Welke uitwerking heeft het op u dat u „die dag en dat uur” niet weet?
1. Wat heeft Gods overheersende hoedanigheid te maken met het feit dat hij ’de dag en het uur’ voor het begin van de „grote verdrukking” niet heeft geopenbaard?
JEHOVAH GOD heeft er een voornemen mee gehad ’de dag en het uur’ waarop de „grote verdrukking” haar verwoestende werk ten aanzien van het huidige samenstel van dingen zou beginnen, niet te openbaren. Dat voornemen staat nauw in verband met Gods overheersende hoedanigheid — liefde (1 Joh. 4:8). Aangezien hij een God van liefde is, wil hij als zijn dienstknechten alleen personen hebben die hem werkelijk intens liefhebben (Ps. 119:97; 1 Joh. 5:3). Hij wil niet dat met verstand begiftigde schepselen van angst voor hem ineenkrimpen en hem dienen omdat zij doodsbenauwd zijn voor straffen die hij over hen zou kunnen brengen. Zijn handelingen ten aanzien van mensen zijn altijd van dien aard geweest dat hij hen uitnodigt hun liefde te tonen, terwijl hij hen tevens in de gelegenheid stelt te tonen wat er werkelijk in hun hart leeft.
2. Hoe heeft Jehovah zijn liefde voor onvolmaakte mensen getoond?
2 Als een uiting van grote onverdiende goedheid heeft Jehovah toegelaten dat zelfs ondankbare mensen, die geen waardering hebben, voordeel trekken van de natuurlijke kringlopen die hij in werking heeft gesteld om het leven op aarde mogelijk te maken (Hand. 14:16, 17; 17:24, 25). Bovendien heeft hij gedurende een periode van zestien eeuwen ongeveer veertig mensen ertoe geïnspireerd een geschreven bericht voort te brengen waarin wordt bekendgemaakt wat voor soort van God hij nu precies is en wat hij verlangt van degenen die door hem worden goedgekeurd (2 Tim. 3:16, 17). Dit verslag, dat in de bijbel staat opgetekend, verschaft deugdelijke richtlijnen die het voor ons mogelijk maken zelfs thans, ondanks problemen en moeilijke omstandigheden, het beste uit het leven te halen (Ps. 19:7-11). Het stelt ons ook op de hoogte van de bijzonder grote liefde die God ten toon spreidde toen hij zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat hij zijn leven ten behoeve van ons zou afleggen. Dit opende voor de mensheid de gelegenheid in een goedgekeurde verhouding tot de enige ware God te komen en maakte het mogelijk het vooruitzicht te koesteren op een leven vrij van ziekte, de zwakte van de oude dag en de dood. — Joh. 3:16; Tit. 3:4-7; Openb. 21:3, 4.
3. Waarom is het niet in strijd met Jehovah’s eigenschap liefde dat hij de „grote verdrukking” brengt?
3 Hoe is het echter mogelijk dat zo’n God ook een verdrukking zal brengen die wegens de vernietigende uitwerking welke ze op de mensheid heeft, vreesinboezemend zal zijn? In werkelijkheid vereist het feit dat hij een God van liefde is, dat hij dit doet. Dit zal veel mensen in deze tijd misschien vreemd in de oren klinken. Het klonk ook veel Israëlieten vreemd in de oren toen de Hebreeuwse profeet Micha ongeveer zevenentwintig eeuwen geleden bekendmaakte dat Jehovah rampspoed zou brengen over het tien-stammenkoninkrijk Israël en het twee-stammenkoninkrijk Juda. Vol ongeloof stelden zij de vraag: „Is de geest van Jehovah ontevreden geworden, of zijn dit zijn handelingen?” Jehovah’s antwoord hierop luidde: „Doen mijn eigen woorden geen goed in het geval van degene die oprecht wandelt?” (Micha 2:7) Ja, dat hij degenen die oprecht wandelen, met goedheid bejegent, vereist dat hij handelend optreedt tegen allen die halsstarrig weigeren zich naar de wegen van rechtvaardigheid te schikken en die daardoor bijdragen tot het onrecht, de onderdrukking en de wetteloosheid die het leven op aarde thans steeds gevaarlijker en onaangenamer maken.
