Het „meer van vuur” en het doel ervan
WAT is het „meer van vuur”? Wij treffen deze bijbelse uitdrukking alleen in het boek Openbaring aan, en daarin is de vermelding ervan beperkt tot het kleine gedeelte van de hoofdstukken 19 tot 21. Een mogelijke zinspeling wordt ook in Matthéüs 25:41 aangetroffen.
Wie of wat gaat in het „meer van vuur”? Tot de genoemde dingen behoren het „wilde beest” en de „valse profeet”. De dood en Hades worden in dit „meer” geworpen. Wij lezen ook dat de Duivel (en zijn mededemonen met hem) na zijn laatste aanval op Gods soevereiniteit in het „meer” wordt geslingerd. — Openb. 19:20; 20:10, 14.
EEN SYMBOOL
Wanneer wij deze teksten onderzoeken, zien wij snel dat het „meer van vuur” geen letterlijke vlammenzee is. Het „wilde beest” dat in Openbaring hoofdstuk 13 wordt genoemd, is symbolisch, want wanneer in hoofdstuk 17 het „beeld” ervan wordt beschreven, wordt ons meegedeeld dat de zeven koppen van het „beest” zeven met „bergen” te vergelijken koninkrijken voorstellen. Deze worden door bijbelcommentators opgevat als de zeven wereldmachten van de bijbelse geschiedenis. De vijf die waren „gevallen”, waren Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië en Griekenland. Met de ene die ten tijde dat de apostel Johannes schreef „was”, wordt Rome bedoeld. De zevende blijkt, op grond van historische gebeurtenissen, de Anglo-Amerikaanse wereldmacht te zijn. — Openb. 17:9, 10; vergelijk Daniël hoofdstuk 8.
De „valse profeet” is evenzo geen persoon, maar een stelsel of een organisatie. Een „profeet” beweert geïnspireerde inlichtingen te hebben tot leiding van anderen. Een „valse profeet” zou anderen misleiden, ten einde hen van God af te wenden en tot valse aanbidding te keren. Wat doet deze „valse profeet” ten einde dit doel te verwezenlijken? In Openbaring 13:11-17 wordt hij onder een andere vermomming, als een tweehoornig „wild beest”, getoond. Volgens de afbeelding die daar van hem wordt gegeven, verricht hij voor de ogen van het zevenkoppige „wilde beest” de tekenen waarmee hij degenen misleidt „die het merkteken van het wilde beest hadden ontvangen en degenen die aanbidding geven aan zijn beeld”. — Openb. 19:20.
Aangezien het „wilde beest” en de „valse profeet” symbolisch zijn, moet het „meer van vuur” noodzakelijkerwijs ook symbolisch zijn.
Deze conclusie wordt verder nog ondersteund door het feit dat iets abstracts, „de dood”, eveneens in het „meer van vuur” wordt geslingerd. De dood kan niet letterlijk worden verbrand.
Bovendien worden de demonen in het „meer” geworpen. Zij zijn engelen, geestelijke personen. Aangezien zij geestelijk zijn, kunnen zij niet geschaad worden door letterlijk vuur, dat een stoffelijk resultaat is van chemische verbranding. Wij lezen zelfs vaak dat geestelijke personen zich in een vuur aan mensen hebben geopenbaard. — Ex. 3:1-5; Hand. 7:30; Recht. 13:20; Ps. 104:4; Dan. 7:9, 10.
Waarvan is het „meer van vuur” dan een symbool? De bijbel zegt dat het de „tweede dood” is, of dat het dat betekent of symboliseert (Openb. 20:14). Dit kan niet betekenen dat alles wat erin gaat, voor de tweede keer sterft, want „de dood en Hades” zijn in het verleden niet gestorven of opgehouden te bestaan. Door de uitdrukking „tweede dood” wordt deze dood, die blijvend en eeuwig is en waaruit geen opstanding mogelijk is, onderscheiden van de dood die Adam over het mensengeslacht heeft gebracht. De Adamitische dood is één „soort” van dood, een dood die alle mensen erven zonder hier persoonlijk debet aan te zijn. De „tweede dood” is een andere „soort” van dood. Personen die de „tweede dood” ingaan, verdienen dit omdat zij moedwillig hebben verkozen te zondigen en met God in vijandschap te verkeren. Dit blijkt duidelijk uit de handelwijze van degenen over wie de bijbel zegt dat zij tot de „tweede dood” veroordeeld worden.
