De smet van zonde verwijderen
NADAT Jehovah God zijn scheppingsactiviteit had beëindigd, overzag hij alles wat hij had gemaakt en verklaarde hij dat het „zeer goed” was (Gen. 1:31). Alles wat hij gemaakt had, was volmaakt (Deut. 32:4). Toen zonde deze rechtvaardige regeling binnendrong, was dit als een ongewenste kankercel die een gezond lichaam binnendringt.
In werkelijkheid zijn mensen niet de enigen geweest die tegen God in opstand kwamen en zondigden. De bijbel spreekt over „de engelen die zondigden” (2 Petr. 2:4). Het was een geestelijk schepsel, Satan de Duivel, dat Adam en Eva er aanvankelijk toe bracht een verkeerde handelwijze te volgen (Joh. 8:43, 44). Voor deze goddeloze geesten kan echter niets worden gedaan. Zij waren volmaakt en deden een weloverwogen keus. Daarom was hun zonde niet te verontschuldigen. De smet van hun zondigheid zal uit het universum worden verwijderd wanneer zij uiteindelijk op Gods bestemde tijd worden vernietigd. — Matth. 25:41.
Insgelijks verkozen Adam en Eva te zondigen. Alhoewel zij volmaakt waren geschapen, handelden zij opzettelijk verkeerd. Aldus werden zij vrijwillig slaven van de zonde, aangezien Jezus zelf verklaarde: „Al wie zonde doet, is een slaaf van de zonde” (Joh. 8:34). Ten slotte werden zij van het toneel verwijderd toen God hen als gevolg van hun door zonde teweeggebrachte onvolmaaktheid liet sterven. — Gen. 3:19; 5:5.
Met ons is het echter anders. Ook wij zijn slaven van de zonde, maar niet geheel uit vrije keus. Wij zijn zondaars omdat wij zo zijn geboren, alsof wij reeds vóór onze geboorte als slaven waren verkocht (Rom. 5:12; 7:14). Daarom heeft Jehovah God er in zijn liefde en wijsheid een voorziening voor getroffen dat wij, indien wij dat werkelijk willen, uit de slavernij aan de zonde bevrijd kunnen worden.
Hoe het probleem wordt opgelost
Jehovah toonde in zijn bemoeienissen met de natie Israël dat hij het beginsel van terugkoop erkent. Indien een Israëliet bijvoorbeeld arm was geworden en zich als slaaf aan een niet-Israëliet moest verkopen, kon een nauwe bloedverwant hem terugkopen of vrijkopen, als hij daartoe in staat was (Lev. 25:47-49). De prijs werd nauwkeurig berekend, zodat de terugkoop volkomen rechtvaardig was.
Jehovah stelde het beginsel van „leer om leer” eveneens in wanneer moest worden vastgesteld wat de strafmaat voor zonde was. Indien iemand bijvoorbeeld opzettelijk een mede-Israëliet lichamelijk letsel toebracht, moest hem in overeenstemming met de gerechtigheid hetzelfde letsel worden toegebracht. De wet vermeldde uitdrukkelijk dat men „ziel voor ziel [moest geven], oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, brandwond voor brandwond, letsel voor letsel, slag voor slag”. — Ex. 21:23-25.
Op soortgelijke wijze zou God het mogelijk maken dat de mensheid uit de slavernij aan de zonde werd teruggekocht, maar dit zou in overeenstemming met de gerechtigheid moeten gebeuren. Er zou een juiste prijs betaald moeten worden, niet een onbeduidende prijs, alsof dat wat werd teruggekocht geen werkelijke waarde had. Wat was de prijs? Wel, denkt u eens na. Wat Adam had opgegeven, was volmaakt, zondeloos menselijk leven met het vooruitzicht eeuwig te leven. Dat was zeer waardevol.
