Jongeren loven Jehovah in het naoorlogse Duitsland
DUITSLAND, 1978. De open, winderige vlakten van het noorden, zover het oog reikt bedekt met heidevelden; het grote industriecentrum van de Ruhr, even druk en bedrijvig als altijd en half verscholen onder een dikke laag smook; de majestueuze Beierse Alpen, bedekt met een dikke laag vers gevallen sneeuw, terwijl toeristen door het landschap zwermen op zoek naar een leren broek, kleurige dirndl-jurkjes, bierkannen en koekoeksklokken — dat is het Duitsland dat iedereen kent. Er schijnt maar weinig veranderd te zijn.
En toch is de wereld, met inbegrip van Duitsland, misschien nog nooit zo snel veranderd als sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ze is met nieuwe gevaren, nieuwe levensopvattingen en nieuwe gedragsnormen geconfronteerd. Wat voor erfenis zou de generatie die uit de algemene oorlogsslachting te voorschijn kwam, de naoorlogse generatie kunnen geven?
Om de nieuwe generatie in staat te stellen met succes aan haar problemen het hoofd te bieden, zou men haar geen betere erfenis kunnen geven dan een nauwkeurige kennis van de ware God Jehovah en zijn voornemens. Tijdens het Hitlerregime waren er christenen die deze kennis bezaten en wier getrouwheid onder vervolging heel goed bekend is. Denkend aan Davids woorden dat ’geslacht aan geslacht zich prijzend zal uitlaten over uw werken, en over uw machtige daden zal vertellen’, hebben zij zich vast voorgenomen deze voortreffelijke erfenis aan de naoorlogse generatie door te geven (Ps. 145:4). Zijn zij hierin geslaagd? Laten wij dit eens onderzoeken.
DEGENEN DIE DOOR GELOVIGE OUDERS ZIJN GROOTGEBRACHT
Velen van Jehovah’s Getuigen van de huidige generatie (sinds 1945) hebben het voordeel dat zij door ouders en zelfs grootouders zijn grootgebracht die Jehovah’s Getuigen waren. Elke en haar zuster Heidi bijvoorbeeld, die God beiden in de volle-tijddienst dienen, zijn blij dat zij tot de vijfde generatie van Getuigen in hun familie behoren. Hoe wonderbaarlijk is het hele families te zien die Jehovah verenigd dienen!
Beschouw ook eens een gezin uit West-Falen met 15 kinderen. Gerhard, die nu in de volle-tijddienst is op het bijkantoor van de Watch Tower Society in Wiesbaden, herinnert zich de voortreffelijke opleiding die zij als kinderen van hun ouders ontvingen toen zij nog thuis waren. Er waren drie gezinsstudies nodig om in hun individuele behoeften te voorzien: één voor de grotere kinderen, één voor de hele kleintjes, en één voor de ’middenmoot’. Zowel vóór als na de vergaderingen kostte het de vader anderhalf uur heen en weer reizen om het hele gezin in de Koninkrijkszaal te krijgen. Sterke christelijke gezinnen komen niet zonder krachtsinspanningen tot stand!
HET PROBLEEM VAN VERDEELDE GEZINNEN
Anderen hebben niet de zegen gekend van een verenigde gezinsachtergrond, want zij zijn in religieus verdeelde gezinnen grootgebracht.
Friedhelm herinnert zich dat zijn vader zijn bijbel, zijn boeken en zijn tijdschriften herhaaldelijk verbrandde. Ondanks de ambitieuze plannen die zijn vader voor hem, als enig kind, gemaakt had, besloot hij in plaats daarvan als een volle-tijdverkondiger van Gods koninkrijk te gaan dienen.
In dezelfde trant wordt door Wilfried verteld hoe hij en zijn moeder vaak de deur op slot vonden wanneer zij van de christelijke vergaderingen thuiskwamen. Eens moesten zij de nacht zelfs in de auto doorbrengen. Op een andere keer sleurde zijn vader hem het bed uit en begon hem met een lamp te slaan. Maar door getrouw te blijven, won hij niet alleen het respect van zijn vader, maar, wat belangrijker is, Jehovah’s goedkeuring. „De broeders zorgden er altijd voor dat ik me welkom voelde in de gemeente, hoewel ik destijds pas 11 of 12 jaar oud was, en die liefde hielp me om door te gaan”, zo legt hij uit.
