DE NIEUWE ORDENING
  • WAT STAAT ’S MENSEN KRACHTSINSPANNINGEN IN DE WEG?
  • De fundamenten leggen voor Gods nieuwe ordening
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
  • „Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Hoeveel hemelen zijn er?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1957
  • Hemel
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1972
w72 15/4 blz. 232-238

Bevrijding der mensheid tot leven in Gods nieuwe ordening

„Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.” — Jes. 65:17.

1, 2. (a) Welke veronderstelling worden er geopperd wegens het oude gezegde: „Er is niets nieuws onder de zon”? (b) Tot welke vraag geven dergelijke veronderstelde toestanden aanleiding?

EEN oud gezegde luidt: „Er is . . . niets nieuws onder de zon” (Pred. 1:9). Maar stel nu eens dat er geen oorlogen of zelfs maar oorlogsvoorbereidingen, geen natuurrampen, geen dodelijke ongelukken en geen hongersnoden of epidemieën meer op aarde zouden zijn! Stel dat er geen drukkende lasten van een veel te dure overheid, geen onderdrukking door regeringen en geen revoluties of gewelddadige omverwerpingen van regeringen meer zouden zijn! Dat zou wel bijzonder prettig zijn, nietwaar? Dit is echter nog niet alles!

2 Stel dat er geen snobistisch maatschappelijk onderscheid, geen nationale vooroordelen en geen rassendiscriminatie meer zouden zijn! Stel dat niemand van ons meer oud wordt, met het daarmee gepaard gaande verlies van gezicht, gehoor, haar, tanden en goede lichaamsfuncties, maar dat iedereen de bloei en frisheid van een schitterende jeugd zou verkrijgen en die eindeloos zou behouden! Stel dat niemand meer ziek wordt en sterft, maar dat mensen daarentegen uit het graf terugkeren en in ons midden tot leven worden hersteld, totdat de laatste begraafplaats zou zijn geleegd! Stel dat over de hele wereld de nauwkeurige waarheid omtrent religie zou worden onderwezen en dat allen overeenkomstig deze waarheid zouden leven! Stel dat wij vredig in een aards paradijs zouden wonen, onder een regering voor de hele wereld! Dat zou voor de hele mensheid iets nieuws betekenen, nietwaar?

3. (a) Op wat voor ordening kunnen zulke toestanden slechts duiden? (b) Zouden wij met betrekking tot de dood iets van de kant van geneesheren of gezondheidsexperts kunnen verwachten?

3 Jazeker, en een ordening van dingen waaronder zulke toestanden zouden heersen, met zulke volmaakte betrekkingen onder de hele menselijke familie, zou inderdaad een nieuwe ordening zijn. Zelfs de gedachte aan zulk een ordening van dingen op aarde is tegenwoordig voor talloze miljoenen iets nieuws. De menselijke geschiedenis onthult dat de mensheid tot op deze tijd nimmer onder zulk een ordening heeft geleefd. Waar wij allen heel goed mee bekend zijn is de „oude ordening” van thans, deze „huidige ordening”. Het menselijke geslacht bestaat reeds duizenden jaren op aarde en toch is het aardoppervlak nog niet volledig bevolkt, met voldoende voedsel voor allen. Dit komt doordat de dood, door vele verschillende oorzaken, voortdurend zijn tol aan mensenlevens heeft opgeëist. Hierdoor heeft de mensheid zich niet nog sneller kunnen vermenigvuldigen dan ze de laatste twee eeuwen heeft gedaan. De dood is in deze oude ordening altijd aanwezig geweest en de vele geneesheren en gezondheidsspecialisten van thans verschaffen ons geen basis voor de verwachting dat zij, zolang deze oude ordening standhoudt, de dood zullen teniet doen.

4, 5. (a) Hoe denken de mensen over de huidige ordening, maar welke vraag rijst er met betrekking tot wat zij willen? (b) In wie stellen regeringsfunctionarissen hun vertrouwen, en wat doen zij dus met het oog op de toekomst?