4. Wat is Jehovah’s wens met betrekking tot de gehele mensheid?
4 Voordat Jehovah’s ’dag en uur’ komt waarop hij handelend tegen de goddelozen zal optreden, doet hij echter een warm beroep op allen om hun slechte wegen te verlaten. (Vergelijk Jesaja 55:6, 7; Jeremia 18:7-10.) Hij is als een liefdevolle menselijke vader die er geen behagen in schept ongehoorzame kinderen te straffen maar die zich erover verheugt wanneer zij doen wat goed is. De bijbel onthult hoe Jehovah over de verschrikkelijke vernietiging dacht die hij in 607 v.G.T. over Jeruzalem liet komen, door te zeggen: „Niet uit zijn eigen hart heeft hij gekweld of bedroeft hij de mensenzonen” (Klaagl. 3:33). Hij geeft er de voorkeur aan wanneer mensen een levenswijze volgen die het niet alleen voor hem onnodig maakt handelend tegen hen op te treden, maar die hun ook persoonlijk geluk en persoonlijke voldoening schenkt en tot de zekerheid en vreugde van hun medemensen bijdraagt. „Hij [wenst] niet . . . dat er iemand vernietigd wordt”, schreef de apostel Petrus, „maar wenst dat allen tot berouw geraken.” — 2 Petr. 3:9.
5. (a) Wat kunnen mensen, doordat Jehovah „die dag en dat uur” niet openbaart, omtrent zichzelf ten toon spreiden? (b) Hoe worden oprechte mensen door het feit dat „die dag en dat uur” niet door God bekendgemaakt zijn, geholpen ware christenen te identificeren?
5 Dat Jehovah God ’de dag en het uur’ waarop hij zijn Zoon zal uitzenden om ten aanzien van het goddeloze samenstel van dingen op deze aarde het oordeel te voltrekken niet heeft bekendgemaakt, heeft er beslist toe bijgedragen te onthullen wat er in het hart van de mensen leeft. Als zij hun Schepper niet werkelijk liefhebben en er geen werkelijke waardering voor hebben in een goede verhouding tot hem te staan, zullen zij de dingen najagen waarop hun hart gericht is — een overvloed van stoffelijke bezittingen, populariteit in de wereld en een leven dat geheel en al rondom henzelf is opgebouwd. Zij zijn misschien geneigd te denken dat aangezien God ons „die dag en dat uur” niet verteld heeft, deze dag waarschijnlijk niet in onze tijd zal komen. Terzelfder tijd heeft het feit dat God „die dag en dat uur” niet heeft bekendgemaakt, degenen tot voordeel gestrekt die zijn wil wensen te doen. Hoe dat zo? Welnu, door hetgeen Jehovah God heeft gedaan, worden grote tentoonspreidingen van huichelachtige vroomheid vlak vóór zijn ’dag en uur’ onder degenen die slechts voorgeven zijn dienstknechten te zijn, uitgeschakeld. Oprechte personen verkeren daarom niet in verwarring over de identiteit van Gods toegewijde volk. Zij kunnen duidelijk het verschil zien tussen degenen die Gods ’dag en uur’ voor de voltrekking van het oordeel negeren en degenen die dit niet doen.
„DIE DAG EN DAT UUR” NEGEREN, IS GEVAARLIJK
6. Welke in 2 Petrus 3:3-7 genoemde houding leggen velen thans aan de dag
6 Wanneer de schriftuurlijke bewijzen voor de nabijheid van de „grote verdrukking” onder de aandacht van de mensen worden gebracht, worden deze bewijzen door velen van hen gebagatelliseerd en belachelijk gemaakt. Hun handelwijze stemt overeen met de bijbelse beschrijving: „In de laatste dagen [zullen er] spotters . . . komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping.’” Vroegere voltrekkingen van Gods oordeel, zoals de vloed in Noachs dagen, betekenen niets voor hen. Zij willen gewoon niet geloven dat God de goddelozen zal vernietigen, zoals hij dit in het verleden heeft gedaan. Zij willen hun levenswijze niet veranderen maar willen aan hun zelfzuchtige verlangens blijven toegeven (2 Petr. 3:3-7). Indien zij in deze houding volharden en zij door Gods ’dag en uur’ worden ingehaald, zullen zij beslist niet aan rampspoed ontkomen.