Uwe, die al een tiener was toen hij een Getuige werd, had zowel op zijn werk als thuis met tegenstand te kampen.
Hij herinnert zich dat hij, toen hij op een keer de gelegenheid aangreep om tijdens de koffiepauze met anderen over de waarheid te spreken, werd beloond, niet met horende oren, maar met een emmer water die over zijn hoofd werd uitgegoten. Niettemin gingen zowel hij als zijn broer, die nu een zendeling in Spanje is, ermee voort tot christelijke rijpheid te groeien.
Rolf-Dieter was pas vijf of zes jaar oud toen zijn moeder de bijbelse waarheid ging begrijpen. Hij en zijn jongere broertje kregen van hun vader, die een tegenstander was, geen toestemming om christelijke vergaderingen te bezoeken, hoewel hun moeder thuis met hen sprak en hen, als het maar even mogelijk was, meenam.
Hij vertelt: „Ik herinner me nog dat mijn vader me op een keer dwong de diensten van een van de kerken van de christenheid bij te wonen. Maar moeder had alles van tevoren aan me uitgelegd. Ik ging ernaar toe en luisterde, maar kon niet naar eer en geweten deelnemen aan de ceremonies, die, zoals ik begreep, onschriftuurlijk waren, ondanks het feit dat de anderen die bij me in de buurt zaten me bleven aanstoten en toefluisterden wat ik doen moest.” Niettemin oefende Rolf zelfbeheersing ten aanzien van degenen die de diensten bijwoonden, in het besef dat de Schrift eerbied voor andere personen gebiedt.
AAN KLEINE EN GROTE PROBLEMEN HET HOOFD BIEDEN
Jonge christenen hebben het niet gemakkelijk. Op school geplaagd en voor de gek gehouden worden, kan een werkelijke beproeving op iemands rechtschapenheid vormen. Jongemannen worden na hun eindexamen met de neutraliteitskwestie geconfronteerd. En zij, zowel als vrouwelijke Getuigen, hebben te kampen met al de problemen die in deze tijd onder jonge mensen algemeen voorkomen, zoals drugs, alcohol, immoraliteit en nog vele, vele meer.
Zelfs het vinden van een huwelijkspartner kan een probleem vormen. Ute had dat probleem en zij vertelt:
„Waar kon ik een geschikte huwelijkspartner vinden? Alle jonge mensen in onze gemeente waren reeds getrouwd. Misschien zou het geen kwaad kunnen als ik eens een beetje ’in de wereld rondkeek’. Maar nee, dat kon ik gewoon niet doen, bewust als ik me was van de schriftuurlijke raad ’alleen in de Heer’ te trouwen. Ook in deze kwestie stelde ik mijn vertrouwen op Jehovah. En toen, tijdens de bouwwerkzaamheden aan onze nieuwe congreshal in Trappenkamp, leerde ik mijn verloofde kennen. In juni gaan we trouwen.”
En hoe staat het met onze kleintjes en hun „kleine” problemen? Laten we eens naar Eric luisteren:
„Ik ben 10 jaar en zit in de vierde klas. Mijn ouders zijn al heel lang Getuigen, en tot op het moment dat ik voor het eerst naar school ging, was ik alleen maar met geloofsgenoten omgegaan. Alles ging goed tot op de dag dat onze klas naar buiten ging om een week in een jeugdherberg voor schoolkinderen door te brengen. Ik was nog nooit eerder van huis geweest. Plotseling werd onze leraar ziek en ging er een plaatsvervanger mee. Ik kende hem niet. Op zondagochtend zei hij: ’Vanochtend gaan we allemaal naar de kerk.’ Ik wist dat ik hem moest uitleggen dat ik het niet eens was met wat daar werd geleerd, en dat ik daarom niet mee zou gaan. Tijdens het ontbijt dacht ik erover na wat ik tegen hem zou kunnen zeggen. Na het ontbijt sprak ik met hem, maar hij zei: ’Je gaat mee, dus laten we er niet verder over praten!’ Ik ging naar mijn kamer en toen ik alleen was, herinnerde ik me wat mijn moeder de ochtend dat ik wegging, tegen me gezegd had: ’Als je in moeilijkheden raakt, dan weet Jehovah wat er in je hart omgaat. Je kunt met hem over je problemen spreken.’ Ik huilde terwijl ik bad. Ik wilde niets met valse religie te maken hebben! Wat later, toen ik weer naar buiten ging, kwam ik een onderwijzeres tegen die me vroeg wat eraan scheelde, want ze zag dat ik gehuild had. Ik vertelde het haar. Ze zei: ’Ik zal het wel voor je in orde maken.’ Even later kwam ze terug en zei: ’Je hoeft niet te gaan. Ik heb met je onderwijzer gesproken.’ Wat was ik blij! Ik dankte Jehovah dat hij naar mijn gebed had geluisterd. Zijn hand was niet te kort.”