4 De mensheid heeft meer dan genoeg van deze „huidige ordening”, of „wanorde” zoals velen het liever noemen. De tijd is rijp voor een verandering. Jawel, maar wie is bestemd hierin verandering te brengen? Wie is in staat de situatie te veranderen? Een tijd lang heeft de mens de gelegenheid gehad om een verandering ten goede aan te brengen, maar een verbetering in de positie van de mens heeft tot de dag van vandaag op zich laten wachten.

5 De regeringsfunctionarissen in de huidige ordening zijn nog steeds niet genegen hun vertrouwen in mensen, in menselijke bekwaamheden, op te geven, vooral nu men voordeel kan trekken van alle wetenschappelijke vooruitgang van deze twintigste eeuw. Men gaat koortsachtig voort met het maken van plannen voor de verre toekomst. Zij die regeringsplannen opstellen, zien vooruit naar het einde van deze eeuw. Zij spreken reeds over het jaar 2000 en houden optimistische beschouwingen over de aardse toestanden die dan, dank zij de menselijke vindingrijkheid, zullen bestaan. Zij verwachten grote veranderingen. Zij zien de noodzaak van veel ingrijpende veranderingen in. Zij verwachten voor zichzelf roem te behalen door een hogere beschaving te brengen die de hele mensheid grotere voordelen zal schenken dan ooit tevoren en het leven waardevoller zal maken. Hoe zal het in die tussentijd echter met ons gaan?

6. (a) Wat gebeurt er met onze huidige problemen? (b) Wat willen wij dus en wanneer willen wij het?

6 Wij worden heden ten dage omringd door problemen op wereldomvattende schaal. Naarmate de tijd voortschrijdt, worden deze problemen alleen maar ernstiger en ingewikkelder. Dit is waar ondanks alle beloften en verzekeringen door politieke dictators en wereldleiders om de wereldbevolking een gelukkige „nieuwe ordening” te geven. O, er zijn natuurlijk wat oppervlakkige veranderingen in de uiterlijke schijn der dingen aangebracht, maar dezelfde „oude ordening” met haar oorlogen, onderdrukking, onrechtvaardigheden, raciale en nationale rivaliteiten, hongersnood voor miljoenen, geweld, onzekerheid, pijn, ziekte, ouderdom en de weg naar het graf is gebleven. Wij willen iets anders. Wij willen een werkelijke „nieuwe ordening”. In onze natuurlijke drang om te blijven leven willen wij dat die in onze generatie zal beginnen. Dan kunnen wij er zelf blijvend voordeel van trekken. Wie zou zoiets kunnen invoeren?

7, 8. (a) Wat zei de psalmist na duizenden jaren van menselijke ondervinding over het stellen van vertrouwen? (b) Wat zegt de psalmist over de positieve zijde van deze aangelegenheid?

7 Er waren reeds duizenden jaren van menselijke ervaring voorbijgegaan toen een geïnspireerd man schreef: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond: waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.” De bijna drieduizend jaren die zijn verstreken sinds deze woorden werden neergeschreven, hebben aangetoond hoe verstandig deze raad was. Wel, als wij er dan niet verstandig aan doen ons vertrouwen op de aardse mens te stellen, zelfs niet op edelen, die toch beter zouden moeten zijn dan de gemiddelde mens, op wie anders kunnen wij dan ons vertrouwen stellen?

8 Vanzelfsprekend behoorde de bovenaangehaalde raadgever niet slechts in negatieve zin te spreken en ons verbijsterd achter te laten. Redelijkerwijs zou hij deze raad waarin ons wordt gezegd wat wij niet moeten doen, moeten goedmaken door er iets positiefs tegenover te stellen en ons te zeggen op wie wij buiten de mensen om zonder teleurstelling kunnen vertrouwen. Dit doet hij ook door te zeggen: „Gelukkig is hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wiens hoop is op Jehovah, zijn God, de Maker van hemel en aarde, van de zee, en van al wat daarin is, degene die trouw houdt tot onbepaalde tijd, degene die recht verschaft aan hen die te kort zijn gedaan, degene die brood geeft aan de hongerigen.” — Ps. 146:3-7.

9. Wat zei Jehovah tot Jeremia over vertrouwen op de mens, en in hoeverre is dit volgens de menselijke geschiedenis waar gebleken?