7. Hoe kunnen zelfs sommigen die met de christelijke gemeente verbonden zijn, worden beïnvloed door de houding van degenen die de ernst van de zekerheid van de komende ’dag en het uur’ voor de voltrekking van het oordeel niet serieus nemen?
7 Onachtzaamheid met betrekking tot Jehovah’s naderende ’dag en uur’ voor de voltrekking van zijn oordeel kan zelfs degenen besmetten die thans met de ware christelijke gemeente verbonden zijn. Iemand zou bijvoorbeeld kunnen weten wat de bijbel over de „grote verdrukking” zegt. Hij heeft er misschien al jaren achtereen van gehoord, misschien zelfs van opgedragen christelijke ouders. Maar aangezien hij niets werkelijk dramatisch ziet gebeuren, kan hij de komst van Gods ’dag en uur’ in zijn eigen geest in de verre toekomst beginnen te verplaatsen. Misschien verheugt hij zich in de gezonde omgang met de leden van de gemeente maar neemt hij niet persoonlijk van ganser harte met hen deel aan het predikingswerk en het maken van discipelen, zoals Christus zijn volgelingen heeft opgedragen te doen. De wereld en wat ze op het gebied van schijnbare stoffelijke voordelen te bieden schijnt te hebben, kan steeds aantrekkelijker gaan lijken. En het duurt dan misschien niet lang meer of hij is er hard mee bezig materialistische belangen na te streven of misschien houdt hij er wel mee op er verdere moeite voor te doen om bepaalde handelwijzen en gewoonten op te geven die hem beletten in een goedgekeurde verhouding tot Jehovah God te staan. Misschien redeneert hij zelfs wel dat ’als het allemaal werkelijk gaat gebeuren’, hij veranderingen in zijn leven zal aanbrengen. Nu is hij er nog niet klaar voor. Zo iemand bezit geen waardering voor de juistheid van Gods vereisten en verkeert in een positie van ernstig gevaar.
8. Welke uitwerking kan zich overgeven aan onmatig eten en drinken op iemands houding ten aanzien van de „grote verdrukking” hebben?
8 Velen laten toe dat onmatigheid hun zinnen afstompt met betrekking tot de zekerheid van de komst van de „grote verdrukking”. Jezus Christus maakte zijn discipelen op dit gevaar attent door te zeggen: „Schenkt . . . aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik over u komt als een strik” (Luk. 21:34, 35), Het is duidelijk dat overmaat in voedsel en drank de zinnen afstompt en het hart met schuldgevoelens ’bezwaart’. Terzelfder tijd worden goede beweegredenen door zulk een onmatigheid verdrongen. — Spr. 20:1; vergelijk Jesaja 28:7.
9. Hoe kan een al te grote bezorgdheid om in het levensonderhoud te voorzien een gevaar vormen?
9 Evenzo kan overmatige bezorgdheid om in het levensonderhoud te voorzien het hart te zwaar belasten. Indien iemand zou toelaten dat hij de vertroostende verzekering dat Jehovah God voor zijn volk zal zorgen, uit het oog verliest, zou zijn hart hem er al gauw toe gaan aanzetten om al het mogelijke te doen ten einde zijn toekomst in financieel opzicht zeker te stellen (Hebr. 13:5, 6). Na verloop van tijd zou het najagen van geestelijke belangen op het tweede plan worden geschoven, waardoor de persoon in geestelijk opzicht bankroet gaat en in een afgekeurde toestand voor het aangezicht van Jehovah God achterblijft. — 1 Tim. 6:9, 10.
