Hoe hemels gezag leiding geeft aan een aardse gemeente
WIE heeft na Christus Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart de leiding over het lichaam van discipelen op aarde overgenomen?
Niet één bepaalde persoon. Jezus had zijn discipelen voordien gezegd dat zij „geen leiders” genoemd moesten worden, „want één is uw Leider, de Christus” (Matth. 23:10). Ja, hoewel God Christus Jezus „aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten” deed zitten, is hij tot „hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente”. „Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente.” — Ef. 1:20, 22; Kol. 1:18.
Maar hoe kon Christus Jezus vanuit de hemel gezag uitoefenen? Zond hij door bemiddeling van engelen op een geregelde basis boodschappen naar de aarde? Zo niet, had hij dan niet een mens, zoals Petrus, nodig om als zijn belangrijkste vertegenwoordiger, een plaatsbekleder, op aarde op te treden?
Het bijbelse verslag toont aan dat alhoewel hemelse boodschappers af en toe instructies aan de jonge christelijke gemeente doorgaven, dit niet de belangrijkste manier was waarop Jezus gezag uitoefende. En hoewel enkelen van Jezus’ apostelen en discipelen werden aangesteld om hun broeders in een bepaald gebied te dienen, zoals Paulus, Petrus en anderen, werd er toch niet één bepaalde persoon aangesteld om op wereldomvattende schaal op de gemeente toezicht uit te oefenen.
Maar nam Petrus niet zowel vóór als gedurende en na Pinksteren van het jaar 33 G.T. een belangrijke plaats in met betrekking tot gemeentelijke aangelegenheden? Ja, hij was degene die de kwestie van het vervangen van de ontrouwe Judas ter sprake bracht en hiervoor te midden van de bijeengekomen broeders schriftuurlijke redenen aanvoerde. Vooral op de pinksterdag trad hij op de voorgrond en nadien trad hij meermalen als woordvoerder van de discipelen op (soms samen met Johannes) en was hij klaarblijkelijk voorzitter van enkele grote vergaderingen (Hand. 1:15-22; 2:14, 37; 4:8-20; 5:1-9, 27-32). Maar maakte dit hem tot het zichtbare hoofd van de gemeente? Waren de andere apostelen en de discipelen overal op aarde allen onderworpen aan zijn benoeming en leiding?
Neen, dit was niet het geval. Het was bijvoorbeeld niet Petrus die Judas’ vervanger voor het lichaam van apostelen uitkoos. De vergadering koos twee kandidaten uit en Jehovah God gaf vervolgens te kennen wie zijn keuze was (Hand. 1:23-26). Geldelijke bijdragen werden niet bij Petrus gedeponeerd, maar „aan de voeten van de apostelen” neergelegd (Hand. 4:34-37; 5:1, 2). Toen een ernstig probleem een scheuring binnen de gemeente dreigde te veroorzaken, stelde het lichaam van apostelen mannen aan om de moeilijkheid op te lossen (Hand. 6:1-6). En nadat Filippus’ evangelisatiewerk in Samária veel discipelen had voortgebracht, deelt het verslag in Handelingen 8:14, 15 ons mee: „Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen dat Samária het woord Gods had aangenomen, zonden zij Petrus en Johannes naar hen toe; en dezen gingen erheen en baden voor hen dat zij heilige geest mochten ontvangen.” Petrus trad dus niet eenzijdig op, als een „vorst van de apostelen”, maar was zelf onderworpen aan de benoeming door en de leiding van het apostolische lichaam. Hij trad in die hoedanigheid als hun vertegenwoordiger op.