9 Is iemand geneigd bij deze geïnspireerde raad spottend zijn schouders op te halen? Hij staat in deze houding niet alleen. Verreweg de meesten hebben geweigerd aandacht te schenken aan deze raad, zelfs wanneer zij ervan op de hoogte waren. Is deze handelwijze hun tot voordeel of zegen geweest? De menselijke geschiedenis toont dit aan. Ze bevestigt de betrouwbaarheid van hetgeen ’s mensen Schepper zelf tot zijn profeet Jeremia heeft gezegd: „Vervloekt is de fysiek sterke man die op de aardse mens vertrouwt en die werkelijk vlees tot zijn arm maakt en wiens hart zich van Jehovah zelf afkeert. En hij zal stellig worden als een eenzame boom in de woestijnvlakte en zal niet zien dat het goede komt, maar hij moet in verschroeide plaatsen in de wildernis verblijven, in een ziltachtig land dat niet bewoond is” (Jer. 17:5, 6). Een vloek is het tegenovergestelde van een zegen en alles wijst erop dat de mens niet is gezegend door op mensen en niet op God te vertrouwen.

10. (a) Hoe handelen zelfgenoegzame mensen met betrekking tot hun verplichting jegens God? (b)Hoe zou God bijgevolg ten aanzien van hen kunnen handelen?

10 Zelfgenoegzame mensen, trots op hun prestaties in deze moderne tijd, gedragen zich alsof zij God niets verschuldigd zijn. Zij voelen zich ten opzichte van hem niet verantwoordelijk en negeren zijn bekendgemaakte wetten. Ook al loochenen zij zijn bestaan niet of zeggen zij niet dat ’God dood is’, gedragen zij zich toch alsof hij met betrekking tot de menselijke aangelegenheden niet bestaat. Ofschoon zij alles aan Hem te danken hebben, is God de Schepper de mens niets verschuldigd. Alles wat de mens heeft en geniet, heeft hij aan God te danken en nu de mens op ondankbare wijze God de rug toekeert en zich niet verplicht voelt Hem te gehoorzamen als de Bron van leven en van rechtvaardige wetten voor het leven, is God de opstandige mens niets verschuldigd. Hij zou de mensheid de bittere vruchten van haar zelfgekozen handelwijze kunnen laten eten. Ja, hij zou de mensheid kunnen laten uitsterven of zelfs vóór die tijd zichzelf laten vernietigen door het gebruik van alle moderne middelen tot zelfvernietiging.

11, 12. (a) Wat heeft de wijze man over ’s mensen begin gezegd, en hoe was dat waar? (b) In welk geval zou er geen „nieuwe ordening” nodig zijn geweest, maar wat hebben wij in deze tijd over vroegere menselijke plannen geleerd?

11 Terwijl de wijste koning uit de oudheid de geschiedenis van de mensheid vanaf het begin tot aan de elfde eeuw voor onze gewone tijdrekening overzag, zei hij: „Slechts dit heb ik gevonden, dat de ware God de mensheid oprecht heeft gemaakt, maar zijzelf hebben veel plannen bedacht” (Pred. 7:29). De ware God heeft het eerste menselijke echtpaar oprecht en volmaakt naar lichaam, geest, hart en zeden gemaakt en hen in een prachtig paradijstehuis geplaatst met voedselvoorzieningen die hen eeuwig in volmaakte gezondheid in leven konden houden.

12 Indien zij hun vrijheid van handelen op moreel gebied juist hadden gebruikt, oprecht waren gebleven, hun kinderen oprecht hadden grootgebracht en hun paradijstehuis geleidelijk aan hadden uitgebreid tot het deze hele aardbol had omspannen, zou er dan thans behoefte aan een „nieuwe ordening” bestaan? Neen! De volmaakte paradijstoestand van de dingen op aarde zou tot op heden zijn blijven bestaan en er zou geen noodzaak zijn gerezen de mensheid te herstellen tot wat ze vroeger was toen God ze had geschapen. Doch toen de eerste twee mensen beproefd werden op hun volmaakte gehoorzaamheid aan hun Schepper en Wetgever, bedachten zij hun eigen plannen (Gen. 1:26 tot 5:5). Thans, ongeveer zesduizend jaar later, kennen wij allen de gevolgen van hun plannen.