IN HARMONIE MET GELOOF LEVEN
10. Hoe moeten wij elke dag proberen te leven, en waarom?
10 Het is veel beter om elke dag te leven in erkenning van de zekerheid van de komst van Jehovah’s tijd om het oordeel te voltrekken. Niet alleen zal dit voorkomen dat iemand dermate wordt verstrikt dat hij wanneer Gods ’dag en uur’ aanbreekt, in een door God afgekeurde toestand verkeert, maar het zal zijn leven ook thans veel aangenamer maken (1 Tim. 4:8). Dit komt doordat Gods geboden op liefde zijn gebaseerd en ten doel hebben het goede te bevorderen (Rom. 13:8-10). Gehoorzaamheid aan deze geboden voorkomt dat men een handelwijze gaat volgen die in mentaal, fysiek of emotioneel opzicht schadelijk is. — Spr. 4:1-15; Pred. 11:9, 10.
11. Wat stelde mannen en vrouwen in het verleden in staat hun gehele leven rondom het doen van Gods wil op te bouwen, ook al wisten zij dat het einde van het goddeloze samenstel niet gedurende hun leven zou komen?
11 Lang vóór de twintigste eeuw leefden er mensen die door hun levenswijze toonden dat zij geloof stelden in Gods voornemen een einde aan alle goddeloosheid te maken en de aangelegenheden der aarde in rechtvaardigheid te laten besturen. Zij wisten dat dit niet gedurende hun leven zou gebeuren. Niettemin was hun hoop te mogen delen in wat God bij hun opstanding uit de doden voor hen in gedachten had zo krachtig, dat zij hun gehele leven rondom het doen van zijn wil opbouwden. — Vergelijk Hebreeën 11:35-40.
12. Hoe toonden Abraham en Sara hun geloof in de vervulling van Gods belofte?
12 Beschouwt u het voorbeeld van Abraham en Sara eens. Zij waren inwoners van de progressieve stad Ur. Toch verliet Abraham op Gods uitnodiging bereidwillig zijn vaderstad ten einde naar een land te gaan waar hij niets van af wist (Gen. 12:1-4). Zijn vrouw Sara werkte in dit opzicht volledig met hem samen. Toen Abraham en Sara zich ten slotte in het land bevonden waarheen God hen had geleid, gingen zij zich niet in de een of andere stad vestigen, ten einde daar hun intrek te nemen in een gerieflijk huis. Zij en hun getrouwe nakomelingen bleven in tenten wonen. Waarom zijn zij eigenlijk niet naar Ur teruggekeerd, aangezien niets hen er in werkelijkheid van weerhield aldaar een gerieflijker leven te leiden? De bijbel antwoordt: „Ofschoon zij de vervulling van de beloften niet verkregen hebben, . . . hebben [zij] ze van verre gezien en begroet en hebben [zij] in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren. Want wie zulke dingen zeggen, geven duidelijk te kennen dat zij ernstig een eigen plaats zoeken. En toch zouden zij, indien zij werkelijk waren blijven denken aan die plaats waar zij vandaan waren gekomen, gelegenheid hebben gehad om terug te keren. Maar nu trachten zij een betere plaats te verkrijgen, namelijk een die tot de hemel behoort.” — Hebr. 11:13-16.
13, 14. Waardoor wordt aangetoond dat Abraham en Sara er verstandig aan deden hun levenswijze niet door een overmatige bezorgdheid in verband met stoffelijke bezittingen te laten beheersen?