Een „klein” probleem? Volgens velen misschien wel, maar onze naoorlogse generatie heeft ontdekt dat Jehovah geen enkel probleem als te klein of te onbetekenend beschouwt om er aandacht aan te schenken. En ook wanneer wij met grotere problemen worden geconfronteerd, laat hij ons niet in de steek. Neem eens het geval van Marion:
Zij was een voortreffelijk voorbeeld van een christelijke jongere en had geregeld een actief aandeel aan de Koninkrijksprediking. Marion was nog maar 17 jaar oud en vol levenslust. Maar toen begon door een tumor aan haar ruggemerg haar arm langzamerhand te verlammen. Een operatie werd absoluut noodzakelijk, maar vanwege de gevaarlijke aard ervan was geen enkele dokter bereid de operatie zonder bloed te verrichten. Marion en haar ouders bleven vastbesloten. Ongehoorzaamheid aan Jehovah was uitgesloten! Hoewel zij pijn leed, bleef ze altijd opgewekt. Ten slotte werd er een chirurg gevonden die bereid was haar religieuze overtuiging te respecteren. Er werd een geslaagde operatie verricht zonder bloed! De verlichting was echter slechts van korte duur, een tweede operatie was noodzakelijk en vervolgens een derde. Naarmate de verlamming zich uitbreidde, kreeg ze steeds meer pijn. Haar tong raakte verlamd, maar haar daden in het ziekenhuis bleven getuigenis afleggen van haar geloof. Liefdevol, en met grote moeite, breide ze een trui voor haar verpleegster. Toen de dood ten slotte onvermijdelijk werd, haalden haar ouders haar thuis. Hoewel haar stem bijna onhoorbaar was en zij haar hoofd nauwelijks kon oplichten, namen zij haar toch zo vaak mogelijk op een stretcher mee naar de christelijke vergaderingen. Evenals de gekwelde Job hield ze onwrikbaar vast aan de overtuiging dat ook zij eens door God gezegend zou worden en net zo vol levenslust zou zijn als vroeger. Op 28 december 1977 stierf zij op 18-jarige leeftijd. Omdat zij weigerde ten aanzien van haar geloof in Jehovah te schipperen, werd zij door hem gesterkt en voegde zij zich bij de lange reeks van christenen die getrouw zijn gebleven tot de dood, onder wie ook anderen van onze naoorlogse generatie, wier gebeden om leven te zijner tijd in de opstanding verhoord zullen worden. — Hand. 24:15.
DEGENEN DIE NIET DOOR GELOVIGE OUDERS ZIJN GROOTGEBRACHT
Natuurlijk zijn velen van onze jonge Getuigen niet door gelovige ouders grootgebracht. Ook zij hebben moeilijkheden, soms heel ernstige moeilijkheden, moeten overwinnen voordat zij dienstknechten van Jehovah konden worden.
