Kan leven door toeval ontstaan?
Als er geen Schepper is, moet het leven vanzelf zijn begonnen. Velen denken dit. Maar wordt deze zienswijze door de toenemende kennis ondersteund?
IN DE oudheid zagen de Egyptenaren plotseling scarabeeën of mestkevers uit de grond te voorschijn komen, en zij geloofden dat deze kevers uit zichzelf waren ontstaan. De Encyclopedia Americana vermeldt: „Vaak werden enorme aantallen mestkevers op de modderbanken langs de rivier de Nijl aangetroffen en dit gaf ondersteuning aan het geloof in spontane generatie” (Deel 24, blz. 336, uitgave van 1977). Maar wat was er in werkelijkheid gebeurd? De wijfjes van deze keversoort hadden mest tot een balletje gerold, er eitjes in gelegd en ze begraven. De eitjes waren uitgekomen, de larven hadden zich gevoed met de mest en waren later als kevers te voorschijn gekomen. Alles welbeschouwd was het dus geen spontane generatie.
De Griekse filosofen onderwezen spontane generatie van het leven, dat wil zeggen, levende organismen zouden vanzelf uit onbezielde stof ontstaan. In de vijfde eeuw v.G.T. stelden zowel Anaxágoras als Empédocles hier geloof in. Een eeuw later meende Aristóteles dat wormen en slakken door rottingsprocessen werden voortgebracht. Nog tot in de zeventiende eeuw G.T. werd door wetenschapsmannen als Francis Bacon en William Harvey spontane generatie onderwezen.
In diezelfde eeuw toon de Redi echter aan dat maden alleen in vlees verschenen nadat door vliegen eitjes op dat vlees waren gelegd. Bacteriën werden ontdekt, en ze werden begroet als een bewijs van spontane generatie totdat in de achttiende eeuw Spallanzani aantoonde dat ze ontkiemden uit sporen. Een eeuw later werd de kwestie door de onderzoekingen van Pasteur definitief beslist. Hij bewees dat leven slechts uit leven afkomstig is. Wetenschapsmensen aanvaarden die zienswijze nu, maar velen houden vol dat zo’n twee- tot drieduizend miljoen jaar geleden leven wel spontaan is ontstaan.
CHEMISCHE EVOLUTIE, DE LAATSTE SPECULATIE
Veel geleerden geloven dat ultraviolette straling een primitieve atmosfeer bestookte, bestaande uit methaan, ammoniak, waterdamp, kooldioxyde en nog wat andere gassen, waardoor de moleculen werden gesplitst in atomen, die zich daarna samenvoegden tot aminozuren, de bouwstenen van eiwitten. Deze en andere organische verbindingen, zo wordt ons verteld, hoopten zich op in het water, kregen een membraan en werden een levende cel; deze ontleende zijn energie misschien eerst aan methaan en later aan gisting. Weer later, zo stelt men, moest de cel het proces van de fotosynthese „uitvinden”. Maar zou een eenvoudige cel werkelijk zichzelf kunnen voortbrengen en zich dan ook nog op deze wijze in stand kunnen houden? Zelfs de grootste geleerden zullen nederig toegeven dat zij de fotosynthese niet volledig begrijpen, laat staan kunnen nabootsen!
ENKELE VALKUILEN
Veel geleerden hebben getheoretiseerd dat de cel zich op deze wijze vanzelf heeft ontwikkeld. Maar de verborgen valkuilen voor hun theorie zijn talrijk en diep — erg, erg diep!
Eerste valkuil: Het is een gewaagde veronderstelling dat de primitieve atmosfeer van de aarde de noodzakelijke gassen zou hebben bevat, en dan bovendien nog in de juiste verhouding, om de hele keten van reacties te doen beginnen. Er is geen bewijs waardoor dit wordt ondersteund.
Tweede valkuil: Als een dergelijke atmosfeer wel zou hebben bestaan en als er aminozuren zouden zijn gevormd, zouden die weer zijn afgebroken door dezelfde energiebron als die welke de methaan en de ammoniak en de waterdamp had ontleed. Aminozuren zijn zeer ingewikkelde moleculen; daarom zijn ze minder stabiel en gemakkelijker af te breken — net zoals het gemakkelijker is een stapel van 10 bakstenen te laten omvallen dan een stapel van drie. Na hun vorming hoog in de atmosfeer zouden ze nauwelijks lang genoeg hebben kunnen blijven bestaan om in het water op de aarde terecht te komen en als dit dan toch gebeurde, zouden ze het daar niet lang genoeg hebben kunnen uithouden om de concentratie te bereiken van de „soep” waarover de evolutietheorie spreekt. De volgende passages uit een artikel van Dr. D. E. Hull in het wetenschappelijke tijdschrift Nature van 28 mei 1960 bevestigen dit:
„Deze korte levensduur voordat in de atmosfeer of in de oceaan weer ontbinding optreedt, sluit duidelijk de mogelijkheid uit dat zich over onafzienbare tijdruimten bruikbare concentraties aan organische verbindingen zouden hebben opgehoopt. . . . de hoogst toelaatbare waarde schijnt wanhopig laag voor de spontane generatie van het leven. . . . De gevolgtrekking uit deze argumenten levert voor de theorie van spontane generatie een bijzonder ernstige, zo niet inderdaad onoverkomelijke hindernis op. Ten eerste voorspellen thermodynamische berekeningen concentraties van zelfs de eenvoudigste organische verbindingen die zo klein zijn dat ze tot nul naderen. Ten tweede blijken de reacties die dergelijke verbindingen zouden moeten vormen, veel doeltreffender te zijn in het ontbinden ervan.”