13 Bent u van mening dat Abraham en Sara een verstandige keuze hebben gedaan? Zij leidden een leven dat inderdaad voldoening schonk (Gen. 25:8). Abraham en Sara werden rijkelijk voor hun handelwijze gezegend. Jehovah zegende de krachtsinspanningen van Abraham om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien, zodat het hem nooit aan iets ontbrak maar hij altijd overvloed genoot (Gen. 13:2; 14:14). Abraham verheugde zich in een zeer intieme verhouding tot God en genoot zelfs het voorrecht met engelen te spreken en hen gastvrij te ontvangen (Gen. 18:1–19:1). Zowel zijn eigen voortplantingsvermogen als dat van zijn vrouw werd op wonderbare wijze hersteld, hetgeen hem in staat stelde bij zijn geliefde vrouw Sara Isaäk te verwekken. En via zijn geslachtslijn werd Gods eigen Zoon als een mens geboren (Gen. 17:17; Hebr. 11:11, 12; Luk. 3:23-34). In Psalm 105:14, 15 wordt over Gods bescherming en zorg voor Abraham en zijn getrouwe nakomelingen gezegd: „Hij liet niet toe dat enig mens hun te kort deed, maar om hunnentwil wees hij koningen terecht, zeggend: ’Raakt mijn gezalfden niet aan, en doet mijn profeten geen kwaad.’” — Gen. 12:17; 20:3, 7.
14 Indien Abraham niet op Gods uitnodiging om Ur te verlaten, was ingegaan, zou hij grootse gelegenheden aan zich voorbij hebben laten gaan. Hij zou niet verschild hebben van welke andere welgestelde inwoner van het oude Ur, wiens naam al lang is vergeten. Maar omdat hij wel gunstig op de uitnodiging reageerde, vervulde Jehovah zijn belofte Abrahams naam groot te maken (Gen. 12:1, 2). Slechts weinig namen uit de oudheid zijn zo groot geworden als die van Abraham, vooral als voorbeelden van een uitzonderlijk groot geloof. En Abraham kwam bekend te staan als ’Jehovah’s vriend’ (Jes. 41:8). Op Gods bestemde tijd zal Abraham uit de doden worden opgewekt, met het vooruitzicht op eeuwig leven. In Hebreeën 11:16 wordt over Abraham en zijn toegewijde nakomelingen gezegd: „God [schaamt] zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen, want hij heeft een stad [het Messiaanse koninkrijk] voor hen gereedgemaakt.”
15. Verwachten de eerste-eeuwse christenen dat Gods rechtvaardige nieuwe ordening gedurende hun leven zou komen?
15 De voortreffelijke geest die door Abraham en Sara ten toon werd gespreid, bleek ook onder de ware volgelingen van Jezus Christus in de eerste eeuw G.T. te bestaan. Ook zij wisten dat de rechtvaardige nieuwe ordening, bestaande uit nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, niet gedurende hun leven zou worden ingeluid. De apostel Paulus, die onder goddelijke inspiratie schreef, zette aan zijn medegelovigen uiteen dat de „dag van Jehovah” pas zou komen nadat een afval van het ware geloof krachtig wortel had geschoten. — 2 Thess. 2:1-8; 2 Petr. 3:13.
16. Welke houding legden die eerste christenen met betrekking tot stoffelijke bezittingen aan de dag, en welk nut wierp dit af?
16 Leefden de eerste-eeuwse christenen derhalve op een wijze waaruit bleek dat zij de komst van Jehovah’s ’dag en uur’ negeerden? Degenen die hun verhouding tot God als discipelen van Jezus Christus naar juiste waarde schatten, beslist niet. Zij deden bereidwillig afstand van stoffelijke bezittingen opdat anderen in hun geestelijke vreugden konden delen (Luk. 14:33; Fil. 3:7-9). Na het Pinksterfeest in 33 G.T. verkochten vele gelovigen bijvoorbeeld hun bezittingen en stelden geld beschikbaar dat gebruikt kon worden om degenen die dit nodig hadden, te helpen in Jeruzalem te blijven opdat zij aldus voordeel konden blijven trekken van het onderwijs van de apostelen. — Hand. 2:41-47; 4:34, 35.