DE ZEKERHEID VAN DE NIEUWE ORDENING

13. Wie kan een werkelijk nieuwe ordening inluiden,en is hij verplicht dit te doen?

13 Wat onze bekwaamheid om de gevolgen van deze slechte plannen teniet te doen betreft, de mensheid is dermate gewond dat ze zichzelf niet meer genezen kan. Het is thans later dan de mensen denken. Wanneer men daarom doorgaat met op onvolmaakte en stervende mensen te vertrouwen om een nieuwe ordening, vrij van alle schadelijke kenmerken van deze huidige ordening, in te luiden, zal dit tot niets anders dan tot een verschrikkelijke teleurstelling leiden — en wel heel spoedig! Alleen onze Schepper, God de Almachtige, kan een nieuwe ordening tot stand brengen. Zal hij dit doen? Hij is het niet verplicht, zelfs ofschoon de mens er niet om gevraagd heeft hier te komen en hij zich niet zelf op deze aarde heeft gezet. Waarom staat God echter onder geen enkele verplichting? Omdat de mens God heeft verlaten. De mens verkoos in opstand tegen zijn Schepper en Wetgever zijn eigen weg te gaan. Beoordelen wij de mens bovendien naar zijn denkwijze, zijn plannen en zijn krachtsinspanningen, dan wil hij Gods nieuwe ordening niet. Hoezo? Wel, de mens wenst niet aan de vereisten voor zo’n nieuwe ordening te voldoen.

14. Wat is nu de vraag, en waar kunnen wij betrouwbare inlichtingen krijgen?

14 De grote vraag is nu dus: Is de Almachtige God genegen de nieuwe ordening die wij zo hard nodig hebben, te installeren? Heeft Hij daartoe besloten? Waar kunnen wij het betrouwbare, gezaghebbende antwoord op deze vragen vinden? Nergens anders dan in Gods geschreven Woord, de bijbel!

15, 16. (a) Wat heeft God door middel van zijn profeet Jesaja gezegd over zijn voornemen dit te doen? (b) Hoe toont de apostel Johannes aan of God hierover van gedachten veranderd is, en waarom werd Johannes opgedragen hierover te schrijven?

15 Luister naar wat Hij in de achtste eeuw vóór onze gewone tijdrekening tot zijn profeet Jesaja zei: „Ziet, ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vroegere dingen zullen niet in de geest worden teruggeroepen, noch zullen ze in het hart opkomen. Maar verheugt u uitbundig en weest blij voor eeuwig over wat ik schep” (Jes. 65:17, 18). ’O!’ zullen sommige luisteraars misschien zeggen, ’dat werd ongeveer zevenentwintig eeuwen geleden gezegd en neergeschreven, dat is allang uit de tijd en gaat thans niet meer op’. Luister nu echter eens naar een openbaring die God meer dan achthonderd jaar later aan de christelijke apostel Johannes gaf. Al schrijvend zegt Johannes: „En ik zag een grote witte troon en degene die daarop was gezeten. De aarde en de hemel vloden van voor zijn aangezicht weg, en er werd geen plaats voor ze gevonden. . . . En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee is niet meer” (Openb. 20:11 tot 21:1). Dezelfde God was er dus na meer dan acht eeuwen nog niet anders over gaan denken. Ook schreef Johannes verder:

16 „En hij die op de troon zat, zei: ’Zie! Ik maak alle dingen nieuw.’ Ook zegt hij: ’Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.’” — Openb. 21:5.

17. Wat is dus thans, na negentienhonderd jaar, in dit opzicht het goede nieuws?

17 Dientengevolge kon deze God op zijn hemelse troon niet trouw blijven aan zijn eigen beloften en tegelijkertijd van gedachten veranderen met betrekking tot zijn bekendgemaakte voornemen om een nieuwe ordening met nieuwe hemelen en een nieuwe aarde te scheppen, zonder een zee van mensen die, door de van onze eerste menselijke voorouders geërfde zonde, van God vervreemd zijn. Dus, ofschoon God de mensheid niets verschuldigd is, is hij bereid een begerenswaardige nieuwe ordening in te luiden en hij is, zelfs na negentienhonderd jaar, nog niet van gedachten veranderd. Is dat geen goed nieuws?