Neem bijvoorbeeld Christa, 22 jaar oud, die belangstelling kreeg toen Jehovah’s Getuigen een bijbelstudie met haar broer begonnen. Zij was actief in het katholieke jeugdwerk, maar bezocht ook wekelijks bijeenkomsten van de baptisten. Ze legt uit waarom zij toen zelf met de Getuigen begon te studeren:
„Het lag in de verste verte niet in mijn bedoeling een Getuige te worden. Mijn opzet was mijn broer weer voor het katholieke geloof te winnen. Ik wilde dus zoveel mogelijk over de bijbel leren en die kennis dan gebruiken om deze ’vijanden’ te bestrijden.” Maar hoe meer zij studeerde, hoe meer zij ervan overtuigd raakte dat de Getuigen de waarheid hadden, „tot mijn ontzetting!”, zoals ze zelf zegt. „Ik werd heen en weer getrokken tussen mijn katholieke vrienden, mijn pasgevonden baptistenvrienden en Jehovah’s Getuigen, van wie ik in werkelijkheid maar heel weinig wist, behalve dat zij al mijn bijbelse vragen konden beantwoorden.”
Christa’s volgende probleem was muziek. Vanaf haar vijftiende jaar zong ze reeds in het openbaar en ze droomde ervan eens een „ster” te worden. Ze had aan talentenjachten meegedaan en goede kritieken geoogst, en was zowel in Engeland als in Duitsland opgetreden. Wat zou ze doen? Ze vertelt verder:
„Ik nam mijn beslissing na mijn correspondentievriendin, Janet, in Engeland bezocht te hebben. Zij vertelde dat ze vanwege de waarheid haar ouderlijk huis had moeten verlaten. Dit zette me aan het denken, omdat Janet de waarheid nog maar vier maanden kende, sinds de tijd dat mijn broer en ik haar tijdens haar bezoek aan Duitsland getuigenis hadden gegeven. Nu volgden de dingen elkaar snel op. Voordat ik Engeland verliet, stopte ik met roken. Zodra ik thuiskwam, brak ik met al m’n wereldse vrienden en haalde al mijn ’sterren’-foto’s van de muren. Nu was ik vrij om alle vergaderingen te bezoeken. Spoedig had ik vele nieuwe, en werkelijk echte, vrienden. Ik werd in 1974 gedoopt. Zeven maanden later vloog ik naar Engeland om de doop van mijn vriendin Janet bij te wonen. Wij zijn Jehovah heel erg dankbaar dat hij ons van valse religie bevrijd heeft en ons de kracht heeft gegeven om onze vele problemen te overwinnen.”
VOLLE-TIJDDIENST
Velen van deze naoorlogse generatie in de Duitse Bondsrepubliek hebben, omdat zij jong zijn en over het algemeen geen gezinsverplichtingen hebben, al hun tijd en energie aan het prediken en onderwijzen van Gods Woord kunnen besteden. De meesten van degenen die eenmaal de zegeningen van de volle-tijd- of „pioniers”-dienst hebben gesmaakt, willen zich zo lang mogelijk in die zegeningen blijven verheugen. Karl-Heinz had zich dit zelfs zo vast voorgenomen dat hij een huwelijkspartner zocht die zijn kijk op de volle-tijddienst deelde. Hij zegt:
„Wij hebben ons sindsdien samen reeds acht jaar lang in de ’pioniers’-dienst verheugd en zijn ten zeerste gezegend. Wij hebben een gelukkig huwelijk en hebben verscheidene personen geholpen de waarheid te aanvaarden, met inbegrip van een heel gezin waarvan de man nu zelf ouderling in de gemeente is.”
Anderen zijn bereid geweest veranderingen in hun werelds werk aan te brengen ten einde meer tijd aan de bekendmaking van het „goede nieuws” te kunnen besteden. „Het was me niet te min als ongeschoolde arbeider te werken ten einde te kunnen ’pionieren’”, zegt Wolfgang, die eigenlijk decorateur van beroep is. De achttienjarige Carola doet part-time huishoudelijk werk en beschrijft dit als een „geweldig beroep!” Helmut, die een opleiding aan een architectenbureau heeft genoten, werkte eerst part-time als stukadoor en nam toen een baantje als krantenbezorger in de vroege ochtenduren zodat hij „pionier” kon zijn.
Voordat Ulrich de waarheid leerde kennen, was hij een chef-kok die in de beste hotels werkte en de maaltijden voor vooraanstaande politici en bekende filmsterren moest verzorgen. Hij gaf dit alles op om meer tijd te hebben voor schriftuurlijke bezigheden. Hij zegt:
„Mijn vrienden en collega’s raadden me deze stap af, met de woorden dat ik steeds dieper zou ’zinken’. Mijn carrière als chef-kok was voorbij, alsook mijn droom om ’grof geld’ te verdienen. Maar wat ik nu heb, zou ik nooit voor dat alles willen ruilen. Als ’pionier’ ben ik gelukkiger dan ooit — beslist gelukkiger dan voordat ik zo diep ’zonk’.”
