Ouderlingen die op een voortreffelijke wijze de leiding hebben
„Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden.” — Hand. 20:28.
1. Door welke omstandigheden komt de regeling van ouderlingen van pas?
JEHOVAH’S GETUIGEN zijn Hem dankbaar dat de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse in deze tijd, waarin zoveel personen hun standpunt voor Gods koninkrijk innemen, de schriftuurlijke regeling van ouderlingen in de gemeente heeft ingesteld. Gedurende de afgelopen vijf jaar zijn ruim drie kwart miljoen personen als christelijke getuigen van Jehovah gedoopt, van wie 90.519 gedurende de „Goddelijke voornemen”-congressen in 1974. Door de gemeentelijke ouderlingenregeling kan er voor deze nieuwelingen, die dringend herderlijke hulp nodig hebben, beter gezorgd worden dan toen de vroegere tijdelijke „gemeentedienaar”-regeling van kracht was, aangezien tienduizenden ouderlingen er nu druk mee bezig zijn de kudde te helpen.
2. (a) Hoe trekken de gemeenten voordeel van deze regeling? (b) Wat is het voordeel van groepsbeslissingen?
2 De gemeenten trekken op verschillende manieren voordeel van deze schriftuurlijke regeling. Met een lichaam van ouderlingen worden meer personen in de gemeente ertoe aangemoedigd hun onderwijsbekwaamheden ten volle te gebruiken, het persoonlijke initiatief wordt aangemoedigd en er wordt niet langer op één persoon gesteund als degene die het tempo moet aangeven. De samenvoeging van kennis en ervaring van de ouderlingen heeft een verrijkende uitwerking. Allen kunnen van de anderen leren en een beter begrip krijgen van hun verantwoordelijkheden jegens Jehovah en de gemeente. Door de roulering van de ouderlingen in de toegewezen taken wordt eveneens een goede verspreiding van de lading verantwoordelijkheid tot stand gebracht. Wanneer er een lichaam van ouderlingen is, heeft dit tot gevolg dat kwesties op een evenwichtige wijze bezien worden. Hoewel groepsbeslissingen ogenschijnlijk misschien meer tijd vergen, hebben ze een deugdelijker basis en sparen ze uiteindelijk tijd. Het is inderdaad waar dat ’er in de veelheid van raadgevers redding is’. Andere mannen in de gemeente worden er ook toe aangemoedigd de voor het ambt van opziener benodigde hoedanigheden aan te kweken en te ’trachten’ dit ambt ’te verkrijgen’ en aan het werk deel te nemen. — Spr. 24:6; 1 Tim. 3:1.
3, 4. (a) Wat wordt er letterlijk bedoeld met „de leiding hebben”? (b) Wat is de uitgebreidere betekenis?
3 In 1 Timótheüs 5:17 verwijst de apostel Paulus naar de oudere mannen als personen die op een voortreffelijke wijze in de gemeente de leiding hebben. Hoe heeft een ouderling de „leiding”? Volgens het Griekse woord dat is gebruikt, betekent „de leiding hebben” letterlijk „staan voor”, voorgaan, aanvoeren, besturen, voor anderen zorgen zoals wanneer iemand ter bescherming of beschutting voor iemand of iets staat. Hoewel één persoon van het lichaam van ouderlingen als de „presiderende (leidinggevende) opziener” is aangesteld, dienen alle ouderlingen in deze schriftuurlijke betekenis de leiding te hebben, zoals blijkt uit 1 Thessalonicenzen 5:12: „[Heb] achting . . . voor hen die onder u hard werken en de leiding over u hebben in de Heer en u vermanen.” — 1 Tim. 3:5.
4 Hoewel de ouderlingen de leiding hebben door letterlijk ’voor’ de gemeente te ’staan’ wanneer zij bijbellezingen houden en vergaderingen leiden, geven zij in een ruimere zin leiding wanneer zij door hun attente zorg voor de belangen van de gemeente als een geheel en de geestelijke belangen van elk lid van de gemeente afzonderlijk, de juiste leiding geven. Dit stemt overeen met het feit dat zij zowel opzieners als herders zijn, zoals Paulus in Hebreeën 13:7, 17 aantoont: „Houdt hen in gedachtenis die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken, en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel. Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over uw ziel als mensen die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou u schadelijk zijn.”