WAT STAAT ’S MENSEN KRACHTSINSPANNINGEN IN DE WEG?

18. Wat moet er eerst zijn voordat er een „nieuwe aarde” kan komen?

18 Laten wij opmerken dat God niet alleen belooft een „nieuwe aarde” te scheppen, maar ook „nieuwe hemelen”. Hoe duidelijk wordt hierdoor aangetoond dat God weet wat voor de stervende mensheid de voornaamste factor is om een nieuwe ordening te krijgen. Er kan geen „nieuwe aarde” komen zonder dat er eerst „nieuwe hemelen” zijn! Een nieuwe zon en maan en nieuwe sterren, planeten en melkwegstelsels binnen het menselijke gezichtsveld daarboven? Neen! Deze zichtbare, stoffelijke, niet met verstand begaafde hemellichamen oefenen geen enkele invloed uit op de menselijke gang van zaken en ze kunnen dit ook niet, hoewel de astrologen uit de tijd van het oude Babylon dit wel gedacht hebben. Met de uitdrukking „nieuwe hemelen” bedoelt God echter nieuwe onzichtbare, met verstand begaafde geestelijke schepselen met een bovenmenselijk hemels toezicht op de mensheid.

19. Hoe werd deze betekenis van de uitdrukking „nieuwe hemelen” door de profeet Daniël te kennen gegeven, en eveneens door Jezus Christus?

19 Dat was dezelfde betekenis waarin de profeet Daniël het woord „hemelen” gebruikte toen hij ter verklaring van de droom van de koning van het oude Babylon over een grote boom zei: „Zeven tijden zullen er over u voorbijgaan, totdat gij weet dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid, en dat hij het geeft aan wie hij wil. En omdat men zei de wortelstomp van de boom te laten staan: uw koninkrijk zal u behouden blijven nadat gij weet dat de hemel heerst” (Dan. 4:25, 26). Deze gedachte aan een onzichtbare, met verstand begaafde hemelse heerschappij over de mensheid lag ook opgesloten in de woorden van Jezus Christus toen hij bekendmaakte: „Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” — Matth. 4:17.

20, 21. (a) Waarop duidt de uitdrukking „nieuwe hemelen”, en hoe wordt hierdoor verklaard waarom de mens niet bij machte is de zaken ten goede te keren? (b) Hoe houden wereldwijze mensen zichzelf in deze aangelegenheid voor de gek?

20 Gods belofte betreffende „nieuwe hemelen” duidt erop dat er oude „hemelen” bestaan die de leiding over de mensheid hebben en op onzichtbare wijze de huidige ordening van dingen besturen. Deze symbolische oude hemelen staan als een bovenmenselijk struikelblok alle oprechte pogingen in de weg van mannen en vrouwen die de huidige ordening in een betere willen veranderen en die, in de hoop de mensheid van zelfvernietiging te redden, blijvende hervormingen willen aanbrengen. Voor de mensheid vormen deze oude „hemelen” een ongeziene vijand die telkens weer in staat is mannen en vrouwen die zich op hun eigen wijsheid verlaten te slim af te zijn, zoals uit de geschiedenis tot nu toe herhaaldelijk is gebleken.

21 De wereldwijze mensen van dit wetenschappelijke hersentijdperk geloven niet in het bestaan van zo’n onzichtbare, bovenmenselijke, met verstand begaafde geestelijke vijand en lachen erom, maar diezelfde vijand weet heel goed dat er geen grotere dwazen rondlopen dan zij die zichzelf voor de gek houden. Wij zijn echter niet dwaas als wij ons afvragen: Wie is dan die vijand die door de oude „hemelen” wordt voorgesteld?

22, 23. Hoe heeft degene die uit de hemel kwam en er weer naar terugkeerde, de mensen verteld wie deze vijand is?

