Gods Naam in de vroege geschiedenis
GOD, de Kracht achter het universum, is een werkelijke Persoon. Bovendien hebben wij gezien dat hij een exclusieve, persoonlijke naam heeft — Jehovah (of Jahweh — in het Hebreeuws JHWH).
Wat valt er echter over de historische achtergrond van die naam te zeggen? Wat voor licht kan de geschiedenis op de goddelijke naam werpen?
VROEGE HISTORISCHE ACHTERGROND
Laten wij teruggaan naar de zestiende eeuw v.G.T. De Israëlieten bevinden zich in Egypte en gaan gebukt onder het hardvochtige bewind van Farao. Mozes krijgt van Jehovah de opdracht om vrijheid voor Israël te vragen. Ten einde aan te tonen in wiens naam Mozes moet handelen en spreken, zegt God tot hem: „Dit dient gij tot de zonen van Israël te zeggen: ’Jehovah, de God van uw voorvaders . . . heeft mij tot u gezonden.’ Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd.” — Ex. 3:15.
Maar Farao zelf weigert later te luisteren en zegt: „Wie is Jehovah . . . ? Ik ken Jehovah . . . niet” (Ex. 5:2). Na verscheidene plagen zegt God tot Farao: „Hiertoe . . . heb ik u laten bestaan, om u mijn kracht te tonen en ten einde mijn naam over de gehele aarde te laten bekendmaken.” — Ex. 9:16.
De eerste vijf boeken van de bijbel, die het bovengenoemde verslag bevatten, staan vol verwijzingen naar Gods persoonlijke naam. Deze komt alleen al in de Hebreeuwse tekst van Deuteronomium 550 maal voor. De naam werd niet alleen door priesters en levieten gebruikt. Mozes schreef: „Luister, o Israël: Jehovah, onze God, is één Jehovah. En gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel en geheel uw levenskracht. En deze woorden, die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn; en gij moet ze uw zoon inscherpen en erover spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg gaat en wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat” (Deut. 6:4-7). Gods verheven naam werd in die dagen ongetwijfeld vrijuit in de gezinsaanbidding gebruikt.
DE REGERING VAN KONING DAVID
Tijdens de regering van koning David bereikte het gebruik van de naam Jehovah een nieuw en roemrijk hoogtepunt. Onder goddelijke inspiratie schreef David vele prachtige psalmen, of lofzangen, voor Jehovah. David stelde ook een groot orkest en een koor voor de tempel samen, waarbij duizenden zangers en musici betrokken waren. Zij speelden en zongen geregeld prachtige, ontroerende lofliederen voor Jehovah, ’zijn naam met melodieën bezingend’. — Ps. 68:4.
Mishaagde het Jehovah dat zijn naam in het openbaar en in het gezin zo veelvuldig werd gebruikt? Veroordeelde hij David en zijn tijdgenoten in de bewoordingen van het derde gebod: „Gij moogt de naam van Jehovah, uw God, niet op onwaardige wijze opnemen”? (Ex. 20:7) Beslist niet! David werd rijkelijk door God gezegend en zijn regering was zeer succesvol.
VERANDERENDE STANDPUNTEN
Ongeveer vijf eeuwen later gebruikte Jehovah’s getrouwe profeet Maleachi het Tetragrammaton (de vier Hebreeuwse letters van Gods naam) 48 maal in de vier korte hoofdstukken van zijn profetie. Jehovah zei zelfs bij monde van Maleachi: „Van de opgang der zon, ja, tot aan haar ondergang zal mijn naam groot zijn onder de natiën.” En dit punt wordt bij wijze van nadruk herhaald — „’Mijn naam zal groot zijn onder de natiën’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” — Mal. 1:1, 11.
Merk ook op wat Maleachi betreffende enkelen van de priesters in zijn dagen schreef: „’Een zoon, van zijn kant, eert een vader; en een knecht zijn voortreffelijke meester. Indien ik dan een vader ben, waar is de eer jegens mij? En indien ik een voortreffelijk meester ben, waar is de vrees voor mij?’ heeft Jehovah der legerscharen gezegd tot u, o priesters die mijn naam veracht.” — Mal. 1:6.