Een verder bewijs of getuigenis met betrekking tot datgene wat door het „meer van vuur” wordt afgebeeld en wie uiteindelijk het oordeel van deze dood ontvangen, wordt in Openbaring 21:7, 8 aangetroffen. Na de goede resultaten beschreven te hebben die het Nieuwe Jeruzalem op aarde zal bewerkstelligen, citeert de profetie de woorden van God door te zeggen: „Een ieder die overwint, zal deze dingen beërven, en ik zal zijn God zijn en hij zal mijn zoon zijn. Maar wat de lafhartigen betreft en zij die geen geloof hebben en zij die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en zij die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood.” Allen die een dergelijke levenswijze verkiezen en Gods voorziening van Christus’ zoenoffer voor herstel uit zulk een ontaarde toestand minachten, zullen aldus voor eeuwig ophouden te bestaan.
Gods vurige oordeel komt dus over allen die zijn gezworen vijanden zijn. Wij lezen over degenen die deel uitmaken van de „Gog en Magog”-menigte, die de Duivel aan het einde van de duizend jaar in zijn hernieuwde aanval op Gods soevereiniteit zullen volgen: „Vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen.” Zij gaan in de „tweede dood”. Ook worden alle mensen die gedurende Christus’ duizendjarige regering ongehoorzaam zijn aan „de dingen die in de boekrollen [van onderricht] geschreven” staan, in het „meer van vuur” verbrand. De naam van geen van hen blijkt uiteindelijk in het „boek des levens” voor te komen (Openb. 20:9, 12, 15). Dezelfde straf van de „tweede dood” wordt voltrokken aan Satan en zijn demonen, die in het „meer van vuur” worden geworpen. Allen zullen voor eeuwig dood zijn.
Er is geen sprankje leven in de „tweede dood”, welke de eeuwige straf is voor degenen die God opzettelijk ongehoorzaam zijn. Er was totaal geen leven in de eerste soort van dood, die welke als gevolg van Adams eerste zonde over Adams nakomelingen kwam. Die eerste soort van dood zou blijvend zijn geweest indien Jehovah God niet in zijn liefde en onverdiende goedheid in Christus’ slachtoffer had voorzien. De „tweede dood” is blijvend, want er is geen zoenoffer voor degenen die erin terechtkomen. De apostel Paulus schrijft:
„Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren.” — Hebr. 10:26, 27.
GEEN BEWUSTE PIJNIGING
Degenen die zich in het „meer van vuur” bevinden, bezitten geen leven. Hun namen staan niet in enig „boek des levens”. En leven is leven, of men nu geniet of pijn heeft. Er is dus in het „meer van vuur” geen besef of gevoel van pijn of lijden, omdat daar helemaal geen leven is. Waarom staat er dan in de bijbel dat de Duivel, het „wilde beest” en de „valse profeet” „dag en nacht . . . tot in alle eeuwigheid” in dit „meer” „gepijnigd worden”? — Openb. 20:10.
Dit komt doordat zij de pijniging van (vrijheids)beperking ondergaan. Toen Jezus op aarde was, smeekten de demonen hem hun niet te bevelen in de „afgrond” te gaan (Luk. 8:31). In een parallel verslag van hetzelfde incident vragen de demonen aan Jezus: „Zijt gij hier gekomen om ons vóór de bestemde tijd te pijnigen?” (Matth. 8:29) Dit in de „afgrond” werpen, zal een „pijniging” zijn omdat het een beperking zal inhouden.
Satan en zijn demonen zullen derhalve de „pijniging” van vrijheidsbeperking ondergaan doordat zij vlak voor de duizendjarige regering van Christus in de „afgrond” worden geworpen. Zij zullen gedurende die duizend jaar dermate beperkt zijn dat zij geen enkele activiteit kunnen ontplooien. Vervolgens zullen zij aan het einde van de duizend jaar worden losgelaten. (Openb. 20:7; vergelijk Openbaring 11:7; 17:8.) Na de laatste aanval op Gods soevereiniteit worden de Duivel en zijn demonen in het „meer van vuur” geworpen, waar zij de „pijniging” van eeuwige beperking — zonder onderbreking — in de „tweede dood” ondergaan. Zij worden volledig verdelgd, zonder ooit weer te verschijnen. Bovendien zal alles wat zij hebben gedaan, al hun werken, uit het universum weggewist worden. — 1 Joh. 3:8.