17. Waarom bezagen christenen destijds in de eerste eeuw de prediking van het „goede nieuws” als een dringende zaak?
17 De getrouwe volgelingen van Jezus Christus vatten hun opdracht om discipelen te maken, ernstig op (Matth. 28:19, 20). In minder dan dertig jaar waren zij erin geslaagd het „goede nieuws” in ver uiteenliggende plaatsen in het Romeinse Rijk en zelfs daarbuiten bekend te maken (Kol. 1:23). Zij beseften dat het dringend was dit te doen. Zij wisten dat mensen konden sterven voordat zij zelfs maar over het vooruitzicht op het verwerven van eeuwig leven als mederegeerders met Jezus Christus hadden gehoord. Op onzelfzuchtige wijze spanden zij zich in om zoveel mogelijk mensen in de gelegenheid te stellen in dat glorierijke vooruitzicht te delen. Bovendien zou het einde van het joodse samenstel van dingen binnen dat geslacht komen. De joden moesten dus, ongeacht waar zij woonden, over de profetie die Jezus Christus hierover had uitgesproken, worden ingelicht, zodat zij er in overeenstemming mee konden handelen en aan rampspoed konden ontkomen.
18. Hoe denken Jehovah’s christelijke getuigen als groep thans over de belangrijkheid de bijbelse raad in hun leven toe te passen en het „goede nieuws” tot anderen te prediken?
18 Als groep trachten Jehovah’s christelijke getuigen thans hetzelfde te doen. Zij zijn ervan overtuigd dat acht slaan op de raad van Gods Woord de beste levenswijze is. Men wordt erdoor in staat gesteld zelfs thans vreugde uit het leven te putten, terwijl men tevens een deugdelijke hoop met betrekking tot de toekomst verkrijgt (1 Tim. 6:17-19). Zij beseffen tevens hoe belangrijk het is mensen overal ter wereld attent te maken op de noodzaak in een goedgekeurde verhouding tot de Schepper te komen voordat de „grote verdrukking” toeslaat. (Vergelijk Ezechiël 33:2-9; 1 Korinthiërs 9:16.) Daarom zijn zij bereid geweest er ijverig moeite voor te doen hun medemensen te helpen een nauwkeurige kennis van Gods wil te verwerven.
19, 20. (a) Hoe ver hebben veel Getuigen willen gaan ten einde anderen te helpen een kennis van Gods voornemen te verwerven? (b) Hebben zij er enige reden voor, er spijt van te hebben dat zij geen andere belangen hebben nagejaagd?
19 Ten einde hun medemensen te helpen Jehovah en zijn wonderbare voornemen voor de mensheid te leren kennen, hebben verscheidene Getuigen een veelbelovende carrière opgegeven — waardoor zij zich het voordeel van lucratieve zakelijke belangen ontzegden — materiële bezittingen verkocht waarvan zij meenden dat die onnodig waren of in andere opzichten hun omstandigheden aangepast. Wegens dezelfde reden zijn velen naar andere delen van hun eigen land of zelfs naar andere landen verhuisd. Dan zijn er ook degenen die de ongehuwde staat hebben verkozen of die, als gehuwde mensen, hebben besloten zich de vreugde van het hebben van kinderen te ontzeggen ten einde zich beschikbaar te stellen voor dienst die anders moeilijk volbracht zou kunnen worden.
20 Sommigen van deze mannen en vrouwen zijn oud en zwak geworden. Zijn zij teleurgesteld dat zij tot op heden nog geen bevrijding uit het huidige goddeloze samenstel hebben meegemaakt? Hebben zij er spijt van dat zij niet bepaalde belangen hebben nagestreefd die op zichzelf genomen niet verkeerd geweest zouden zijn? Hebben zij het gevoel dat de offers die zij hebben gebracht, onnodig zijn geweest? Degenen die hun besluit hebben genomen op grond van een diepe liefde voor Jehovah God en het oprechte verlangen anderen te helpen, hebben nergens spijt van. Zij benijden anderen niet, met de gedachte dat zij beter af geweest zouden zijn als zij hun leven anders hadden ingericht. Ook zien zij niet neer op degenen die het hebben verkozen zich in een bepaald gebied te vestigen, alwaar zij hun kinderen volgens bijbelse beginselen grootbrachten. Zij hebben de voldoening datgene gedaan te hebben waarvan zij wisten dat het in hun geval goed was, en zij verheugen zich erover dat zij al die tijd in een intieme verhouding tot Jehovah God zijn blijven staan.