Tijdens een experiment waarbij geleerden een met zorg samengesteld gasmengsel blootstelden aan een elektrische ontlading, vormden zich inderdaad een paar van de eenvoudigste aminozuren, maar alleen omdat ze snel uit de ontladingsruimte werden verwijderd. Als deze aminozuren niet aan de inwerking van de ontlading waren onttrokken, zou de situatie vergelijkbaar zijn met wat er zou gebeuren als iemand bakstenen zou maken en een ander er met een hamer op zou slaan zo gauw ze gevormd waren. Voor een doorsnee eiwit zijn verscheidene honderden aminozuren nodig, die in de juiste volgorde in een keten aaneengeschakeld moeten worden; en met de opbouw van het eenvoudigste organisme zijn verscheidene honderden verschillende eiwitten gemoeid. In onze analogie van de man die bakstenen maakt, betekent dit dus: hij moet honderden bakstenen tot een reeks aaneenmetselen, en honderden van deze reeksen van honderden stenen samenvoegen — en dat alles terwijl de ander als een wildeman met zijn hamer te keer gaat! En dit is nog veel te simpel voorgesteld, want om een levend organisme te maken, is heel wat meer nodig dan een keten aminozuren.
NOG MEER VALKUILEN
Derde valkuil: Van willekeurig gevormde aminozuren bestaan twee vormen die chemisch hetzelfde zijn, maar wat hun ruimtelijke bouw betreft van elkaar verschillen — elkaars spiegelbeeld zijn, zoals de rechter- en de linkerhand elkaars spiegelbeeld zijn. Deze „linkse” en „rechtse” moleculen zijn door elkaar gemengd in ongeveer gelijke hoeveelheden. Maar in levende organismen worden alleen „linkse” aminozuren gebruikt. Om dus terug te keren tot onze illustratie: de man die bakstenen maakt, maakt ze in twee soorten, rood en blauw, en hij hoopt een berg op die miljoenen bakstenen bevat, rode en blauwe dooreen. (Wij moeten natuurlijk veronderstellen dat die ander, de man met de hamer, uitgeschakeld is, net zoals evolutionisten aannemen dat de verwoestende ultraviolette stralen buiten werking zijn gesteld.) Nu wordt er een reusachtige schop in de hoop van miljoenen rode en blauwe bakstenen gestoken, en er worden ettelijke honderdduizenden bakstenen tegelijk opgeschept, en toevallig is elk daarvan een rode baksteen! Op dezelfde manier moeten alle honderdduizenden, en soms miljoenen, aminozuren die samen een ééncellig levend organisme vormen, „links” zijn, hoewel ze afkomstig zijn uit een mengsel dat ook miljoenen „rechtse” moleculen bevat.
Vierde valkuil: Het is niet voldoende als er wordt gezorgd voor de juiste soorten in toereikende hoeveelheden. Elk van de 20 verschillende soorten aminozuren moet precies op de juiste plaats in de eiwitketen terechtkomen. Als één aminozuur niet op zijn plaats zit, kan het gevolg zijn dat het organisme een gebrek vertoont of doodgaat. Die enorme schop moet dus niet alleen alle rode bakstenen opscheppen, maar ook nog elk ervan op zijn juiste plaats laten vallen!
Vijfde valkuil: Het membraan van een cel bestaat uit membraanweefsel. Evolutionisten theoretiseren dat een dunne waterfilm rondom een klompje eiwitten een membraan werd of dat vetbolletjes eiwitten omhulden en tot een celmembraan werden. Het membraan is uitermate ingewikkeld; het bestaat uit suiker, eiwit en vetmoleculen, en het bepaalt welke stoffen wel of niet de cel kunnen binnengaan of verlaten. Men begrijpt niet alle ingewikkelde processen die hierbij plaatsvinden. Bernal schrijft in The Origin of Life: „Zoals reeds gezegd, missen wij nog een aannemelijk model voor het ontstaan van vetten” (blz. 145). Zonder vetten zou er geen membraan kunnen bestaan, en zonder membraan geen levende organismen.