5. (a) Welke eigenschap hebben ouderlingen nodig om op juiste wijze de leiding te kunnen hebben? (b) Aan wie zijn zij rekenschap verschuldigd? (c) Wie dienen de enige prominente personen in de gemeente te zijn?
5 Hoewel zij als herders de leiding hebben, moeten zij rekenschap afleggen aan Gods Opperherder, Jezus Christus. Zij moeten derhalve in „alle ernst” de leiding hebben (1 Petr. 5:4; Rom. 12:8). Zij respecteren Christus’ positie als hoofd door zijn persoonlijkheid te weerspiegelen wanneer zij met anderen omgaan, door zijn nederigheid na te volgen (Matth. 20:24-28; Joh. 13:13-16). Dat zij ouderlingen zijn, geeft hun nog niet het recht zich te verhogen. De bijbel zegt veeleer: „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar” (Rom. 12:3, 10). Dit zal iemand ertegen beschermen in de strik te vallen dat hij persoonlijke eer zoekt, alles voor zich opeist of de ’voornaamste plaatsen’ wil innemen, zoals de Farizeeën dit wilden (Matth. 23:6). Uitnemendheid komt alleen Jehovah toe en het aangestelde Hoofd van de gemeente, Jezus Christus, en daarom dienen de ouderlingen er moeite voor te doen dat aan Hen uitnemendheid wordt toegekend. Het is dwaas te trachten „iemand te zijn”. Wanneer ouderlingen nederigheid bezitten, stelt dit hen in staat empathie aan de dag te leggen, bereidwillig lasten van anderen te dragen en geduldig naar problemen te luisteren, ten einde hulp te kunnen bieden. Wanneer zij nederigheid bezitten, zal dit hen ook helpen plooibaar te zijn wanneer het niet om een schriftuurlijke kwestie gaat. De broeders in de gemeente zullen het dan gemakkelijk vinden „achting te hebben” voor de ouderlingen en hun, uit liefde voor hun voortreffelijke werk, „meer dan buitengewone achting” te betonen. — 1 Thess. 5:12, 13.
SAMENWERKEN
6, 7. (a) Is de voorzitter van het lichaam van ouderlingen hun „hoofd”? (b) Wie is het „hoofd”, en wat tracht de voorzitter te doen?
6 Om de juiste leiding te kunnen geven en voor het welzijn van de gemeente te kunnen zorgen, is het van het grootste belang dat de ouderlingen in eenheid en harmonie samenwerken. Zij moeten onderling dezelfde nederigheid ten toon spreiden als zij die in de gemeente als een geheel aan de dag leggen. Degene die een jaar lang als de presiderende opziener en voorzitter dienst verricht, wordt niet het „hoofd” van de andere ouderlingen. Merk op dat er een verschil bestaat tussen leiding geven en het „hoofd” zijn. Een gezinshoofd heeft bijvoorbeeld het recht zijn wil aan de andere gezinsleden op te leggen; als „hoofd” kan hij beslissingen nemen die afwijken van datgene waaraan de andere gezinsleden de voorkeur geven. De voorzitter van het lichaam van ouderlingen neemt echter, althans wanneer het om werkelijk belangrijke dingen gaat, niet de uiteindelijke beslissing. Hij maakt slechts deel uit van de groep en onderwerpt zich aan de beslissingen van de groep. Het dient zelden voor te komen dat de leden van het lichaam van ouderlingen niet ’allen in overeenstemming met elkaar spreken’. — 1 Kor. 1:10.