JEHOVAH’S WEG WAARDEREN
21. Hoe dienen wij erover te denken als de „grote verdrukking” niet zo spoedig zou komen als wij misschien persoonlijk verwachten?
21 Het is alleen maar natuurlijk wanneer wij zo spoedig mogelijk bevrijd willen worden van de toenemende problemen van de wereld, de dagelijkse strijd om te proberen aan de kost te komen, alsook ziekte, ouderdom en de dood. Hoe staat het er echter mee als die bevrijding niet zo snel zou komen als u persoonlijk misschien had verwacht? Welke uitwerking zou dat op uw hart hebben? Zou u ertoe verleid kunnen worden de belangrijkheid van een juiste verhouding tot Jehovah God uit het oog te verliezen en te beschouwen welke genoegens u nog uit de wereld kunt putten? Indien u Jehovah werkelijk liefhebt, is uw dienst voor God niet door een bepaalde datum beperkt. U weet dat wat ware christenen bezitten, veel waardevoller is dan alles wat deze wereld te bieden heeft. U bent ervan overtuigd dat Jehovah God niet in gebreke zal blijven alles te vervullen wat hij aan zijn dienstknechten heeft beloofd. Het is zoals in de geïnspireerde brief aan de Hebreeën wordt gezegd: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten.” — Hebr. 6:10.
22. Indien wij Jehovah’s standpunt met betrekking tot de mensheid delen, hoe zullen wij dan de resterende tijdsperiode vóór de „grote verdrukking” bezien?
22 Wij dienen nooit de conclusie te trekken dat wat hier is gezegd betekent dat de „grote verdrukking” ver weg is, waardoor wij zouden toelaten dat wij in een denkpatroon vervallen dat gelijkt op dat van de van God vervreemde wereld. Zolang mensen nog altijd gunstig op Gods hartelijke uitnodiging reageren, dient dit ons aan te moedigen. Het is in overeenstemming met Jehovah’s wens dat er niemand wordt vernietigd maar dat allen tot berouw geraken(2 Petr. 3:9). Wanneer wij Gods zienswijze met betrekking tot de mensheid delen, zullen wij ons erover verheugen dat voor anderen de weg nog steeds open is om hun standpunt aan Jehovah’s zijde in te nemen, met eeuwig leven in het vooruitzicht. En dat wij een duidelijke vervulling van Jehovah’s voornemen zien dat zoveel mogelijk mensen een goedgekeurde positie voor zijn aangezicht innemen, dient onze overtuiging beslist te versterken dat zijn ’dag en uur’ voor de voltrekking van het oordeel zullen komen, want ook dit vormt een onderdeel van zijn onveranderlijke voornemen.
23. (a) Wat schenkt ons de absolute zekerheid dat Gods voornemen met betrekking tot de verwijdering van het huidige goddeloze samenstel en de komst van zijn nieuwe ordening verwezenlijkt zal worden en dat dit op Gods bestemde tijd zal gebeuren? (b) Welk besluit dienen wij met het oog hierop individueel te nemen?
23 Jehovah’s eigen reputatie, zijn trouw, verschaft ons de krachtige verzekering dat zijn belofte om een eind te maken aan onrecht, onderdrukking en pijn, naar de vervulling ervan ’voorthijgt’ of zich er verlangend naar toe beweegt (Ps. 117:2). Van een menselijk standpunt uit bezien kan het — althans in de ogen van sommige mensen — lijken alsof er sprake is van uitstel. Toch gaat het precies zo als het aan de Hebreeuwse profeet Habakuk was onthuld: „Het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen” (Hab. 2:3). Tracht u, aangezien dat het geval is, thans in een goedgekeurde verhouding tot Jehovah God te blijven staan? Hebt u het vaste besluit genomen hem te blijven dienen, ongeacht wat de toekomst ook mag brengen? Indien u op een juiste wijze door liefde voor God en uw medemensen wordt aangezet, zal dat inderdaad het geval zijn. En u kunt vol vertrouwen uitzien naar de beloning die God u en alle anderen van de mensheid die hem intens vanuit het hart liefhebben, zal schenken.