AAN HET ONMOGELIJKE BLIJVEN VASTHOUDEN
Er zijn letterlijk duizenden valkuilen voor de evolutietheorie die ons wil doen geloven dat een primitieve atmosfeer, bestookt door bliksem of straling, moet leiden tot een ééncellig levend organisme dat zich kan voortplanten. Iedere geleerde op dit terrein weet dit. Hij weet dat de vele speculaties die naar voren zijn gebracht om deze valkuilen te ontwijken, niet afdoende zijn. De wetten waaraan energie en materie onderworpen zijn, verklaren spontane generatie van het leven tot iets onmogelijks. De wiskundige wetten van de waarschijnlijkheidsrekening laten spontane generatie geen enkele kans.
Het eenvoudigste, zich voortplantende organisme dat bekend is (de Mycoplasma-stam H39), bezit 625 eiwitten, elk bestaande uit gemiddeld 400 aminozuren. Sommigen beweren echter dat een organisme theoretisch genoeg zou hebben aan 124 van dergelijke eiwitten. Wat is de waarschijnlijkheid dat één van deze uit 400 „linkse” aminozuren bestaande eiwitten zich vormt uit een mengsel van zowel „rechtse” als „linkse”? Een op de 10120 (een 1 gevolgd door 120 nullen).
Voor die niet-bestaande cel zijn echter 124 eiwitten nodig. Welke waarschijnlijkheid heeft de spontane vorming van zoveel eiwitten, allemaal uit „linkse” aminozuren bestaande? Eén op 1014.880. Maar deze aminozuren kunnen niet willekeurig aan elkaar gekoppeld worden: ze moeten de juiste volgorde hebben. De waarschijnlijkheid om deze 124 eiwitten van gemiddeld 400 „linkse” aminozuren te krijgen, met daarbij de zuren in de juiste volgorde, is 1 op 1079.360. Als wij dit laatste getal zouden uitschrijven (een 1 gevolgd door 79.360 nullen), zou dat ongeveer 20 bladzijden van dit tijdschrift in beslag nemen! Dr. Emil Borel, een autoriteit op het gebied van de waarschijnlijkheidsrekening, stelt dat als de kans dat iets gebeurt, minder is dan 1 op de 1050, het nooit zal gebeuren, hoeveel tijd er ook voor beschikbaar zou zijn. En dat getal zou op minder dan twee van deze regels uitgeschreven kunnen worden.
Vooraanstaande evolutionisten kennen de moeilijkheden. Sommigen proberen het probleem naar de kosmische ruimte te verschuiven. De Britse astronoom Sir Fred Hoyle merkte op dat ’de bestaande theorieën die het leven op aarde laten beginnen, om deugdelijke chemische redenen zeer onbevredigend zijn’, en dat ’het leven niet op aarde is ontstaan, maar veeleer op kometen’. Anderen zetten hun tanden op elkaar en geloven ondanks het ontbreken van bewijzen. Een Nobelprijswinnaar, de bioloog Dr. George Wald, verklaarde: „Men hoeft alleen maar de omvang van dit gebeuren te beschouwen, om toe te geven dat de spontane generatie van een levend organisme onmogelijk is. Toch zijn wij hier, naar ik geloof, als een gevolg van spontane generatie.” Naar hij zelf toegeeft, gelooft hij in het onmogelijke. Deze manier van redeneren valt te vergelijken met die van een vroegere bioloog, D. H. Watson, die zei dat evolutie ’algemeen wordt geaccepteerd, niet omdat het door logisch samenhangende bewijzen gestaafd kan worden, doch omdat het enige alternatief, schepping zoals de bijbel die leert, volkomen ongeloofwaardig is’.
BENT U LICHTGELOVIG OF REDENEERT U LOGISCH?
Omdat schrijvers over evolutie geen andere basis hebben, verlagen zij zich tot een tiranniek gebruik van autoriteit: ’Alle toonaangevende geleerden geloven het; geen bioloog van naam twijfelt eraan; welingelichte personen trekken het niet in twijfel; ieder weldenkend mens accepteert het; alleen personen met een religieus vooroordeel verwerpen het; het is vele malen bewezen; er is geen verder bewijs meer nodig.’ Op deze wijze gaat men maar door met pressie uitoefenen en hersenspoelen.
U zult echter voor uzelf een onderzoek moeten instellen. En dan voor uzelf beslissen. Uw leven kan afhangen van uw beslissing. En beschouw het volgende: U zou van een gebouw van 20 verdiepingen af kunnen springen. Vlak voordat u op de straat terechtkomt, wordt u door een plotselinge, ontzaglijk sterke windvlaag gegrepen en weer boven op het gebouw neergezet. Is dat waarschijnlijk? Het is bijzonder onwaarschijnlijk. Reken er niet op. Maar het heeft een veel grotere waarschijnlijkheid dan de spontane vorming van een levend organisme. Reken daar ook niet op!
De bijbel zegt in Psalm 36:9: „Bij u [God] is de bron van het leven.” Het is lichtgelovig om te denken dat het leven door toeval is ontstaan. Het is logisch om te geloven dat het door een intelligente God is geschapen, zoals het volgende artikel laat zien.