22 Iemand die uit de hemel was gekomen en meer dan drieëndertig jaar lang als mens op aarde heeft geleefd voordat hij naar de onzichtbare geestelijke hemelen terugkeerde, vertelt ons wie die vijand is. Bij een bepaalde gelegenheid kwamen zeventig mannen die hij als evangelisten had uitgezonden om het koninkrijk van God bekend te maken, bij hem terug en berichtten: „Heer, zelfs de demonen worden met gebruikmaking van uw naam aan ons onderworpen.” Wat gaf Jezus deze opgetogen evangelisten ten antwoord? Dit: „Ik zag Satan reeds als een bliksem uit de hemel gevallen” (Luk. 10:1-18). In een verhelderende illustratie die hij aan het einde van zijn profetie over het besluit van dit samenstel van dingen gaf, heeft hij de tijd voorzegd waarin hij de volgende woorden tot de op bokken gelijkende mensen zou richten: „Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt, in het eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid” (Matth. 24:3; 25:31-33, 41). Drie nachten later, toen hij zijn getrouwe apostelen over zijn komende verraad en gewelddadige dood aan een martelpaal vertelde, zei Jezus Christus:

23 „Nu wordt er een oordeel over deze wereld voltrokken; nu zal de heerser van deze wereld worden buitengeworpen.” „De heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij” (Joh. 12:31; 14:30). „Zie! Satan heeft ulieden voor zich opgeëist, om u te ziften als tarwe.” — Luk. 22:31.

24. Wat toonde Jezus aldus over de „hemelen” die thans de mensheid beheersen, en wie wordt volgens Paulus door de wereld der mensheid aanbeden?

24 Hier hebben wij als autoriteit over dit onderwerp het woord van niemand minder dan Jezus Christus zelf: Satan de Duivel en zijn demonenengelen zijn degenen die de symbolische oude hemelen vormen, de tegenwoordige bovenmenselijke „hemelen” die de mensheid gedurende deze huidige oude ordening beheersen en leiden. In plaats van de ware God te aanbidden, die „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” belooft, aanbidt de overgrote meerderheid der mensen de Duivel en zijn demonen. De Duivel weet het bewerken en misleiden van de mensen op sluwe en geslepen wijze geheim te houden, want de christelijke apostel Paulus schrijft: „De god van dit samenstel van dingen [heeft] de geest van de ongelovigen . . . verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen” (2 Kor. 4:4). Met deze beschrijving bedoelde de apostel Paulus de valse god, Satan.

25. Wie zette Adam en Eva ertoe aan plannen te bedenken in strijd met Gods wil?

25 Bovendien identificeerde Jezus Christus Satan de Duivel als de onzichtbare persoon die de rechtgeaarde Adam en Eva ertoe aanzette plannen te bedenken die in strijd waren met Gods wil. Het is dus Satan die deze stervende, onvolmaakte toestand over ons allen heeft gebracht.

26. Hoe werd Satan „een doodslager”, zoals Jezus hem noemde?

26 Bij een zekere gelegenheid richtte Jezus zich tot bepaalde mensen onder zijn gehoor die hem wilden doden en zei tot hen: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen” (Joh. 8:44). In ’s mensen oorspronkelijke tehuis, de hof van Eden, noemde Satan de Duivel Jehovah God een leugenaar; en de eerste vrouw, Eva, geloofde de Duivel, waarna haar man, Adam, haar zijde koos en samen met haar ongehoorzaam was aan God. Daarom sprak Jehovah over onze eerste ouders het doodsoordeel uit, en omdat Satan de Duivel het hier op had aangestuurd, werd hij wat Jezus hem noemde, „een doodslager”. Hij is eveneens onze doodslager, want wij hebben onze stervende toestand van de zondige Adam en Eva geërfd. — Gen. 2:7 — 5:5.

27, 28. (a) Welk onvermogen kunnen de bekwame mensen van de wereld niet van ons wegnemen, of waar kunnen legers en revolutionairen ons niet van bevrijden? (b) Hoe gaf Paulus de Efeziërs enig idee van datgene waar wij tegenover staan?