Dat dit in het „meer van vuur” werpen, geen bewuste pijn als gevolg van pijniging zal betekenen, blijkt uit het feit dat er van het „wilde beest” en de „valse profeet” — beide symbolisch voor stelsels of organisaties — wordt gezegd dat ze „dag en nacht gepijnigd worden”. Stelsels of organisaties kunnen echter geen pijn voelen. Ze worden in het „meer van vuur” vernietigd. Ze worden in die zin beperkt dat ze tot in alle eeuwigheid nooit meer werkzaam kunnen zijn. Dergelijke goddeloze organisaties zullen nooit meer opstaan om de mensheid te beheersen of hun rust te verstoren.
Ook de dood en Hades, het gemeenschappelijke graf van de mensheid, worden in het „meer van vuur” verwijderd doordat de Adamitische dood volledig zal worden uitgewist en Hades zal worden geledigd en geen doden meer zal ontvangen (Openb. 20:14). Deze twee onbezielde dingen kunnen stellig geen bewust lijden voelen of ervaren, maar ze kunnen wel voorgoed beperkt of uitgewist worden.
HET DOEL ERVAN
Er wordt van het „meer van vuur”, waardoor de „tweede dood” wordt afgebeeld, ook gezegd dat het ’met zwavel brandt’ (Openb. 21:8). Zwavel ontvlamt bij een lage temperatuur en brandt snel, waardoor het de neiging heeft dingen te verteren die anders niet zo snel zouden verbranden. Zwavel werd in de oudheid gebruikt om dingen te ontsmetten, „uit te zwavelen”. Het „meer dat met vuur en zwavel brandt” beeldt dus zeer passend een in het gehele universum plaatshebbende volledige, eeuwige vernietiging af van alles en iedereen die het universum heeft „verontreinigd” door onreine praktijken te beoefenen, Gods soevereiniteit uit te dagen en smaad op zijn naam te werpen. Hoewel het voor God altijd mogelijk zal zijn het „meer van vuur” of de „tweede dood” ten aanzien van de opzettelijk ongehoorzamen toe te passen, zal het geen enkele dreiging inhouden voor degenen die door middel van de beproeving van Satans loslating aan het einde van de duizend jaar van Christus’ regering voor altijd loyaal zijn gebleken. De getrouwe overlevenden van die beproeving zullen de waarborg bezitten dat God hen zal beschermen en hun leven voor eeuwig in stand zal houden. — Rom. 8:21.
Het „meer van vuur” is dus een belangrijke factor in Gods voornemen. Het is niet iets wat tegen de persoonlijkheid van Jehovah God indruist, bij wie het nooit is opgekomen iemand eeuwig bewust te pijnigen en die zoiets ook nooit zou goedkeuren (Jer. 19:5; 32:35). Het is echter wel in harmonie met Gods persoonlijkheid van gerechtigheid en liefderijke goedheid dat hij goddeloze onruststokers voor eeuwig uit het heelal verwijdert. Het is ter wille van de vrede en orde ten behoeve van degenen die het goede willen doen namelijk van het grootste belang dat er in het universum gerechtigheid wordt geoefend. — Ps. 145:20.
Jehovah is geen regeerder die misdaad en misdadigers, die ordelievende mensen alle vrede en vreugde ontnemen, hun gang zal laten gaan. Ook is God niet hardvochtig, zodat er geen hulp zou zijn voor degenen die hun handelwijze willen veranderen (1 Tim. 2:3, 4). Iedereen ontvangt een volledige en eerlijke gelegenheid. Degenen die in het „meer van vuur” ofte wel de „tweede dood” terechtkomen, hebben in werkelijkheid uit eigen beweging en op grond van hun eigen vrije keuze de eeuwige dood boven het leven verkozen, aangezien zij de wetten van de Universele Soeverein op zelfzuchtige wijze overtreden. Hij verlangt terecht respect en exclusieve toewijding. Alleen door zulke verharde opstandelingen te verwijderen, kan het universum vrede hebben. Mogen allen die leven wensen, Jehovah’s wegen leren kennen, zodat hun namen in het „boek des levens” geschreven zullen worden en zij zich voor eeuwig in geluk kunnen verheugen.