JEHOVAH LOVEN IN VELE TALEN
De naoorlogse generatie heeft ook uitstekend werk gedaan onder de buitenlandse groepen in Duitsland. Velen hebben een vreemde taal geleerd om in een van de 167 Engelse, Griekse, Italiaanse, Joegoslavische, Portugese, Spaanse of Turkse gemeenten in Duitsland te kunnen dienen. Zij zijn dus ’zendelingen’ in een ’buitenlands’ veld in hun eigen land. Anderen zijn naar Spanje, Luxemburg, Frankrijk, Italië en andere landen verhuisd en dienen daar.
Maar natuurlijk heeft de naoorlogse generatie in Duitsland ook haar zendelingen voortgebracht die een opleiding hebben ontvangen op de zendingsschool van de Getuigen en die nu in het buitenland dienen. De meerderheid van de 124 jonge mannen en vrouwen die gedurende de afgelopen 10 jaar vanuit Duitsland naar deze school (in de Verenigde Staten) zijn gezonden, behoort tot deze leeftijdsgroep. En sommigen die om gezondheids- of andere redenen hun toewijzing hebben moeten verlaten en naar Duitsland zijn teruggekeerd, zijn niettemin nog steeds in de volle-tijddienst.
DE KEERZIJDE
Maar aan ieder verhaal zitten natuurlijk twee kanten en het zou misleidend zijn te beweren dat alle jonge mensen onder Jehovah’s Getuigen in Duitsland net zo zijn als degenen die hierboven staan beschreven. De algemene onverschilligheid, wereldse invloeden, materialisme — ze hebben allemaal hun tol geëist. Heel wat jongeren zijn geestelijk zwak geworden omdat zij niet ijverig de bijbel hebben bestudeerd en God niet om „de wijsheid van boven, hebben gevraagd. Een reizende opziener schreef onlangs dat hij geschokt was te zien hoe weinig sommige jongeren in het predikingswerk doen:
„In de laatste drie gemeenten die ik heb bezocht, vormen zij 23 percent van de Getuigen, maar wat de hoeveelheid tijd betreft die zij in de prediking doorbrengen, zijn zij het zwakst. Het doet je pijn te zien dat sommigen van hen nauwelijks een verhouding tot Jehovah of een band met de gemeente hebben. Zij zijn ’leden’ van een religie, meer niet. Het is bitter voor de ouders wanneer zij dit ontdekken, maar vaak zijn zij zelf niet vrij van blaam. In sommige gevallen schuilt de oorzaak in het feit dat de ouders het geestelijke welzijn van hun kinderen verwaarloosd hebben.”
Terwijl dit goddeloze samenstel zich naar de vernietiging spoedt, is het de hoogste tijd dat al dergelijke jongeren zich van de ernst van de situatie bewust worden, en dienovereenkomstig handelen. Jehovah zal hen zegenen als zij dit doen. — Rom. 13:11; Luk. 21:34-36.
Mogen degenen van onze naoorlogse generatie die Jehovah getrouw dienen en over zijn machtige daden vertellen, MET DIT VOORTREFFELIJKE WERK BLIJVEN VOORTGAAN! (Ps. 145:4, 12) Moge hun voorbeeld anderen van hun leeftijdsgroep ertoe aanmoedigen krachtig de strijd aan te binden tegen het gevaar door Satans goddeloze samenstel verstrikt te worden. Laten zij als personen die zelf een voortreffelijke erfenis hebben ontvangen, hun verplichting erkennen deze erfenis nu aan de komende generatie door te geven. Maar er is nog een motief om nu getrouw te dienen. Als zij dit doen, zullen zij, wegens het komende wonder van de opstanding, misschien het voorrecht hebben deze voortreffelijke erfenis door te geven aan generaties die aan hen zijn voorafgegaan! Wat een opwindend vooruitzicht! Ja, wie zou niet willen behoren tot degenen die aldus worden bevoorrecht?