GEZAG UITGEOEFEND DOOR MIDDEL VAN HEILIGE GEEST EN GODS WOORD
Christus Jezus had zijn discipelen beloofd dat hij hun een „helper” zou zenden. Was dit een mens? Neen, het was Gods heilige geest of werkzame kracht, die hun in staat zou stellen zich datgene wat hij had gezegd en gedaan te herinneren en die hen in alle waarheid zou leiden (Joh. 14:16, 17, 26; 15:26; 16:13). Deze geest zou hun de kracht schenken die zij nodig hadden om de hun toegewezen bediening ten uitvoer te kunnen brengen (Hand. 1:4, 5, 8). Die belofte werd vervuld, vooral vanaf Pinksteren van het jaar 33 G.T. Als de Opziener van de christelijke gemeente gebruikte Jezus Gods geest op een besturende wijze ten einde leiding te geven bij het uitkiezen van mannen voor speciale zendingen en voor het uitoefenen van toezicht in de plaatselijke gemeenten (Hand. 13:2-4; 20:28). Door middel van deze geest gaf hij aan hen te kennen waarop zij hun bedieningsactiviteit bij het evangeliseren moesten concentreren, zodat zij hierdoor niet alleen werden aangedreven, maar ook in hun activiteiten werden beperkt (Hand. 16:6-10; 20:22). Ging dit allemaal automatisch, zonder dat zij er van hun kant moeite voor moesten doen? Neen, want hoewel iedereen die geest als „de vrije gave” van God kon ontvangen, moesten zij met Pinksteren gedoopt worden terwijl de apostelen hun naderhand de handen moesten opleggen. Na met heilige geest gedoopt te zijn, moesten deze gezalfde christenen de vruchten van de heilige geest voortbrengen. Derhalve konden zij hun hemelse Vader hierom vragen, terwijl zij er ernstig moeite voor moesten doen. — Hand. 2:38; Luk. 11:9-13.
Maar er was meer voor nodig om door middel van de heilige geest Christus’ leiding te ontvangen. Het was nodig voortdurend Jehovah Gods soevereiniteit te erkennen en zich eraan te onderwerpen. Zoals de apostel Petrus aan de leden van het joodse opperste gerechtshof of Sanhedrin meedeelde, schenkt God heilige geest alleen „aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:32). Dit maakt het eveneens noodzakelijk het gezag van Gods Gezalfde, de Heer Jezus, te erkennen, zoals blijkt in het geval van enkele discipelen te Éfeze, die pas heilige geest ontvingen nadat zij „in de naam van de Heer Jezus gedoopt” waren (Hand. 19:1-6). Het hield tevens in dat zij met geheel hun hart moesten vasthouden aan Gods Woord, dat door Jezus aan zijn discipelen was bekendgemaakt als iets waarin zij onvoorwaardelijk vertrouwen moesten stellen. Indien zij in gebreke zouden blijven zich in hun leven en beslissingen door dat Woord te laten leiden, zouden zij de heilige geest weerstaan (Hand. 7:51-53; 1 Thess. 4:8). Door zich deze goddelijke voorzieningen, Gods geest en zijn Woord, echter nederig en oprecht ten nutte te maken, zouden de discipelen in eendracht blijven met het Hoofd, Christus Jezus, en in zijn liefde blijven. — Joh. 17:6, 20, 21; 15:7, 10.
GEZAG TOT UITDRUKKING GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN EEN GEMEENTELIJKE REGELING
Jezus vergeleek zijn individuele discipelen met takken die met hem, „de ware wijnstok”, verbonden waren (Joh. 15:1-5). Betekent het feit dat „het hoofd van iedere man de Christus is” dat een christen in een afzonderlijke en onafhankelijke verhouding tot Christus Jezus als zijn Hoofd kan staan, afgescheiden van de andere ware discipelen van Jezus? (1 Kor. 11:3) Beslist niet. De apostel Paulus schreef in dit verband: „Laat ook de vrede van de Christus in uw hart heersen, want daartoe werdt gij feitelijk in één lichaam geroepen” (Kol. 3:15). Wij geven er blijk van in eendracht met Christus Jezus te zijn door „er ernstig naar [te streven] de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van vrede. Eén lichaam is er en één geest, zoals gij ook werdt geroepen in de ene hoop waartoe gij werdt geroepen; één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, die boven allen en door allen en in allen is” (Ef. 4:3-6). Het gezag dat Christus Jezus als hoofd uitoefent, wordt dus door middel van een met een lichaam te vergelijken gemeentelijke regeling tot uitdrukking gebracht. Zich ervan afscheiden, zou betekenen Christus’ gezag als hoofd te verwerpen. Er zou door te kennen worden gegeven dat men hetzij betwijfelt of Christus als Hoofd wel in staat is leiding te geven aan het lichaam of ontevreden is over de wijze waarop hij dit doet.