Niets wat de mens bezit, is in waarde hieraan gelijk. Zelfs de rijkste mensen ter wereld moeten eens sterven. Met al hun zilver en goud kunnen zij zelfs dit onvolmaakte leven niet eens verlengen, laat staan dat zij eeuwig leven kunnen kopen. De geïnspireerde psalmist zei: „Niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven . . . opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien” (Ps. 49:7-9). Daarom moest er hulp komen van buiten het mensengeslacht.
God onthulde zijn voornemen om in deze hulp te voorzien, voor het eerst direct nadat Adam en Eva hadden verkozen te zondigen in plaats van te gehoorzamen. Hij voorzei de komst van een „zaad” dat de strijd zou aanbinden tegen de invloed van het goddeloze geestelijke schepsel dat de mensheid tot zondigheid had gebracht (Gen. 3:15). Door middel van opeenvolgende onthullingen identificeerde hij de geslachtslijn waarin dit zaad, of deze nakomeling, geboren zou worden. Uiteindelijk concentreerden deze onthullingen zich op een verloofd paar, Jozef en Maria genaamd, dat ten tijde van het Romeinse Rijk in Palestina woonde. — Gen. 22:15-18; 49:10; Luk. 1:26-35.
Dat verloofde paar vernam dat Maria een zoon zou krijgen die er een zeer belangrijk aandeel aan zou hebben Gods schepping van de smet van zonde te bevrijden. Jehovah’s engel vertelde Jozef in een droom: „Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, mee naar huis te nemen, want dat wat in haar verwekt is, is door heilige geest. Zij zal een zoon baren, en gij moet hem de naam Jezus geven, want hij zal zijn volk van hun zonden redden” (Matth. 1:20, 21). Hier was eindelijk iemand die in staat was ’zelfs een broeder los te kopen’.
Jezus werd als zoon van Maria geboren en was daarom werkelijk een jood uit het geslacht van David. Zoals echter later werd onthuld, had hij in werkelijkheid een voormenselijk bestaan in de hemel gehad. Zijn leven werd door Jehovah’s wonderbaarlijke kracht overgebracht naar de schoot van Maria, zodat Gods Zoon als mens geboren kon worden (Joh. 1:1-3, 14). Op deze wijze erfde Jezus niet de zondigheid waarmee de gehele mensheid tot op zijn tijd behept was. Hij was evenals Adam volmaakt. Maar in tegenstelling tot Adam bleef hij gehoorzaam. Als gevolg daarvan — en dit is uniek in de menselijke geschiedenis — was Jezus een mens die nooit zondigde. De apostel Petrus zei: „Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden.” — 1 Petr. 2:22; zie ook Hebreeën 7:26.
Jezus bezat dus het enige wat gelijkwaardig is aan een volmaakt menselijk leven: een ander volmaakt menselijk leven. Toen hij stierf, was zijn dood niet „het loon dat de zonde betaalt” (Rom. 6:23). Jezus verdiende het niet te sterven. Daarom offerde hij bij zijn dood iets op wat precies gelijkwaardig was aan het volmaakte leven dat Adam had verloren. — 1 Tim. 2:6.
Jezus’ offer bracht precies het tegenovergestelde van Adams zonde teweeg. De apostel Paulus zei: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden” (1 Kor. 15:22). Jezus kon zijn volmaakte menselijke leven als een prijs gebruiken om de mensheid van zonde los te kopen. „Hij heeft zichzelf voor onze zonden gegeven om ons te bevrijden van het tegenwoordige goddeloze samenstel van dingen, volgens de wil van onze God en Vader.” — Gal. 1:4.
Bevrijding van zonde
Nu bestaat er dus een uitweg voor de mensheid! Er is een losprijs betaald. Betekent dit dat iedereen nu automatisch bevrijd zal worden van de slavernij aan de zonde en weer tot volmaaktheid zal worden gebracht? Beslist niet. De wijze waarop deze voorziening werkt, werd door Jezus zelf uitgelegd, die zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Ja, degenen die geloof oefenen in Jezus Christus, door bemiddeling van wie God de voorziening voor een losprijs heeft getroffen, zullen het eeuwige leven ontvangen waarvan zij door Adams opzettelijke ongehoorzaamheid waren afgesneden.