7 Een voorzitter presideert een jaar lang de bijeenkomsten met instemming van het lichaam van ouderlingen, en de anderen staan hem een bepaald initiatief toe, zodat de gemeenteaangelegenheden prompt worden behartigd en de programmapunten van de bijeenkomsten soepel kunnen worden afgehandeld. Jezus Christus blijft dus het ene Hoofd van de gemeente, en de voorzitter zal niet de houding aannemen dat aangezien „hij” de bijeenkomsten presideert, de dingen „op zijn manier” gedaan zullen worden. Hij zal er veeleer naar streven zijn medeouderlingen en de gehele gemeente te dienen door de theocratische activiteit te coördineren opdat alles soepel zal verlopen. — Kol. 1:18; 1 Petr. 5:4.
8. Wat kan de voorzitter doen ten einde een harmonieuze samenwerking van het lichaam van ouderlingen te verzekeren?
8 Op de driemaandelijkse bijeenkomst van de ouderlingen dienen allen harmonieus samen te werken. De voorzitter kan hier veel toe bijdragen door zijn positie in verhouding tot die van de anderen te beseffen. Hij behoort in overeenstemming met de bijbelse regel ’de leiding te nemen in het betonen van eer’ aan de anderen en ’hen superieur aan zichzelf te achten’. Hij moet naar hen luisteren en hen om hun mening vragen. Hij dient er zorgvuldig op toe te zien dat hij de mening van de ouderlingen niet „beïnvloedt”. Dit gevaar zou kunnen bestaan als hij er altijd op staat eerst zijn mening te uiten. De anderen zullen dan luisteren naar wat hij te zeggen heeft en aarzelen misschien een afwijkende zienswijze te uiten. Wanneer er verschillende kwesties beschouwd moeten worden, zou de voorzitter de anderen dus kunnen vragen eerst hun mening te kennen te geven. Terzelfder tijd wil hij niet de indruk wekken dat wat hij te zeggen heeft definitief is en dat er dan niets meer over de kwestie gezegd behoeft te worden. Hij kan het dus verkiezen zijn mening niet het laatst te uiten. Ook dient hij erop toe te zien dat hij niet altijd aan dezelfde ouderling vraagt het eerst commentaar te geven, vooral wanneer die ouderling een sterke persoonlijkheid heeft en de neiging heeft de mening van anderen te willen vormen. Aan elke ouderling dient dezelfde gelegenheid gegeven te worden het eerst commentaar te geven. Indien de voorzitter in gedachten houdt dat allen gelijken zijn en dat hij uitsluitend de taak heeft de orde te handhaven, zal de bijeenkomst soepel verlopen en aan het doel ervan beantwoorden. Als hij bovendien de bijeenkomst informeel kan houden, zal ook dat zijn belangrijkheid verkleinen.
VOORBEREIDING VOOR DE BIJEENKOMSTEN BELANGRIJK
9. (a) Waarom is voorbereiding voor de ouderlingenbijeenkomsten belangrijk? (b) Wie zijn bij de voorbereidingen betrokken? (c) Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de bijeenkomst ordelijk blijft?
9 Aangezien de bijeenkomsten van de ouderlingen belangrijk zijn, zal de voorzitter zich er terdege van tevoren op voorbereiden. Hierdoor wordt bewezen dat hij ’in ernst’ presideert. „De plannen van de vlijtige leiden waarlijk tot voordeel” (Spr. 21:5). Indien mogelijk zullen de andere ouderlingen van tevoren ingelicht worden over de aangelegenheden die besproken zullen worden, zodat zij er hun gedachten over kunnen laten gaan en in de positie verkeren aan de bespreking deel te nemen. Als de voorzitter hier tot het begin van de bijeenkomst mee wacht, zijn de anderen misschien niet goed voorbereid om te spreken. Natuurlijk kunnen andere ouderlingen andere kwesties op de bijeenkomst ter sprake brengen; indien mogelijk zal de voorzitter van tevoren van deze punten op de hoogte gesteld worden, zodat hij ze op de agenda van de bijeenkomst kan plaatsen. Hij wil niet dat de bespreking vastloopt of onsamenhangend wordt; vandaar dat hij erop dient toe te zien dat elk punt wordt afgehandeld voordat een ander punt ter sprake wordt gebracht. Op deze wijze kan hij de bijeenkomst ordelijk houden. Dit wil niet zeggen dat de bijeenkomst zo formeel dient te zijn dat het geven van spontane commentaren wordt ontmoedigd. Hij moet bovendien in gedachten houden dat sommigen zich misschien niet vloeiend kunnen uiten, zodat hij geduld moet oefenen en dezen voldoende tijd moet toestaan om hun mening te uiten.