27 Wàt regeerders, wetgevers, rechters, geneesheren en geleerden ook kunnen doen, zij kunnen het doodsoordeel, dat tengevolge van de overgeërfde zonde en onvolmaaktheid nog steeds op ons allen rust, niet van ons wegnemen. Zij kunnen ons niet terugbrengen in de hof van Eden, waaruit onze eerste ouders ten gevolge van hun opstand tegen God de Schepper werden verdreven. De militaire machten en maatschappelijke revolutionairen van de wereld mogen nog zo veel tot stand trachten te brengen, zij kunnen ons niet bevrijden van de demonische oude „hemelen” die zich van de mensheid meester hebben gemaakt. In dit geval hebben de wereldse legers en revolutionairen niet tegen andere menselijke schepselen te strijden maar tegen bovenmenselijke, onzichtbare, krachten. Toen de apostel Paulus aan de christelijke gemeente te Éfeze in Azië schreef, gaf hij ons enig idee van datgene waar de hele mensheid tegenover staat:

28 „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten.” — Ef. 6:11, 12.

29. Wat trachtten Jezus en zijn apostelen niet te doen ondanks het feit dat zij demonen uitwierpen, met welke gevolgen thans?

29 Evenals Jezus Christus zelf en zijn andere apostelen wierp ook Paulus demonen uit mensen die erdoor bezeten waren en bevrijdde aldus de arme menselijke slachtoffers. Toch hebben Jezus Christus toen hij op aarde was en ook zijn apostelen nooit getracht deze onzichtbare oude „hemelen”, bestaande uit demonenregeringen, autoriteiten, wereldheersers van deze duisternis en goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten, omver te werpen. Negentien eeuwen geleden was het niet de tijd voor zulk een bevrijding van de mensheid. Dientengevolge zijn deze goddeloze demonische „hemelen” de mensheid en de menselijke aangelegenheden tot op heden blijven beheersen. De menselijke familie ondervindt thans de verschrikkelijke gevolgen van deze onzichtbare regering en staat er volslagen hulpeloos tegenover.

30. Tot wie zijn wij genoodzaakt op te zien voor het verschaffen van een Bevrijder, en tot wie mogen wij, om niet te worden „vervloekt”, niet opzien?

30 De mensheid heeft wanhopig behoefte aan iemand die ons van deze verderfelijke demonische hemelen kan bevrijden. Jehovah God heeft de benodigde Bevrijder verwekt! Jehovah’s gekenmerkte tijd voor de verlangde bevrijding is nabij! Wij kunnen niet naar menselijke „edelen” of naar de aardse mens opzien voor een Bevrijder. Door dit te doen, zouden wij „vervloekt” worden! Door de druk der omstandigheden zijn wij genoodzaakt voor deze Bevrijder tot Jehovah op te zien. Wie is hij?

31. Wat zal Jehovah’s uitverkorene kunnen doen, en waarom is dat een basisvereiste voor een nieuwe ordening?

31 Hij is iemand die door Jehovah God is uitverkoren, iemand die deze oude demonische „hemelen” kan doen verdwijnen. Er kan geen nieuwe ordening voor de mensheid komen zonder dat wij die goddeloze „hemelen”, die deze oude ordening hebben beheerst, zijn kwijtgeraakt. Zonder „nieuwe hemelen” kan er voor de mensheid geen nieuwe ordening komen. Dit is een basisvereiste. Het is een eerste vereiste. Jehovah God heeft beloofd zulke „nieuwe hemelen” te scheppen.

32. Hoe zullen degenen die de „nieuwe hemelen” zullen vormen, overeenkomen met degenen in de ’hemelen die nu zijn’, en wie is de belangrijkste en onontbeerlijke Persoon in de „nieuwe hemelen”?

32 Aangezien de goddeloze ’hemelen die nu zijn’ uit bovenmenselijke, onzichtbare geestelijke schepselen bestaan, dienen evenzo de nieuwe hemelen uit bovenmenselijke, onzichtbare geestelijke schepselen te zijn samengesteld. De apostel Petrus moedigde zijn medechristenen aan op God te wachten en hun vertrouwen in God te blijven stellen door te schrijven: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:13). Jehovah God heeft reeds de voornaamste, de belangrijkste, de onontbeerlijke Persoon van deze „nieuwe hemelen” verwekt en dat is zijn getrouwe Zoon, Jezus Christus de Heer. Leve deze Bevrijder!

[Illustratie op blz. 236]

De Schepper van de mens gaf de menselijke familie een begin in een vredig paradijstehuis

    Nederlandse publicaties (1950-2022)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2022 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen