Een gelukkig gezinsleven — Hoe wij dit bereiken
Zoals verteld door Joseph Allen
ER ZIJN veel mensen die nauwkeurig de toekomst proberen te voorspellen, maar hierin falen. Als iemand mij vroeger, toen ik als jongen in Montreal, Canada, opgroeide, bijvoorbeeld had gezegd dat ik vader van zeven kinderen zou worden en de zegeningen en vrede des geestes zou genieten die ik nu geniet, zou ik hem niet geloofd hebben.
Laten wij echter eens in de tijd teruggaan, want wat er in mijn vroege leven gebeurde, heeft invloed uitgeoefend op de soort van vader die ik ben geworden. Ik werd in 1923 geboren. Mijn vader en moeder waren in 1912 uit Engeland gekomen en hadden toen ik werd geboren reeds vier kinderen, drie meisjes en één jongen. Twee jaar later kwam er nog een broertje bij, zodat ons gezin uiteindelijk uit zes kinderen bestond. Ik groeide dus op als een lid van een groot gezin, wat ertoe heeft bijgedragen dat ik jaren later in staat was mijn eigen grote gezin te besturen.
Ik leerde hoe noodzakelijk het voor een vader is om zijn gezag als hoofd uit te oefenen, wilde iedereen zich in vrede en harmonie verheugen. Er werd heel wat keren streng onderricht toegediend, niet alleen mondeling, maar ook door het gebruik van de letterlijke „roede der terechtwijzing”. Als vader voor zijn werk weg was, kweet moeder zich van de noodzakelijke plichten om het gezin in het gareel te houden. Wij hadden veel respect voor haar rechterhand, waarmee zij de riem bekwaam wist te richten, net voordat wij erin slaagden onder het bed weg te duiken. Dat was onze schuilplaats, aangezien moeder te gezet was om ons er na te jagen.
Wij leerden om als een groot gezin met elkaar samen te werken. Alle kinderen hadden thuis bepaalde taken te verrichten. Mijn eerste karwei was, onder alle bedden te kruipen — een plaats die ik heel goed kende — om alle veren en hoekspijlen af te stoffen. Toen ik ouder werd, werd ik bevorderd tot het verrichten van verantwoordelijker taken, zoals het geregeld dekken en afruimen van de tafel; vervolgens moest ik de vaat wassen en afdrogen, het meubilair afstoffen, stofzuigen en de vloeren en trappen binnenshuis schoonmaken en in de was zetten. Ik vond het destijds maar erg unfair dat een kind zulke taken moest verrichten. Later besefte ik echter dat de opleiding die ik in mijn jeugd heb genoten, mij enorm heeft geholpen onze eigen kinderen op te voeden.
Wanneer ik nu terugkijk, nu ik heb geleerd mijn eigen gezin van het nodige te voorzien, kan ik beseffen hoe moeilijk mijn ouders het hebben gehad om gedurende de malaisejaren voor ons allen te zorgen. Mijn vader verrichtte werk als broodbesteller, en daardoor slaagde hij er altijd in ons drie gezonde maaltijden per dag voor te zetten. Hij was zich ook bewust van onze geestelijke behoeften door ervoor te zorgen dat wij ’s zondags allen naar de kerk gingen.
De ouderen bezochten de kerkdienst, terwijl wij jongeren naar de zondagsschool gingen. Ik verbaasde mij er alleen over dat pap en mam nooit met ons meegingen. Op zekere dag verzamelde ik genoeg moed om vader te vragen waarom hij niet naar de kerk ging, en hij antwoordde dat hij genoeg van de kerkdiensten had en er niet langer van gediend was. Ik heb dit jarenlang niet kunnen begrijpen, maar nu is het mij volkomen duidelijk.
OP EIGEN BENEN: EEN GEZIN STICHTEN
Ik groeide al gauw op tot volwassenheid en was gereed om in de grote, opwindende wereld op eigen benen te staan. Wat zou ik doen? Mijn onmiddellijke toekomst lag al vast, want de Tweede Wereldoorlog was aan de gang. Ik kan me nog levendig de met tranen gevulde ogen van mijn familieleden herinneren en de angst die mij vervulde toen de trein met soldaten wegreed en ons gezin voor het eerst scheidde.
Ik was toen zeventien jaar oud, en de vier jaar die ik bij de marine doorbracht, schenen snel voorbij te gaan. In december 1945 werd ik ontslagen. Gelukkig verheugde ik mij nog in een goede gezondheid. Ik was alleen een beetje ouder en heel wat wijzer geworden. Om onze gezinsreünie te vieren, was besloten dat wij allen, met inbegrip van onze ouders, op eerste kerstdag de kerkdienst zouden bijwonen.
Mijn kijk op religie was in de afgelopen jaren veranderd — ik wilde er niets meer mee te maken hebben. Ik was van mening dat ik verlicht was net als mijn vader dit in vroeger jaren had ervaren; ik had geen religie nodig. Mijn familie begreep hier niets van, aangezien ik als tiener zo’n actief aandeel aan de kerkdiensten had gehad, zelfs in die mate dat ik de (anglicaanse) predikant bij het altaar had geassisteerd en het brood en de wijn aan de deelnemers had aangeboden. Maar om mijn moeder een plezier te doen, ging ik. Ik was er achteraf erg blij om dat ik was meegegaan, omdat ik die avond in de kerk aan degene werd voorgesteld die een uiterst belangrijke rol in mijn leven zou spelen — mijn toekomstige vrouw.
De afgelopen vier jaren van militaire opleiding hadden mij geleerd snel op situaties te reageren. Ik deed dit ook in dit geval, en wij trouwden vijf maanden later in mei 1946. Mijn trouwdag bleek een van de weinige keren te zijn dat ik sinds ik volwassen was geworden, een kerk binnenging.
Wij trokken weg uit Montreal naar een plaats op het platteland. Hier kochten wij, met de hulp van de Veteran’s Land Commission, twintig are land en begonnen ons „droomhuis” te bouwen. Ik werkte als elektricien in een papierfabriek, maar besteedde de rest van mijn tijd aan de bouw van ons huis. Mijn vrouw ging nog steeds graag naar de kerk, hetgeen haar af en toe lukte. Zij deed vaak haar best om mij ertoe aan te moedigen mee te gaan. Toen ons huis vorm begon aan te nemen, bespraken wij hoeveel kamers er gebouwd moesten worden en hoeveel kinderen wij wilden hebben. We besloten niet zeven, maar vier kinderen te hebben: twee jongens en twee meisjes. Het verliep echter niet helemaal zoals wij hadden gepland. In het derde jaar van ons huwelijk werd onze eerste zoon geboren; twee jaar later kwam de tweede zoon. Nu was de tijd aangebroken dat er een dochter moest komen, maar tot onze grote verbazing werd er een derde zoon geboren.
Het was nu 1952, en voor een Engels protestants gezin zag de toekomst in een Frans stadje in Quebec er niet zo rooskleurig en in die tijd ook niet erg „gezond” uit. Mijn medewerkers op de fabriek maakten mij dit heel duidelijk. Bijna iedereen was rooms-katholiek en wij waren anglicaans. Wij besloten dus dat wij het beste ons huis konden verkopen en naar Vancouver konden verhuizen, waar een van mijn gehuwde zusters, die wij een aantal jaren niet hadden gezien, nu woonde. In juni 1952, toen wij al onze bezittingen in onze auto hadden gestopt en vertrokken, zeiden wij Quebec en oost-Canada vaarwel — naar wij meenden voorgoed.
EEN OPMERKELIJKE VERANDERING — HOE DEZE TOT STAND KWAM
Toen wij drie jaar in Vancouver woonden, en nadat onze vierde zoon was geboren, kwam een van Jehovah’s Getuigen bij ons aan de deur. Het was voor ons de eerste maal dat dit gebeurde. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat mijn vrouw en ik getuigen van Jehovah zijn geworden. Laat mij u vertellen hoe dit in zijn werk is gegaan.
Nu wij vier opgroeiende jongens hadden, vond mijn vrouw dat de opvoeding en het strenge onderricht die zij thuis ontvingen, niet voldoende waren. Zij vond dat wij naar de Anglicaanse Kerk moesten gaan en de diensten van deze kerk moesten bijwonen. Dit was echter niets voor mij. Ik wilde met geen enkele religie iets te maken hebben en ik vond niet dat ik bij de opvoeding van mijn gezin hulp van anderen nodig had. Vastberaden zei ik dat mijn volgende bezoek aan een kerk ter gelegenheid van mijn begrafenis zou zijn. Ik zei haar echter wel dat als zij naar de kerk wilde gaan en de kinderen wilde meenemen, dat haar zaak was en ik haar daarin niet zou belemmeren.
Zij hield mij aan mijn woord en ging. Ik bleef thuis om op de jongste kinderen te passen. Na verloop van tijd begon zij mij als zij ’s zondags thuiskwam heel tactvol te vertellen wat de predikant voor een aardige man was. Zij legde uit dat er kaartavondjes in de bijzaal van de kerk georganiseerd zouden worden en dat er gezamenlijke maaltijden genuttigd zouden worden, om geld voor de kerk bij elkaar te krijgen. Zij smeekte me erover na te denken me bij de mannenvereniging van de kerk aan te sluiten, aangezien zij graag lid zou willen worden van de vrouwenvereniging. En zou ik er ook niet eens over willen nadenken de kerkdiensten bij te wonen, om ons gezin verenigd te houden in het christelijke geloof?
Ik bleef mij tegen al deze overreding verzetten. Ik zei tegen haar dat ik pas naar de kerk zou gaan als zij mij kon bewijzen dat er iets werd gezegd dat de moeite van het aanhoren waard was, niet slechts de saaie kerkdiensten die iedereen blindelings volgde. De gedachte dat de kerk een plaats was waar men meer over God te weten kon komen, had ik al jaren geleden laten varen. Wij hadden de bijbel nooit werkelijk in de kerk gebruikt. Het is waar dat de predikant elke zondag enkele passages voorlas, maar hij legde er nooit de betekenis van uit. Als gevolg hiervan wisten wij nooit wat er in de bijbel stond.
Thuis hadden wij ergens een King James-vertaling liggen. Wij hadden geprobeerd deze te lezen, maar waren altijd weer ontmoedigd geraakt voordat wij een bladzijde hadden uitgelezen, omdat wij er niets van begrepen. De bijbel werd ten slotte op een veilig plaatsje in huis weggestopt, met een prachtig rozeblaadje tussen de bladzijden ervan. Wat een begrafenis!
De volharding van mijn vrouw wierp echter vruchten af, en ten slotte zwichtte ik en ging met haar mee naar de kerk. Ik redeneerde bij mezelf dat het gemakkelijker was om in de kerk te zitten en van de orgelmuziek te genieten dan elke zondag aan mijn hoofd gezeurd te worden als zij van de kerkdienst thuiskwam. Er gingen ongeveer zes maanden voorbij en alles verliep naar wens. Toen brak werkelijk mijn klomp! Ze zei me dat ze niet meer naar de kerk zou gaan. Jij kunt gaan als je dat wilt”, zei ze, „maar ik ga er niet meer heen.”
„Waarom? Waarom? Waarom?” vroeg ik stomverbaasd. Toen begon ze mij te vertellen dat ze de bijbel met Jehovah’s Getuigen aan het bestuderen was en dat ze verbaasd was over hetgeen ze leerde vergeleken bij wat ze gedurende alle jaren dat ze lid van de Anglicaanse Kerk was geweest, had geleerd. Ze vroeg me om eens rustig te gaan zitten en te luisteren naar wat ze mij uit de bijbel (die ze weer te voorschijn had gehaald, omdat hij weer belangrijk voor haar was geworden) had te laten zien.
In minder dan een uur tijd leerde ik dat Gods naam Jehovah is (Ps. 83:18), dat de tijdsperiode waarin wij leven, in de bijbel de „laatste dagen” wordt genoemd (2 Tim. 3:1-5), dat Armageddon de oorlog van de Almachtige God tegen het goddeloze samenstel is en zeer nabij is (Openb. 16:14-16) en hoe wij, als een gezinseenheid, eeuwig op aarde kunnen leven, gelukkig verenigd in vrede en zekerheid en ons verheugend over volmaakte toestanden onder Jehovah’s koninkrijk, met zijn Zoon Jezus Christus als Koning. — Ps. 37:9-11, 29; Openb. 11:15, 17; 21:3, 4.
Welnu, ik had in mijn hele leven nog nooit zulke wonderbaarlijke dingen gehoord. Het was te mooi om waar te zijn, en het is droevig om dit te zeggen, ik geloofde niet dat het waar was. Hoewel ik mijn vrouw niet hevig tegenstond, bespotte ik haar wel. Ik noemde haar in mijn onwetendheid „Jehovah” en waarschuwde haar dat ik niets met die fanatieke religie te maken wilde hebben. Als zij dit wilde, moest zij dit zelf weten, maar het was niets voor mij.
Zij bleef mijn belangstelling opwekken door dingen te vertellen die zij uit Gods Woord leerde, maar ik hield mij wanhopig aan de kerk vast, hoewel ik voortdurend merkte dat mijn greep verzwakte. Mijn vrouw hanteerde het „zwaard van de geest”, en uiteindelijk verloor ik de strijd. Maar ik kan naar waarheid zeggen dat ik in mijn hele leven nog nooit zo blij over mijn verlies ben geweest. Ik verliet de kerk en begon de bijbel te bestuderen. In het voorjaar, waarin heel Gods schepping weer tot leven komt, kwamen ook mijn vrouw en ik werkelijk tot leven en begonnen wij voor Jehovah en zijn Koninkrijksbelangen te leven, terwijl wij op 31 maart 1956 in de Koninkrijkszaal van Noord-Vancouver werden gedoopt.
GEZINSZEGENINGEN ALS GEVOLG
Sinds die tijd hebben wij onnoemelijk veel zegeningen ontvangen, niet alleen op geestelijk, maar ook op materieel gebied. Wij zijn gaan beseffen dat dit niet slechts een andere religie is, maar dat Jehovah’s Getuigen door Jehovah God worden gebruikt om over de gehele wereld het „goede nieuws” van het Koninkrijk te prediken, zoals in Matthéüs 24:14 was voorzegd. Wij wilden graag deel uitmaken van deze liefdevolle christelijke familie.
De tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! verschaften ons de nodige hulp om ons gezin op succesvolle wijze groot te brengen, omdat wij erdoor werden geholpen de raad van Gods Woord in ons gezinsleven toe te passen. Wij begonnen bijvoorbeeld de ware betekenis van gehoorzaamheid en streng onderricht te begrijpen, en het feit dat Jehovah degenen die hij liefheeft, streng onderricht. Wij leerden ook hoe belangrijk het is onze kinderen te onderwijzen en tijd met hen door te brengen. — Hebr. 12:5-11; Deut. 6:4-9.
Het resultaat van dit alles was een gezin dat het altijd prettig vond dingen samen te doen. De jongens waren een grote hulp voor mij bij het bouwen van ons huis, zelfs toen zij nog kleine peuters waren. Toen zij nog te jong waren om naar school te gaan, nam ik ze vaak mee naar mijn werk. Wij werden uiteindelijk gezegend met twee dochters, en mijn vrouw vond het heerlijk om hun te leren naaien en koken en andere huishoudelijke werkjes te doen. Let wel dat het af en toe nog altijd nodig was de letterlijke roede der terechtwijzing te gebruiken, en dit deden wij op de plaats waar Jehovah het menselijke lichaam met de dikste vetlaag heeft bekleed. — Spr. 23:13, 14.
CONGRESSEN — EEN HOOGTEPUNT IN HET GEZINSLEVEN
Congressen vormden nog een aspect van de christelijke activiteit waar wij dol op waren. Wij zien vooral uit naar de districtsvergaderingen van Jehovah’s Getuigen, die wij altijd in onze jaarlijkse vakantie opnemen. Wij zijn naar heel wat grote steden in de Verenigde Staten en Canada gereisd en hebben van de verscheidenheid van Jehovah’s schepping genoten, alsook van bezoeken aan de drukkerijen en boerderijen van het Wachttorengenootschap. Dit alles is bijzonder praktisch gebleken voor de algemene ontwikkeling van onze kinderen.
Eén in het oog springend congres dat wij bijwoonden, was het congres dat in 1958 in New York werd gehouden. Toen wij daar vanuit Vancouver naar toe gingen, parkeerden wij de auto in Spokane, Washington, om wat boodschappen te doen, terwijl wij de kinderen zeiden in de auto te blijven. Toen wij terugkwamen, vertelden zij ons dat er een man naar hen toe was gekomen om met hen te praten. Zij wezen hem aan in een nabijgelegen winkel. Hij zwaaide en ging naar de auto toe. Hij vertelde ons dat hij de sticker op onze bumper had gezien waarop het congres in New York werd aangekondigd en identificeerde zichzelf als een van Jehovah’s Getuigen. Wij aanvaardden graag zijn uitnodiging om bij hem thuis een heerlijke maaltijd te gebruiken, waarna wij van een avond van christelijke omgang en een aangename nachtrust hebben genoten.
Verderop, in Lusk, Wyoming, bracht de sticker op onze bumper ons een andere zegen, die veel overeenkomst vertoonde met die welke wij in Spokane hadden ervaren. In de loop van de dag had de motor van mijn auto een hard kloppend geluid voortgebracht. Een Getuige in dat plaatsje, die onze bumpersticker had opgemerkt, stelde voor dat wij bij hem zouden overnachten terwijl hij aan de motor zou werken. Hij bleek monteur van beroep te zijn en toegang te hebben tot een grote garage met al het noodzakelijke gereedschap om de reparatie te verrichten. De volgende ochtend trokken wij weer verder, dankbaar voor de liefde en gastvrijheid die onder Jehovah’s volk kenbaar is. Deze eigenschappen traden verder aan de dag onder de 250.000 afgevaardigden in het Yankee Stadion en de Polo Grounds in de stad New York.
IN DE KONINKRIJKSEXPANSIE DELEN
Nadat wij waren teruggekomen, vroeg een nieuwsgierige collega waarom ik zulke onkosten maakte en zo’n verre reis ondernam om een religieus congres bij te wonen. Toen ik uitlegde hoe belangrijk zulke grote vergaderingen zijn en hoe aangenaam het is om met zoveel rein-levende, godvrezende mensen om te gaan, had hij vanzelfsprekend nog veel meer dingen over de bijbel te vragen. Ik beantwoordde zijn vragen, waarbij ik behalve de bijbel, verschillende publikaties van het Wachttorengenootschap gebruikte. Hij was zo onder de indruk van de boeken die wij in onze boekenkast hadden, dat hij al deze publikaties eveneens wilde hebben, waarna er een bijbelstudie met hem werd begonnen. Het duurde niet lang of hij werd onze geestelijke broer. Omstreeks deze zelfde tijd begon mijn schoonmoeder belangstelling te tonen, wat er uiteindelijk toe leidde dat ook zij een getuige van Jehovah werd.
In de twintig jaar dat wij Jehovah’s Getuigen zijn, hebben wij een enorme toename in Koninkrijkspredikers meegemaakt. Dit heeft er van de weeromstuit toe geleid dat er veel nieuwe Koninkrijkszalen gebouwd moesten worden. Wij hebben als gezin een aandeel gehad aan de bouw van op zijn minst vier van deze zalen, plus twee grote mobiele keukens die voor kringvergaderingen in het gebied van Vancouver worden gebruikt. Sinds wij naar oost-Canada zijn teruggegaan, is ons aandeel aan de Koninkrijksbelangen toegenomen.
Ik heb nu nog slechts een part-timebetrekking en ik ben blij het voorrecht gehad te hebben aan onze nieuwe Congreshal vlak bij Toronto te werken. Ook werd ik vorig jaar uitgenodigd om ongeveer vier maanden op het Bethelhuis in Toronto te komen werken om te helpen de drukkerij met een groot bijgebouw te vergroten en een nieuwe Koninkrijkszaal aan te bouwen. Bij al deze verschillende bouwprojecten is het een lonende ervaring geweest om met mannen en vrouwen samen te werken die hun bekwaamheid en tijd vrijwillig aanbieden, allemaal uit liefde voor hun God en hun medemensen. Dit vormt voor mij een voorproefje van het leven in de Nieuwe Ordening, die zo nabij is.
ONS BESCHERMDE GEZIN
Naarmate de wereldtoestanden erger worden en dit samenstel steeds meer ontaardt, merken velen dat het gezinsleven nadelig wordt beïnvloed. Dank zij Jehovah en zijn christelijke organisatie is ons gezin echter beschermd. Door de bijbelse beginselen en raad toe te passen, hebben wij ons ver kunnen houden van de vele strikken van de wereld. Het resultaat is dat ons hele gezin werkelijk gelukkig is en een volledig aandeel heeft aan het dienen van God.
Onze vier oudste zoons zijn met ijverige christelijke vrouwen getrouwd en verrichten in de christelijke gemeente taken als ouderlingen en dienaren in de bediening. De oudste zoon verheugt zich, met de hulp van zijn vrouw, in de volle-tijd pioniersdienst hier in Ontario. Onze tweede zoon en zijn vrouw dienen nu waar de behoefte aan Koninkrijkspredikers groter is in de provincie Quebec. En de twee jongere zoons zijn gelukkig getrouwd en wonen in het westen van Canada. Onze twee dochters en jongste zoon zijn nog bij ons thuis, en net als hun oudere broers tonen zij een grote liefde en waardering voor Gods Woord. Twee van hen hebben dit reeds openlijk getoond door middel van de waterdoop.
Hoewel sommigen van ons gezin vele kilometers van ons verwijderd zijn, voelen wij ons door de eenheid van Jehovah’s organisatie toch nauw met hen verbonden. Wij zijn in het bijzonder verenigd door de op de bijbel gebaseerde hoop om eeuwig in vrede en zekerheid op aarde te leven en ons onder het koninkrijk van Jehovah God in volmaakte toestanden te verheugen. De woorden in Psalm 37:37 hebben voor mijn gezin en mijzelf beslist een speciale betekenis gekregen: „Let op de onberispelijke en houd de oprechte in het oog, want de toekomst van die man zal vredig zijn.”