10, 11. (a) Hoe kan de duur van de bijeenkomsten en het aantal ouderlingenbijeenkomsten in de hand gehouden worden? (b) Wat dienen alle ouderlingen in gedachten te houden wanneer zij met elkaar omgaan?
10 Als de voorzitter zich heeft voorbereid, zodat er iets definitiefs te bespreken en te beslissen valt, en als hij de bijeenkomst op juiste wijze leidt, kan de duur van de bijeenkomst in de hand gehouden worden en kan ook het aantal bijeenkomsten tot een minimum beperkt blijven; vermoedelijk zullen de voorgestelde vier per jaar voldoende zijn. Dit legt de nadruk op een goede planning. Er hangt veel af van de wijze waarop de voorzitter de bijeenkomst leidt, zodat hij waakzaam moet zijn. Niet alles is echter van hem afhankelijk. — 1 Kor. 14:40.
11 Tijd is waardevol. Opdat deze niet verspild zal worden, moeten alle ouderlingen zo kort en ter zake mogelijk zijn. Degenen die van nature breedsprakig zijn, dienen zich er in het belang van allen in te oefenen die neiging te beteugelen. Koning Salomo’s raad in Spreuken 10:19 is passend: „In de overvloed van woorden ontbreekt overtreding niet, maar wie zijn lippen in bedwang houdt, handelt beleidvol.” Sommigen kunnen beter spreken dan anderen (men zegt soms wel dat zij ’goed van de tongriem zijn gesneden’), en daarom moeten zij op hun hoede zijn voor de neiging een afwijkende zienswijze „weg te redeneren” door veel woorden te gebruiken of een welsprekend betoog te houden. (Vergelijk Romeinen 16:18.) Als zij de anderen er niet toe kunnen krijgen hun zienswijze te aanvaarden, is er nog geen man over boord! Zachtmoedigheid en een rustige geest vormen veeleer een bewijs van ware wijsheid (Pred. 9:17; Jak. 3:13-17). De ouderlingen dienen op hun hoede te zijn voor het gevaar kwesties tot een persoonlijke strijdvraag te maken enkel en alleen omdat het een of andere „lievelingsidee” van hen niet aanvaard wordt. Paulus geeft de raad: „Ik [wens] dat in elke plaats de mannen zich aan gebed wijden, loyale handen opheffend, zonder gramschap en woordenstrijd [„verdeelde meningen” — Interlinear; „twistzieke gedachten” — New English Bible].)’ — 1 Tim. 2:8; 6:4.
12. Wat moeten ouderlingen wijselijk met betrekking tot het persoonlijke geweten erkennen?
12 Op de bijeenkomsten waar de ouderlingen het welzijn van de gemeente bespreken, vragen zij Jehovah of hij hun hart en geest wil leiden opdat zij conclusies zullen trekken die in harmonie zijn met zijn wil, en of de wijsheid van boven de overhand mag hebben. Een dergelijke wijsheid, zo zegt Jakobus, is zuiver, vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen, vol van barmhartigheid en niet huichelachtig (Jak. 3:17). Als de ouderlingen dit in gedachten houden, en ook het feit dat Jezus daar in hun midden is (Matth. 18:20), zal dit tot gevolg hebben dat Jehovah’s zegen op hun overwegingen rust. Zij beseffen dat er in het leven terreinen zijn ten aanzien waarvan de bijbel aantoont dat wij die aan iemands eigen geweten overlaten. Indien de bijbel en de publikaties van de „getrouwe en beleidvolle slaaf” niet duidelijk een handelwijze aangeven, dienen ouderlingen hun persoonlijke sympathieën en antipathieën niet aan anderen op te leggen, alsof dit regels zijn die door de anderen nagevolgd moeten worden. Wanneer men een te hoge dunk heeft van zijn eigen mening, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat men zijn boekje te buiten gaat en zijn eigen ideeën en prestaties hoger aanslaat dan door de Schrift wordt toegestaan. — 2 Kor. 10:12,18.
