Welk standpunt neemt uw kerk in betreffende homoseksualiteit?
Weet u dit zeker? Hebt u het aan uw voorganger gevraagd?
ER VINDEN in de kerken grote veranderingen plaats, met inbegrip van veranderingen in hun zienswijze met betrekking tot homoseksualiteit. In The Christian Century van 15 december 1971 wordt opgemerkt:
„Zowel in Engeland als in de Verenigde Staten zijn thans steeds meer ’belangrijke’ religieuze groeperingen bereid homoseksuelen als lidmaten en als deelnemers aan hun godsdienstige leven te verwelkomen.”
U ziet dus dat de vragen die hier zijn gesteld, passend zijn. Weet u werkelijk welk standpunt uw kerk betreffende homoseksualiteit inneemt?
Het duidelijke succes van kerken die speciaal voor homoseksuelen zijn opgericht, heeft veel tot het veranderde standpunt van de ’belangrijke’ kerken ten aanzien van homoseksualiteit bijgedragen. De eerste homoseksuele kerk werd in 1968 georganiseerd, maar nu zijn er naar verluidt 44 homoseksuele gemeenten, 43 in 19 Amerikaanse staten en één in de stad Londen, met een internationaal lidmaatschap van 15.000 personen! In Californië is ook een homoseksuele synagoge, Beth Chajim Chadasjim genaamd, en rabbijn E. Herman zegt dat haar „kansen” voor lidmaatschap in de Unie van Amerikaanse Hebreeuwse Gemeenten „uitstekend zijn”.
Het is natuurlijk nog steeds waar dat als bepaalde ’belangrijke’ kerken te weten komen dat hun voorganger een homoseksueel is, zij hem misschien zullen schorsen. Maar een dergelijke handelwijze is in strijd met de huidige tendens. Op de Union Theological Seminary is het bijvoorbeeld niet langer regel homoseksuelen die voor predikant studeren, te ontslaan. In juni 1972 heeft de United Church of Christ, die twee miljoen lidmaten telt, zelfs iemand als predikant aangesteld die er openlijk voor uitkwam een homoseksueel te zijn. Bij de stemming waren 27 geestelijken vóór de aanstelling en 13 tegen.
Gezien de veranderingen komen sommige religieuze leiders thans openlijk voor hun homoseksualiteit uit. Een van hen schreef in The Christian Century van 27 september 1972:
„Ik heb de hoogste graad die men op het gebied van religie kan bereiken; ik heb bijna 20 jaar lang godsdienstonderwijs gegeven op universiteitsniveau; en ik ben een geordineerde bedienaar. . . . Ik geef de voorkeur aan het gezelschap van mannen — in bed en daarbuiten.”
Walgt u hiervan? Als wij God en zijn geïnspireerde Woord liefhebben, dient dit zo te zijn, want de bijbel zegt: „Gij moogt niet bij een manspersoon liggen zoals gij bij een vrouw ligt. Het is iets verfoeilijks.” En in plaats dat de apostel Paulus homoseksuelen als christenen behandelde, verklaarde hij: „Wordt niet misleid. Noch hoereerders, . . . noch mannen die bij mannen liggen . . . zullen Gods koninkrijk beërven.” Zij konden alleen christenen worden nadat zij zich van hun immorele wegen hadden afgekeerd. — Lev. 18:22; 1 Kor. 6:9, 10.
Ondanks deze duidelijke schriftuurlijke verklaringen worden personen die zich openlijk voor homoseksuelen uitgeven, door veel kerken verwelkomd. In de Washington Daily News werd zelfs verklaard: „Een toenemend aantal geestelijken (zowel homoseksuele als heteroseksuele) zegent ’huwelijken’ in van zowel mannelijke als vrouwelijke homoseksuelen.” Als voorbeeld merkte de Boston Globe van 8 april 1973 op:
„Twee mannen uit Boston, die elkaar ontmoetten toen zij voor predikant van de Verenigde Methodistenkerk studeerden, werden gisteren in de methodistische Old West Church ’in de echt verbonden’ . . . De homoseksuele huwelijksceremonie . . . werd verricht door Ds. W. E. Alperts.”