Evenals God het vleselijke Israël, toen het getrouw was, zijn „knecht” kon noemen, werd ook het geestelijke Israël, de christelijke gemeente, een samengestelde „knecht”-klasse (Jes. 41:8, 9; 43:10). Christus Jezus beschreef deze klasse als zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” of „beheerder”. En hoewel afzonderlijke personen bij zijn tweede tegenwoordigheid wellicht „over weinig dingen getrouw” zouden blijken te zijn, beloofde hij dat deze knechtklasse van gezalfde christenen „over al zijn bezittingen” aangesteld zou worden (Matth. 24:45-47; Luk. 12:42; Matth. 25:21, 23). Hoe zou het geestelijke Israël zich van deze verantwoordelijkheid als beheerder van al Christus’ aardse belangen kwijten?
Wij kunnen beseffen hoe dit gebeurt door na te gaan hoe Christus’ gezag als hoofd in de eerste-eeuwse christelijke gemeente werd uitgeoefend. Zoals reeds is beschouwd, traden aanvankelijk alleen de apostelen als een besturend lichaam op, terwijl later anderen, die de vereiste hoedanigheden bezaten om in de gemeente te Jeruzalem als „oudere mannen” of ouderlingen dienst te verrichten, zich bij hen aansloten. In het duidelijkste beeld dat wij van een van hun bijeenkomsten hebben, treedt de kracht van Gods geest en Woord bij het nemen van hun beslissing bijzonder duidelijk aan het licht. Hoewel er tijdens deze vergadering, die werd gehouden om de kwestie van de besnijdenis te bespreken, aanvankelijk veel verschil van mening heerste, brachten die twee krachten, Gods geest en Woord, de discipelen uiteindelijk tot een unaniem besluit.
Eerst vertelde de apostel Petrus hoe de geest aan onbesneden mensen uit de natiën werd geschonken. Vervolgens getuigden Paulus en Barnabas over de werkzaamheid van de geest in hun bediening onder zulke personen. Ten slotte vestigde Jakobus, de halfbroer van Jezus — bij het zich te binnen brengen van schriftplaatsen ongetwijfeld geholpen door heilige geest — de aandacht op de geïnspireerde profetie waarin werd voorzegd dat Gods naam over mensen uit de natiën uitgeroepen zou worden. Het zou voor de discipelen gemakkelijk zijn geweest zich eenvoudig door het verleden te laten leiden en de dingen als het ware ’bij het oude te laten’. Maar de stuwende kracht van Gods geest en Woord duidde uitsluitend in één richting en schreef een verandering in hun zienswijze voor. Toen Jakobus de aanwezigen derhalve een resolutie voorlegde om de kwestie te beslechten, werd deze unaniem aangenomen. Had Christus door middel van heilige geest gezag als hoofd uitgeoefend? Dit lichaam van personen wist dat dit zo was, en in de brief waarin zij hun beslissing bekendmaakten, zeiden zij: „Want het heeft [allereerst] de heilige geest en [in de tweede plaats] ons goedgedacht ulieden geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen.” — Hand. 15:1-29.
Deze brief werd vervolgens door mannen die het besturende lichaam te Jeruzalem vertegenwoordigden, aan de christelijke gemeenten in het algemeen doorgegeven. De gemeenten waardeerden en aanvaardden deze beslissing en spreidden aldus hun oprechte erkenning van Christus Jezus’ gezag als hoofd ten toon. Dit wierp rijke zegeningen voor hen af en schonk hun een sterk geloof en toename. — Hand. 15:22, 30, 31; 16:4, 5.
Trekt u voordeel van het gezag dat door Gods Zoon wordt uitgeoefend? Welke gemeente geeft er thans blijk van aan Gods Woord vast te houden en zich aan de leiding van zijn geest te onderwerpen, waardoor gehoorzaamheid aan dit gezag wordt gedemonstreerd? Waarom zou u de bewijzen niet onderzoeken waardoor wordt aangetoond dat dit de christelijke gemeente van Jehovah’s getuigen is?