HET BESTURENDE LICHAAM
13. Welk belangrijke doel wordt gediend door de Schrift als gids te gebruiken?
13 Het besturende lichaam van de eerste-eeuwse christenen zag er zorgvuldig op toe geen onnodige last of regel aan de gemeenten op te leggen. Wij doen er goed aan dat voorbeeld te volgen. De Schrift moet de gids van de ouderlingen zijn, zodat er altijd een schriftuurlijke basis bestaat voor raad en beslissingen. Dit zal het voordeel hebben dat er zowel verenigd onderwijs als correct onderwijs wordt gegeven. Dan zal de ene ouderling niet iets zeggen en een andere ouderling weer iets anders, wat ermee in strijd is, hetgeen tot verwarring leidt. Er moet eenheid onder de ouderlingen bestaan en zij moeten dezelfde kijk op een zaak hebben wil hun dienst doeltreffend zijn. Dit wil niet zeggen dat elke ouderling op de bijeenkomst op elk punt commentaar moet geven. Salomo gaf wijselijk de raad dat er een tijd is om zich stil te houden (Pred. 3:7). Als iemand iets opbouwends heeft toe te voegen, prachtig; indien niet, dan kan hij gewoon luisteren en leren en nagaan hoe hij zijn eigen bijdragen aan de bijeenkomst kan verbeteren.
14. (a) Wat dienen ouderlingen begrijpelijkerwijs te vermijden? (b) Alleen wanneer is het juist zowel de goede als de slechte punten van een broeder of zuster te bespreken?
14 Alle ouderlingen dienen hun positie met betrekking tot de andere broeders en zusters in de gemeente te beseffen. Zij zijn geen geestelijke bazen of geestelijke politieagenten. Zij hoeven niet in het leven van andere leden van de gemeente te delven of zich met de persoonlijke problemen van elke broeder en zuster te bemoeien. De broeders en zusters hebben zich aan Jehovah God opgedragen en kunnen gewoonlijk in rechtschapenheid aan hun eigen redding werken. De ouderlingen zijn beschikbaar om hulp te bieden wanneer hun hulp wordt ingeroepen, maar zij dienen niet buiten passende grenzen te gaan (Fil. 2:12, 13). De andere broeders en zusters hebben rechten en voorrechten, en de ouderlingen moeten derhalve hun recht om hun vrije wil te laten gelden, respecteren. Het is niet de zaak van de ouderlingen om op hun bijeenkomsten alle goede en slechte punten van elke verkondiger de revue te laten passeren. Zo ongeveer de enige tijd dat het passend zou zijn dit te doen is, wanneer de hoedanigheden van broeders om als ouderlingen of dienaren in de bediening dienst te doen, worden beschouwd of wanneer iemand in de gemeente bij een ernstig probleem betrokken is waardoor het noodzakelijk is die speciale persoon zorgvuldig kritisch te beschouwen.
15. Waarom wordt datgene wat tijdens de ouderlingenbijeenkomsten wordt besproken, niet openbaar gemaakt?
15 De bijeenkomsten van de ouderlingen zijn geen geheime vergaderingen. Het is echter niet noodzakelijk om aan iedereen, of aan personen wie het niet aangaat, te vertellen welke vertrouwelijke aangelegenheden er op de bijeenkomsten zijn besproken. Waarom zou men anderen belasten met of van streek maken door kwesties die hun persoonlijk niet aangaan? Er worden vertrouwelijke aangelegenheden aan de ouderlingen onthuld die niet openbaar gemaakt dienen te worden. Anderen, vooral de vrouw of andere leden van het gezin van de ouderling, kunnen hierbij helpen door ouderlingen niet uit te horen om inlichtingen over zulke kwesties te verkrijgen. Wanneer er kwesties zijn besproken die niet vertrouwelijk van aard zijn, vooral betreffende de vooruitgang van het Koninkrijkswerk, zullen ouderlingen deze graag met de gemeente willen delen.