De context laat zien dat de priesters zich er niet schuldig aan maakten Gods naam niet te gebruiken, maar dat zij minachting voor die naam toonden door onaanvaardbare offers te brengen. De Hebreeuwse Geschriften en andere geschreven documenten uit die periode tonen aan dat Jehovah’s naam wijd en zijd werd gebruikt. Documenten (de Elefantine papyri genoemd) die uit de vijfde eeuw v.G.T. dateren en van een joodse kolonie in Boven-Egypte afkomstig zijn, bevatten bijvoorbeeld de goddelijke naam. Er bestaan echter enige bewijzen dat zich vóór de vernietiging van Jeruzalem door de Romeinen een bijgelovige neiging heeft ontwikkeld om het gebruik van de goddelijke naam te vermijden.a Dit kwam misschien wel door een extreme, fanatieke interpretatie van het derde gebod, waarin stond dat Gods naam niet op een onwaardige wijze gebruikt mocht worden (Ex. 20:7). Maar bedoelde God toen hij dat gebod gaf, dat zijn naam nooit gebruikt diende te worden, behalve bij zeldzame, speciale gelegenheden, misschien alleen in het heiligdom? Dat zou niet het geval kunnen zijn, want toen de goddelijke naam op grote schaal werd gebruikt (zoals in Davids tijd), was Gods zegen in Israël duidelijk merkbaar. Maar ten tijde dat Jezus Christus op aarde leefde en dienst verrichtte, toen Gods naam als gevolg van de religieuze tradities van de joden in onbruik was geraakt, was die natie als geheel op een in het oog lopende wijze verstoken van goddelijke zegen. De joodse religieuze leiders van die dagen waren zozeer van God vervreemd, dat zij niet alleen zijn naam geheim hielden maar zich ook schuldig maakten aan de dood van zijn geliefde Zoon. Een paar jaar later, in 70 G.T., betaalden de joden hier een verschrikkelijke prijs voor toen hun tempel en de heilige stad Jeruzalem door de Romeinse legers werden verwoest.
WAT DEDEN CHRISTUS EN ZIJN DISCIPELEN?
Volgden Jezus Christus en zijn discipelen de joodse traditie betreffende Gods naam? Op onbevreesde wijze veroordeelde Jezus de traditie van de Farizeeën en schriftgeleerden, terwijl hij zijn discipelen van dergelijke geestelijk doodaanbrengende invloeden bevrijdde. Hij zei tot deze „huichelaars”: „Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods ter wille van uw overlevering? . . . Gij [hebt] het woord Gods krachteloos gemaakt ter wille van uw overlevering.” — Matth. 15:3-9.
Gebruikten Jezus en zijn discipelen Gods naam dan vrijuit? Beslist, want zij allen deden vaak aanhalingen uit de geschriften die Jehovah’s naam bevatten. Zij gebruikten dikwijls de Septuagintavertaling, een vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks, die men rond de derde eeuw v.G.T. in Alexandrië begon te vervaardigen en waarvan sommige exemplaren nog steeds het Tetragrammaton bevatten. Het is waar dat in exemplaren van de Septuagintavertaling die eeuwen later werden vervaardigd, de joodse traditie werd gevolgd door Gods naam achterwege te laten. Maar rollen of gedeelten van de Griekse Septuaginta die dateren uit de tijd dat Jezus op aarde was, bevatten het Tetragrammaton in Hebreeuwse letters. — Zie De Wachttoren van 1 augustus 1978, blz. 6-9.
Jezus zelf gaf duidelijk te kennen dat hij de goddelijke naam gebruikte. Hij zei bijvoorbeeld in gebed tot zijn Vader: „Ik heb uw naam openbaar gemaakt aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven. . . . Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken” (Joh. 17:6, 26). Waarom zou Jezus dit zeggen als hij Gods naam niet had gebruikt?
Gods naam werd dus op grote schaal door zijn nieuwe uitverkoren volk, het geestelijke Israël, de christelijke gemeente, gebruikt (Gal. 6:16). Daarom bevatten bepaalde vertalingen van de Griekse Geschriften (het „Nieuwe Testament”) inderdaad Jehovah’s naam. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Griekse Geschriften in het Hebreeuws, door Franz Delitzsch (1877); The Emphatic Diaglott, door Benjamin Wilson (1864); The Christian’s Bible — New Testament, door George N. LeFèvre (1928), en de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften (1963), en nog meer vertalingen.b In tegenstelling daarmee hebben de meeste vertalingen de traditie van de joden gevolgd door Gods naam achterwege te laten.
Niet lang na Jezus’ dagen begon de ware christelijke leer en geest door de voorzegde afval bezoedeld te worden (2 Thess. 2:3; 2 Petr. 2:1-3). Toen de lange nacht van de „donkere middeleeuwen” zijn intrede deed, verdween het gebruik van de goddelijke naam geleidelijk.c Vele eeuwen lang was de kennis van Gods naam hoofdzakelijk tot het klooster beperkt — alleen beschikbaar voor geleerden zoals bijvoorbeeld monniken.
Hoe is de goddelijke naam dan op wereldomvattende schaal bekend geworden, zoals thans het geval is?
[Voetnoten]
a Veel joodse religieuze leiders uit de eerste eeuw G.T. waren sterk beïnvloed door heidense Griekse filosofie. Philo, een joodse filosoof uit Alexandrië, geloofde bijvoorbeeld dat Plato, de beroemde Griekse filosoof, door God was geïnspireerd en hij onderwees dat God niet omschreven kon worden en dat men hem daarom geen naam kon geven.
b Zie ook de voetnoot bij Matthéüs 1:20 in de vertaling van Voorhoeve.
c Gedurende meer dan duizend jaar werd de theologie van de christenheid gevormd door de leringen van Plato. Zie A History of Europe, door H. A. L. Fisher, blz. 52; The Encyclopædia Britannica, uitgave van 1964, deel 18, blz. 63.