Degenen die Jezus’ offer werkelijk aanvaarden, trekken hier nu reeds voordeel van. Natuurlijk zijn zij nog steeds onvolmaakt. Gods tijd om de mensheid tot letterlijke menselijke volmaaktheid te herstellen, is nog niet gekomen. Maar indien zij als gevolg van hun onvolmaaktheid een zonde begaan, wordt hierdoor hun verhouding tot hun hemelse Vader niet onherstelbaar geschonden. De apostel Johannes schreef: „Ik schrijf u deze dingen opdat gij geen zonde begaat. Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige” (1 Joh. 2:1, 2). Ja, indien wij door onze onvolmaaktheid tot zonde vervallen, kunnen wij op basis van Jezus’ offer tot God bidden in het vertrouwen dat Jehovah ons zal vergeven. — 1 Joh. 1:7-9.
Betekent dit dan dat wij ons er werkelijk niet meer om hoeven te bekommeren of wij zondigen? Kunnen wij wegens deze liefdevolle voorziening nu elke zonde begaan die wij maar willen en er toch zeker van zijn dat wij op grond van Jezus’ offer vergeving ontvangen? Neen, dit is volstrekt niet het geval. Indien wij voordeel willen trekken van deze voorziening, moeten wij met betrekking tot zonde dezelfde houding als Jezus aan de dag leggen. Hij ’heeft rechtvaardigheid lief en haat wetteloosheid’, en dat dient ook met ons het geval te zijn (Hebr. 1:9). Evenals Paulus dienen wij ’hard voor ons lichaam te zijn en het als een slaaf te leiden’ ten einde de neiging tot zonde te overwinnen (1 Kor. 9:27). Dit houdt in dat wij duidelijk begrijpen wat zonde is en dat wij ertegen vechten. God zal ons hierbij helpen, en dit kan tot resultaat hebben dat wij werkelijk een verandering in persoonlijkheid ondergaan. — Rom. 12:2.
Indien wij echter niet tegen onze zondige neigingen vechten, zou het kunnen zijn dat de volgende woorden van de apostel Paulus op ons van toepassing worden: „Want indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel.” — Hebr. 10:26, 27.
Ten slotte hebben degenen die tonen dat zij, ondanks hun onvolmaakte vlees, werkelijk uit de slavernij aan de zonde bevrijd wensen te worden, een nog wonderbaarlijker vooruitzicht. Hun wordt de gelegenheid geboden om in een nieuwe ordening te leven, waar zonde tot het verleden zal behoren. Zonde zal volledig uit Gods schepping verwijderd zijn. Dan „zal [men] generlei kwaad doen noch enig verderf stichten op heel mijn heilige berg; want de aarde zal stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken” (Jes. 11:9). De geïnspireerde psalmist belooft ons dat „de goddeloze [of: de opzettelijke zondaar] er niet meer [zal] zijn”. Daarentegen zullen „de zachtmoedigen . . . de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede”. — Ps. 37:10, 11.
Alle slechte gevolgen van zonde — ziekte, dood, en vervreemding van God — zullen tot het verleden behoren (Openb. 21:3, 4). In plaats daarvan zal Gods voornemen met betrekking tot deze aarde volledig ten uitvoer worden gebracht. — Matth. 6:9, 10.
Ja, dank zij Jezus’ loskoopoffer heeft de gelovige mensheid de wonderbaarlijke gelegenheid om uiteindelijk van de slavernij aan de zonde verlost te worden. Daarom is de volgende aansporing van de psalmist heel passend: „Keer u af van wat slecht is en doe wat goed is, en verblijf zo tot onbepaalde tijd.” — Ps. 37:27.