16. Hoe kunnen ouderlingen, in plaats van personen altijd raad te geven of terecht te wijzen, hun tijd ten goede van de gemeente gebruiken?
16 De ouderlingen dienen niet het gevoel te hebben dat zij anderen altijd rechtstreeks raad moeten geven of moeten terechtwijzen, vooral wanneer deze personen redelijk goed hun best doen. Zij kunnen echter veel goeds tot stand brengen door vriendelijkheid en goedheid ten toon te spreiden, door aanmoediging te geven en te prijzen en door met allen in de gemeente om te gaan. Een bijzonder goede manier om dit te doen, is door vriendelijke „verkondigers”-bezoekjes af te leggen, niet slechts bij degenen die pas geïnteresseerd zijn of die als geestelijk zwak worden beschouwd, maar bij elk „schaap” in de kudde, met inbegrip zelfs van degenen die aan de volle-tijdprediking deelnemen. Ook zij hebben herderlijke zorg nodig en zouden door verwaarlozing van de kudde kunnen afdwalen. Ouderlingen erkennen derhalve de noodzaak hun verantwoordelijkheden als herders, zoals die in de bijbel staan opgetekend, te aanvaarden en zich ervan te kwijten.
17. (a) Welke eigenschap moeten ouderlingen bezitten wanneer zij met anderen omgaan? (b) Hoe kunnen ouderlingen de apostel Paulus navolgen, zoals in 2 Korinthiërs 12:15 en 1 Thessalonicenzen 2:8 wordt aangetoond?
17 Ouderlingen ’worden vaders door middel van het goede nieuws’ door discipelen te maken. Hoewel zij zich niet met de titel „Vader” laten aanspreken, moeten zij dus net zo’n geduld, volharding en consideratie ten toon spreiden als het hoofd van een gezin. Een gezinshoofd spreidt liefde ten toon voor degenen die onder zijn zorg staan; hij ergert hen niet maar bouwt hen op (1 Kor. 4:15; Matth. 23:9). Paulus was in dit opzicht een in het oog springend voorbeeld, zoals blijkt uit 2 Korinthiërs 12:15 en 1 Thessalonicenzen 2:8. Ouderlingen vinden het dus niet erg wanneer anderen hun moeite veroorzaken, last aandoen of beslag leggen op hun tijd. Als herders beseffen zij dat dit allemaal deel uitmaakt van hun taak. — Joh. 21:15-17; 1 Petr. 5:2, 3.
18. Dienen ouderlingen met hun huidige dienst tevreden te zijn, en wat vormt een aansporing voor hen?
18 Behoeft iemand, nadat hij in de positie van ouderling is aangesteld, niet langer vorderingen te maken of zich te verbeteren? Ons wordt de raad gegeven niet meer van onszelf te denken dan nodig is, „maar met een gezond verstand te denken” (Rom. 12:3). Alle ouderlingen kunnen dus vorderingen blijven maken in die belangrijkste hoedanigheid, namelijk onderwijsbekwaamheid gepaard met nederigheid. Gelooft de ouderling dat hij efficiënt en doeltreffend is? Dan dient hij ernaar te streven nog doeltreffender in zijn onderwijs te worden. Hij kan zich ook altijd verbeteren in het ten toon spreiden van nederigheid. Wanneer de ouderlingen (en ook de dienaren in de bediening, die het ambt van opziener trachten te verkrijgen) verbeteringen blijven aanbrengen, zullen zij vorderingen blijven maken in hun bekwaamheid de belangen van hun broeders en zusters in harmonie met Jehovah’s vereisten te dienen. Zij zullen ook een grotere zegen zijn voor degenen die thans met Jehovah’s organisatie verbonden zijn en degenen die de organisatie binnenstromen. Tot allen die zich geheel geven om als opzieners van de kudde Gods dienst te verrichten, zeggen wij: „Wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer.” — 1 Kor. 15:58.
[Illustratie op blz. 688]
Op hun bijeenkomsten bespreken ouderlingen het welzijn van de gemeente