„Maar”, zo zou u kunnen zeggen, „mijn kerk zou zo iets nooit goedkeuren.” Weet u dit echter zeker? Wist u dat veel leiders van de Episcopale, Presbyteriaanse, Lutherse, Katholieke, Methodistische en Baptistische Kerk en van andere religieuze lichamen homoseksualiteit wel goedkeuren?
De EPISCOPALE bisschop J. Brooke Mosley, president van de Union Theological Seminary in de stad New York, zei onlangs:
„Ik ben er vast van overtuigd dat een homoseksueel georiënteerd persoon een deugdelijke en trouwe christen kan zijn; en wat meer is, dat hij of zij een opgedragen christelijke bedienaar kan zijn — en sommigen van hen zijn dit reeds.”
In 1970 publiceerde de 182ste Algemene Vergadering van de VERENIGDE PRESBYTERIAANSE KERK een rapport dat ter bestudering werd aanbevolen en waarin werd verklaard:
„De ethische overwegingen en persoonlijke standpunten van de christelijke gemeenschap dienen van dien aard te zijn dat homoseksuele personen niet het gevoel wordt gegeven dat hun seksuele voorkeur onoplosbaar in strijd is met het feit dat zij lidmaat zijn van de christelijke gemeenschap.”
Eveneens in 1970 werd tijdens het Vijfde Tweejaarlijkse Congres van de LUTHERSE KERK IN AMERIKA de volgende verklaring over homoseksualiteit goedgekeurd:
„Personen die homoseksuele handelingen verrichten, zijn alleen in die zin zondaars als alle andere personen dit zijn — vervreemd van God en hun naaste. . . . Het is van essentieel belang zulke personen te bezien als mensen die recht hebben op begrip en gerechtigheid in kerk en gemeenschap.”
De ROOMS-KATHOLIEKE priester H. Fehren schreef in de uitgave van september 1972 van U.S. Catholic, welk tijdschrift „met kerkelijke goedkeuring gepubliceerd” werd:
„Indien God de homoseksueel, met de aard waarmee hij werd geschapen, niet verafschuwt maar veeleer liefheeft, kunnen wij niet minder doen. En dit betekent dat wij de homoseksueel moeten aanvaarden zoals hij is. . . .
Homoseksuele liefde kan even edel, verheven en heilig zijn als heteroseksuele liefde.”
W. P. Jones, hoogleraar aan de METHODISTISCHE Saint Paul School of Theology in Kansas City, in de Amerikaanse staat Missouri, schreef in Pastor Psychology van december 1970:
„Wij concluderen dat . . . een diepgaande relatie tussen twee leden van hetzelfde geslacht niet alleen moreel toelaatbaar is, maar met alle vermogens die ons ter beschikking staan gezocht, aangemoedigd, ondersteund en mogelijk gemaakt moet worden. Er bestaat geen vervanging voor zo’n relatie en deze mag de homoseksueel niet ontzegd worden.”
En in de voorjaarsuitgave van 1971 van Review and Expositor, een tijdschrift dat door het faculteitsbestuur van het seminarie van de ZUIDELIJKE BAPTISTEN in Louisville, in de Amerikaanse staat Kentucky, wordt uitgegeven, zei professor J. H. Boyle:
„De wortels van de zonde liggen niet in de homoseksuele daad zelf. . . .
Wil de Kerk in overeenstemming met haar roeping leven, dan moet ze moedig verklaren dat homoseksuelen mensen zijn — die naar het beeld van God zijn geschapen — voor wie Christus is gestorven en dat door Gods genade degenen die geen volk waren, nu Gods volk zijn, want eens hadden zij geen barmhartigheid ontvangen, maar nu hebben zij barmhartigheid ontvangen.”
Ja, vooraanstaande religieuze leiders van de ’belangrijke’ kerken keuren homoseksualiteit inderdaad goed. Zij hebben de bijbel verworpen. Het is zoals de episcopale bisschop B. Mosly zei: „Wij zijn in ons inzicht met betrekking tot de christelijke moraal veel verder gevorderd dan de oudtestamentische wetten . . . en de edicten van St. Paulus.” Indien de leiders van de ’belangrijke’ kerken zulke dingen zeggen, kunt u er dan werkelijk zeker van zijn dat uw geestelijke of predikant er niet net zo over denkt? Waarom zou u het hem niet vragen?