Vragen van lezers
● Vormt het overslaan van christelijke bijeenkomsten op zichzelf een onvergeeflijke zonde, daar de apostel Paulus in Hebreeën 10:24-29 over deze zonde spreekt vlak nadat hij de belangrijkheid van bijeenkomsten heeft besproken?
Wanneer een dienstknecht van Jehovah het gebod om christelijke bijeenkomsten te bezoeken, niet gehoorzaamt, is dit een ernstige zaak en het zou rampspoedige gevolgen voor hem kunnen hebben. Bij het begaan van de onvergeeflijke zonde is echter meer betrokken.
Door het hele 10de hoofdstuk van Hebreeën te lezen, zal men een duidelijker begrip van de aangelegenheid krijgen. Eerst wijst de apostel erop dat de onder de Wet gebrachte offers geen vergeving van zonden bewerkten, maar een schaduw waren van toekomstige goede dingen met betrekking tot het offer van Jezus Christus. Jehovah gaf Jezus Christus als het volmaakte offer om zonden weg te nemen. Dit is een specifieke voorziening van het „nieuwe verbond”. De apostel geeft de aanmoediging om „zonder wankelen [vast te houden] aan de openbare bekendmaking van onze hoop” (Hebr. 10:23). Hoe kunnen wij dit doen? Hij zet de noodzaak uiteen om geregeld samen te komen ten einde tot voortreffelijke werken aan te sporen en niet toe te geven aan de gewoonte die sommigen erop na houden om christelijke bijeenkomsten te veronachtzamen. Integendeel, wij dienen deze bijeenkomsten te bezoeken, en dat „te meer naarmate gij de dag ziet naderen”. — 10 Vs. 25.
In deze omlijsting vervolgt de apostel dan met de woorden: „Want indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren. Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, dunkt u, zal dan niet hij waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd werd, als van gewone waarde heeft geacht?” — Hebr. 10:26-29.
Het voegwoord „want”, waarmee de paragraaf in 10 vers 26 begint, verwijst dus niet slechts naar de vermaning om christelijke bijeenkomsten te bezoeken, maar slaat terug op alles wat daarvoor is gezegd. Men moet Gods weg van redding door bemiddeling van Christus aanvaarden en deze voorziening blijven waarderen, waarbij men in gedachte houdt dat het bezoeken van vergaderingen een van de manieren is waarin Jehovah heeft voorzien om ons te helpen sterk in het geloof en actief in goede werken te blijven. Dat dit zo is, wordt verder bevestigd door wat de apostel in 10 vers 29 zegt, waar hij toont welke straf degene wacht die „de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd werd, als van gewone waarde heeft geacht”.
Wij dienen bij een bespreking van Hebreeën 10:24, 25 de tekst dus niet uit zijn verband te rukken door het te doen voorkomen alsof de apostel uitsluitend het verzuim om geregeld de vergaderingen te bezoeken op het oog heeft wanneer hij over degenen spreekt die de onvergeeflijke zonde begaan. Wanneer iemand er een gewoonte van maakt om de vergaderingen niet te bezoeken, werkt hij natuurlijk tegen zijn eigen geestelijke belangen in en verkeert hij in ernstig gevaar te verzwakken in het geloof en inactief te worden in christelijke werken. Dit zou er op zijn beurt toe kunnen leiden dat zo iemand het loskoopoffer van Jezus Christus werkelijk loochent of niet ernstig neemt en hij aldus het eeuwige leven verbeurt.
De zonde waarvan in Hebreeën 10:26-29 gewag wordt gemaakt, heeft geen betrekking op een zonde waarvan de zondaar in oprechte droefheid berouw kan hebben en waarvoor hij God door bemiddeling van Jezus om goddelijke barmhartigheid kan smeken. De zondaar heeft de Zoon van God werkelijk als zijn redder verloochend en heeft de loskoopwaarde van diens offer niet erkend. — Vergelijk Hebreeën 6:4-6.
Zo’n persoon zondigt tegen nauwkeurige kennis en de werking van Gods heilige geest, en het is voor hem niet mogelijk tot berouw te komen en zich Gods voorziening van redding door bemiddeling van Christus ten nutte te maken. God heeft geen ander middel beschikbaar gesteld om zo’n opzettelijke zondaar te redden.